Rb. Rotterdam, 14-04-2005, nr. 10/641032-05
ECLI:NL:RBROT:2005:AT4465
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-04-2005
- Zaaknummer
10/641032-05
- LJN
AT4465
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2005:AT4465, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑04‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Afwijzing vordering maatregel ISD. Artikel 38m, lid 4 en lid 5, van het Wetboek van Strafrecht. Retourzending rapportageverzoek door Reclassering geeft een zeer onvolkomen beeld van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zodat de maatregel ISD – dat toch geldt als ultimum remedium – niet kan worden opgelegd.
Partij(en)
Parketnummer van de berechte zaak: 10.641032/05 (+ 10.642107/05)
Datum uitspraak: 14 april 2005 (VERVROEGD)
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de
P.I. Rijnmond/H.v.B. "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
- 05.
april 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer.
Van deze dagvaarding is een kopie bij dit vonnis gevoegd (bladzijden aangeduid met A en B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Heem-Wagemakers heeft gerekwireerd -zakelijk weergegeven- de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 aan de verdachte ten laste gelegde en de oplegging aan de verdachte van de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) voor de duur van 2 jaren.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, te weten dat:
- 1.
hij op 30 januari 2005 te Rotterdam in een winkelpand
gelegen op de Coolsingel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een aantal pluche beesten,
toebehorende aan Prenatal;
- 2.
hij op 14 januari 2005 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bankgebouw,
gevestigd op de Coolsingel, heeft weggenomen agenda's,
toebehorende aan de Postbank.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist,
in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
T.a.v. feit 1:
Diefstal;
T.a.v. feit 2:
Diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.
Hij heeft bij de Postbank agenda's weggenomen en ongeveer twee weken later heeft hij bij een winkel voor babybenodigdheden een aantal pluche beesten weggenomen.
Dit zijn hinderlijke feiten, die financiële schade en overlast voor de gedupeerden met zich brengen.
Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het ten name van verdachte staande Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 01 februari 2005, bestaande uit 62 pagina's,
waaruit blijkt, dat hij al vele malen is veroordeeld, onder meer ter zake van soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard.
Door de officier van justitie is gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) zal worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
Immers, de verdachte heeft misdrijven begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal
wegens een misdrijf tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf veroordeeld,
de feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet voorts ernstig rekening
mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Op zichzelf is het ook juist, dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel zou
kunnen rechtvaardigen.
Echter, alvorens de rechtbank overgaat tot het opleggen van een dergelijke, voor betrokkene zeer ingrijpende maatregel, acht zij het noodzakelijk over de levensstijl, achtergrondproblematiek en diverse gedragskenmerken zo goed mogelijk voorgelicht te zijn.
Immers, deze factoren zijn bij de persoonsgerichte aanpak (waar de oplegging van de maatregel ISD deel van uitmaakt) van belang voor een goede beoordeling van de zaak. Terecht wordt daarop in de Memorie van toelichting (p. 2) gewezen.
Daarnaast speelt bij de afweging van de rechtbank een belangrijke rol, dat de maatregel ISD gezien dient te worden als ultimum remedium. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk voorgelicht te worden over het hulpverleningsaanbod, dat in het verleden aan betrokkene is gedaan, dan wel over de omstandigheden die het aanbieden van hulp hebben gefrustreerd.
Een en ander ligt ook in het verlengde van het bepaalde in artikel 38m, vijde lid, van het
Wetboek van Strafrecht.
In het dossier van verdachte bevindt zich, naast het omvangrijke strafblad, slechts een brief van 22 maart 2005 van DeltaBouman, afdeling Reclassering te Rotterdam, betreffende retourzending rapportageverzoek, waarin vermeld staat dat verdachte aan de reclassering te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan een maatregelrapport en waarin de reclasseringswerker aangeeft te betwijfelen of verdachte daadwerkelijk heeft begrepen wat de doelstelling van een maatregelrapport is. De rechtbank heeft zich op basis van deze brief een zeer onvolkomen beeld kunnen vormen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor een persoonsgebonden aanpak zijn te weinig aanknopingspunten gevonden in het dossier.
Nu verdachte reeds geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, acht de rechtbank het niet verantwoord de zaak langer aan te houden teneinde het dossier te completeren.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de zaak thans niet langer voort te duren.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie, dat de na te noemen straf passend en geboden is.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde,
zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- -
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- -
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- -
verklaart de verdachte terzake van deze feiten strafbaar;
- -
veroordeelt de verdachte terzake van de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES (6) WEKEN;
- -
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- -
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Rutten, voorzitter en
mrs. Janssen en Wiersinga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op
- 14.
april 2005.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.