Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)/Belastingdienst, onderzoek PICHU, dossiernummer 55700, gesloten d.d. 3 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 3.847; inclusief twee aanvullende processen-verbaal, gesloten respectievelijk d.d. 26 augustus 2015 en 13 november 2015.
Rb. Oost-Brabant, 04-05-2016, nr. 01/993353-14
ECLI:NL:RBOBR:2016:2235
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
04-05-2016
- Zaaknummer
01/993353-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:2235, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 04‑05‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich bezig gehouden met handel in chemische stoffen waarvan hij ernstige reden had te vermoeden dat deze stoffen zouden worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Hoewel verdachte niet zelf harddrugs heeft geproduceerd is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn activiteiten heeft hij drugsproducenten gefaciliteerd. De rechtbank veroordeelt verdachte voor de misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993353-14
Datum uitspraak: 04 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2015, 9 september 2015, 11 april 2016, 12 april 2016 en 22 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 april 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 april 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2015 te Weert en/of Schaik, in elk geval in Nederland en/of Overpelt en/of Hamont-Achel, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal metamfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, (telkens) zijnde (een) middel(en) vermelde op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) (andere) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden n/of te bevorderen
- (telkens) zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoersmiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij en/of zijn, verdachtes, mededaders (telkens) opzettelijk daartoe:
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën (waaronder methanol en/of (mono)methylamine en/of ammoniak en/of zoutzuur en/of ethanol en/of azijnzuur en/of methylethylketon en/of kaliumpermanganaat en/of zwavelzuur en/of fosforzuur) en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of (door) geleverd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of
- hardware (waaronder glaswerk en/of verwarmingsmantels) besteld en/of gekocht en/of opgeslagen en/of verkocht en/of (door) geleverd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of
- (een) loods(en) gehuurd en/of ter beschikking gesteld;
2. hij, als marktdeelnemer, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2013 tot en met 4 maart 2015 te Weert en/of Schaik, in elk geval in Nederland, en/of te Overpelt en/of Hamont-Achel, in elk geval in België tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, meermalen, althans eenmaal, de bevoegde instanties, (telkens) opzettelijk niet onverwijld in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen, te weten zoutzuur en/of zwavelzuur en/of methylethylketon en/of kaliumpermanganaat, dat er op wijst of kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Door de federale politie van Hasselt (België) is onderzoek gedaan naar de handel in chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs. Bevindingen in dit onderzoek hebben geleid tot het zelfstandig instellen van een onderzoek in Nederland. In dit onderzoek komt verdachte in beeld als afnemer en transporteur van chemicaliën die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten ten aanzien van de stoffen ethanol, methanol, zoutzuur, methylethylketon, azijnzuur, zwavelzuur, fosforzuur, kaliumpermanganaat, caustic soda en monomethylamine wettig en overtuigend bewezen voor de periode van 1 augustus 2014 tot en met 4 maart 2015.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot de periode van oktober 2014 tot maart 2015 refereert de verdediging zich ten aanzien van het voorhanden hebben van de stoffen zoutzuur, ethanol, methanol, mono-methylamine (deels), azijnzuur, zoutzuur, zwavelzuur, fosforzuur en kaliumpermanganaat aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging refereert zich ten aanzien van de levering van 3 november 2014 (zaaksdossier 1A) en de levering van 9 februari 2015 (zaaksdossier 7) aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van de periode vóór november 2015 het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, omdat verdachte voor die periode niet als marktdeelnemer kan worden gezien. Voor de periode vóór november 2014 wordt dan ook vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen.1.
Ten aanzien van feit 1
De verklaring van verdachte.
In de zomer van 2014 kwam de vraag vanuit [betrokken bedrijf 1] van eigenaar [medeverdachte 1] om te kijken naar een afnemer van mono-methylamine. Toen kreeg ik een suggestie dat dit in Roemenië mogelijk was. Ik had toen al contact met [medeverdachte 2] . Ik wist dat hij actief was in Roemenië. Ik heb hem gevraagd of hij in Roemenië wilde kijken voor een afnemer van mono-methylamine. Daar ging een aantal weken overheen en toen gaf hij aan dat hij wellicht wat had gevonden. Toen ben ik naar Roemenië gegaan. Er is toen sprake van geweest om verder te gaan met de handel in mono-methylamine. Op een bepaald moment in de zomer had ik al een aardig bedrag van [medeverdachte 1] tegoed. Daarom ben ik op zoek gegaan naar die leverancier. Daar is volledig open over gecommuniceerd, ook met [medeverdachte 2] . Er is mij gevraagd om te kijken of ik afnemers kon vinden voor meerdere chemicaliën. Toen heb ik een lijst met grondstoffen gekregen. Die lijst is aangetroffen in mijn telefoon. Ik heb die afnemers gevonden. Wie dat zijn, wil ik niet zeggen. Het zijn onbekende mensen. Ik had totaal geen kennis van die stoffen die op het lijstje stonden, maar op het moment dat ik de vraag kreeg om afnemers te zoeken en ik vervolgens zag met wat voor types ik aan tafel zat, wist ik dat het niet om normale bedrijven ging. Dat was omstreeks september/oktober 2014. Toen ik zag met welke mensen ik aan tafel zat, was ik me er van bewust dat het niet goed was.
Ik kende [betrokken bedrijf 2] niet. Door het gesprek bij [betrokken bedrijf 8] in december 2014 werd het mij duidelijk dat we met iets bezig waren wat niet door de beugel kon. Daarna heb ik geen afnemers van mono-methylamine meer aangeleverd. Wel afnemers van andere stoffen. De laatste levering waarbij ik als een soort tussenpersoon betrokken was, was in februari 2015. Ik durf niet te zeggen wie de afnemers waren. Ten tijde van de inval in maart 2015 was deze handel voor mijn gevoel van de baan, want toen was ik alweer bezig met andere werkzaamheden.
In december 2014 was ik me er wel van bewust waarvoor die stoffen konden worden gebruikt. Bij de bestelling en levering van een partij van 1.500 liter zoutzuur en 1.000 liter ethanol op 3 november 2014, ben ik als bemiddelaar betrokken geweest. Ik durf niet te zeggen in hoeverre het besproken was. Ik had contact met één persoon. Ik wist de naam van die persoon niet. Ik kreeg contant geld en dat betaalde ik aan [betrokken bedrijf 1] .
Ik was bij die levering van de partij van 1.000 liter methanol aanwezig op 19 november 2014 bij de loods in Overpelt. Ik heb een groene jas.
Ik ben betrokken geweest bij de levering van 1.000 liter azijnzuur, 50 liter zoutzuur, 200 liter zwavelzuur, 200 liter fosforzuur en 25 kilogram kaliumpermanganaat op 9 februari 2015. Ik wil niet zeggen met wie ik hierover contact heb gehad.2.
De verklaringen van [medeverdachte 1] .
De opdrachtgever voor de bestelling van 1.500 liter zoutzuur en 1.000 liter ethanol op 31 oktober 2014, is denk ik [verdachte] geweest. Deze partij is afgeleverd in Overpelt. Ik was aanwezig bij de aflevering van deze bestelling. Misschien was [verdachte] er ook bij. Ik heb 100% zeker met [verdachte] gesproken over het mogelijke gebruik van de chemicaliën in de drugsproductie.3.Ik heb deze bestelling niet aan [verdachte] gefactureerd, maar aan [betrokken bedrijf 3] .4.
De man op DOC-011 en DOC-013 (de rechtbank: foto’s van camerabeelden van 20 november 2014, bij de loods in Overpelt, respectievelijk pag. 2037 en 2039) is [verdachte] . [verdachte] heeft op 20 november 2014 de spullen afgehaald bij mijn loods in Overpelt; daarover had hij mij geïnformeerd. Deze partij methanol is door [verdachte] bij mij besteld. Ik weet niet waar die partij heen is gegaan.5.
De partij die ik op 2 februari 2015 heb besteld, 40 bidons azijnzuur, 2 bidons zoutzuur, 1 verpakking kaliumpermanganaat, 1 zak caustic soda, 4 bidons zwavelzuur en 4 bidons fosforzuur, is de partij die door [verdachte] is besteld.6.[verdachte] was er op 9 februari 2015 bij toen ik het busje overnam van die mensen die ik verder niet ken.7.Ik heb deze bestelling niet aan [verdachte] gefactureerd, maar aan [betrokken bedrijf 4] . [verdachte] had ook deze bestelling contant betaald. Ik heb dit contante bedrag vervolgens aan [betrokken bedrijf 4] gegeven en daarmee de factuur die ik aan haar had verzonden betaald.8.
Dat busje waarmee ik deze bestelling van de loods in Weert naar Budel heb gereden, heb ik van [verdachte] gekregen. [verdachte] was naar de plaats van de overdracht gekomen met zijn eigen auto, die zwarte Mercedes.9.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Voor ons alledrie was duidelijk dat als [betrokken bedrijf 1] tot concrete zaken zou komen met door mij gevonden partijen, ik een bedrag per hoeveelheid/stuk zou krijgen. Ik zou deze fee factureren via mijn [betrokken bedrijf 5] . Dat heb ik later ook gedaan voor de eerste levering van 30 flessen mono-methylamine. Mijn fee was € 250,- per fles. [verdachte] zou ook € 250,- per fles krijgen. Ik zag hem ook als een soort van agent, net als ik.10.De opdrachtgever voor de eerste levering van 5 proefflessen mono-methylamine was [medeverdachte 1] . In eerste instantie heeft [verdachte] als tussenpersoon mij gevraagd voor de levering van deze flessen. Deze vraag stelde hij als tussenpersoon van [betrokken bedrijf 1] , [medeverdachte 1] .11.De 5 extra geleverde flessen waren voor een potentiële klant van [verdachte] .12.
Het relaas van [verbalisant 1] .
T01-0222 (inkomend op 17-12-2014, 16:34 uur)
[verdachte] : dus ik gooi dat wel effe een beetje op een andere boeg
[medeverdachte 1] : ja want hij zat ook al te vragen hoe zit dit en waar gaat dat naar toe en
ik wil met al die mensen praten en eh
[verdachte] : ja hij wil, hij wil constant maar mee maarja dat is natuurlijk niet echt
het idee ( [verdachte] lacht)
[medeverdachte 1] : allemaal van die gekke vragen dat ik zeg ja luister dat weet ik ook
allemaal niet al douwt ie ze in zijn kont zal mij een rotzorg zijn
[verdachte] : ja, maar daarom hij wil constant maar mee ik zeg ja zo werkt het niet
[medeverdachte 1] : ik zal, ik zal allemaal niet te veel zeggen bij dat gesprek.13.
Observaties op 3 en 5 november 2014.
Op 3 november om 12.06 stopt de auto van [verdachte] voor de woning van verdachte [medeverdachte 1] in Hamont-Achel. Kort daarop vertrekt de auto van [medeverdachte 1] met daarin twee personen en stopt vervolgens bij de loods van [betrokken bedrijf 1] in Overpelt. Om 12.30 uur arriveert de vrachtwagen van [betrokken bedrijf 7] . Er volgt een inkijkoperatie. In de loods staan alleen de geleverde producten. Het vat met zoutzuur werd na vertrek van de verdachten voorzien van een technisch hulpmiddel.14.
Het relaas van [verbalisant 2] .
2.3.3 Toelichting gebruikte stofnamen in relatie tot drugsproductie.
Amfetamine en MDMA
Amfetamine is een synthetische drug genoemd in lijst 1 van de Opiumwet. MDMA is eveneens een synthetische drug genoemd in lijst 1 van de Opiumwet.
Azijnzuur
Deze stof kan (indien ijsazijn) gebruikt worden bij de productie van o.a. BMK en PMK en bij de synthese van diverse amfetamine afgeleiden. Legaal gebruikt bij diverse productieprocessen in o.a. kleding en voedingsmiddelenindustrie.
Ethanol
Ethanol wordt legaal onder meer gebruikt in alcoholische dranken. In het illegale circuit wordt ethanol gebruikt als oplosmiddel bij productie van tal van drugs waaronder MDMA en Metamfetamine.
Fosforzuur
Fosforzuur kent tal van legale toepassingen. In het illegale circuit wordt fosforzuur gebruikt bij de productie van MDMA.
Kaliumpermanganaat
Kaliumpermanganaat kent tal van legale toepassingen. In het illegale circuit wordt
kaliumpermanganaat gebruikt bij de productie van cocaïne en productie van ephedron uit
efedrine.
Methanol
Methanol wordt legaal onder meer gebruikt als oplosmiddel, antivries, toegevoegd aan
benzine etc. In het illegale circuit wordt methanol gebruikt als oplosmiddel bij productie van tal van drugs waaronder MDMA en Amfetamine.
(Mono)methylamine
Methylamine is een grondstof waarmee legaal tal van tussenproducten en eindproducten
kunnen worden gemaakt. In het illegale circuit wordt methylamine voornamelijk gebruikt bij de productie van de synthetische drugs metamfetamine en MDMA.
Natriumhydroxide (caustic soda)
Natriumhydroxide ook wel caustic soda genoemd kent brede legale toepassing waaronder als gootsteenontstopper. In het illegale circuit wordt Natriumhydroxide gebruikt bij de productie van de synthetische drugs amfetamine, GHB en tal van andere drugs, met name voor het neutraliseren van zure oplossingen.
Zoutzuur
Zoutzuur kent tal van legale toepassingen. In het illegale circuit wordt zoutzuur gebruikt bij de productie van diverse synthetische drugs waaronder amfetamine en MDMA. Zoutzuur is
opgenomen als geregistreerde stof van categorie 3 in Bijlage 1 van de Verordening (EG)
273/2004 inzake drugsprecursoren, voor deze stoffen bestaat een meldplicht indien misbruik
wordt vermoed.
Zwavelzuur
Zwavelzuur wordt gebruikt bij het kristallisatieproces van amfetamine en bij de conversie van APAAN naar BMK. Zwavelzuur is opgenomen als geregistreerde stof van categorie 3 in Bijlage l van de Verordening (EG) 273/2004 inzake drugsprecursoren, voor deze stoffen bestaat een meldplicht.15.
Ten aanzien van feit 2
Het relaas van [verbalisant 3] .
Op 20 juli 2015 heb ik nagekeken of er door [verdachte] meldingen verdachte transacties zijn gedaan in de zin van artikel 8, eerste lid, van EG Verordening 273/2004 en geconstateerd dat hiervan geen sprake is.16.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de handel in de chemicaliën die zijn geleverd op 3 november 2014, 19 november 2014, 18 december 2014 en 9 februari 2015, waarbij hij ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Verdachte heeft deze feiten grotendeels bekend. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf september/oktober 2014 als bemiddelaar voor de handel in chemicaliën aan tafel heeft gezeten met bepaalde types, waardoor hij zich er van bewust was dat het niet goed was en dat het niet om normale bedrijven ging. Deze bestellingen werden door de afnemers contant en zonder factuur betaald. [verdachte] betaalde op zijn beurt zijn leverancier [betrokken bedrijf 1] ook contant zonder dat aan hem of zijn onderneming [betrokken bedrijf 6] een factuur werd verstrekt. Ook ten aanzien van de levering mono-methylamine aan Spijker heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hem duidelijk was dat ‘dit niet door de beugel kon’. Dat verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat deze mono-methylamine gebruikt zou worden voor de productie van synthetische drugs, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het hiervoor aangehaalde getapte telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , voorafgaand aan hun ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 2] in het [betrokken bedrijf 8] in Eindhoven op 17 december 2014. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte vanaf september/oktober 2014 op zijn minst genomen ernstige reden had om te vermoeden dat deze chemicaliën bestemd waren voor de productie van- en verdere handel in harddrugs.
De bestelling van de partij die op 3 november 2014 is afgeleverd, is op 31 oktober 2014 door medeverdachte [medeverdachte 1] besteld bij [betrokken bedrijf 7] . Bij deze partij heeft verdachte een bemiddelende rol gespeeld. Om die reden acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten bewezen met ingang van 1 oktober 2014. De laatste levering waarbij verdachte betrokken is geweest, is een levering op 9 februari 2015. Omdat verdachte niet wil verklaren over de uiteindelijke bestemming van deze laatste levering, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten bewezen tot en met 1 maart 2015.
Ten aanzien van de partij mono-methylamine acht de rechtbank op grond van de verklaring van verdachte, in samenhang bezien met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bemiddelaar is geweest bij de gehele bestelling van 40 flessen mono-methylamine.
De rechtbank acht, in navolging van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde hardware en de loods schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Ten aanzien van feit 2
Wettelijk kader.
Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën bepaalt dat het verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens onder meer artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) (hierna te noemen: Verordening nr. 273/2004).
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994-1995, 23.779) blijkt dat de Wet ten doel heeft om te voorkomen dat grondstoffen terecht komen bij personen die zich bezighouden met de vervaardiging van verdovende middelen uit deze grondstoffen.
Artikel 8 van de Verordening nr. 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers de bevoegde instanties onverwijld in kennis stellen van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerd stoffen, dat er op kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
Bijlage 1 bij de Verordening nr. 273/20014 bevat lijsten met de geregistreerde stoffen waarvoor de bepalingen in de Verordening nr. 273/2004 gelden.
In artikel 13 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is bepaald dat onder meer de FIOD belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens deze wet.
Conclusies van de rechtbank.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het bepaalde in artikel 2, onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën heeft overtreden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de bespreking van feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in een periode van vijf maanden vier keer betrokken is geweest bij de handel van grote hoeveelheden chemicaliën, onder meer van de stoffen kaliumpermanganaat, zoutzuur en zwavelzuur. Deze stoffen behoren tot de stoffen van categorie II (kaliumpermanganaat) en III (zoutzuur en zwavelzuur) op de bijlage I bij Verordening nr. 273/2004. Dit betekent dat verdachte als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt en dat verdachte, gezien de verhandelde hoeveelheden, deze handel had moeten melden bij de daartoe bevoegde instanties. Gebleken is dat verdachte dit niet heeft gedaan.
Met de vaststelling van de rechtbank ten aanzien van feit 1 dat verdachte ernstige reden had te vermoeden dat zijn handel bestemd was voor de illegale harddrugsproductie, is naar het oordeel van de rechtbank het opzet op het nalatig handelen van verdachte gegeven.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 1 maart 2015in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of hoeveelheden van een materiaal metamfetamine en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, (telkens) zijnde (een) middel(en) vermelde op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of hoeveelheden van andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
telkens een vervoersmiddel en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben en zijn mededaders telkens opzettelijk daartoe:
- grote hoeveelheden chemicaliën (waaronder methanol en/of (mono)methylamine en/of zoutzuur en/of ethanol en/of azijnzuur en/of kaliumpermanganaat en/of zwavelzuur en/of fosforzuur) en/of een grote hoeveelheid caustic soda besteld en/of gekocht en/of verkocht en/of geleverd en/of vervoerd;
ten aanzien van feit 2
als marktdeelnemer op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 1 maart 2015 in Nederland en/of in België meermalen de bevoegde instanties telkens opzettelijk niet onverwijld in kennis heeft gesteld van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen, te weten zoutzuur en/of zwavelzuur en/of kaliumpermanganaat, dat er op wijst of kan wijzen dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de geëiste gevangenisstraf van 30 maanden moet worden gematigd. De raadsman opteert voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich bezig gehouden met de handel in chemische stoffen, waarvan hij ernstige reden had te vermoeden dat deze stoffen zouden worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Uit het dossier blijkt dat door [verdachte] verhandelde chemicaliën ook daadwerkelijk in een drugslaboratorium zijn aangetroffen, te weten in Geesteren, waar APAAN werd omgezet in BMK.
Hoewel verdachte niet zelf de harddrugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn activiteiten faciliteert hij de drugsproducenten. Hij houdt daarmee de productie van synthetische drugs in stand, De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen ook grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs (zoals MDMA, (met)amfetamine en GHB) grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte stelt hen door zijn wijze van bedrijfsvoering in staat buiten beeld van justitie te blijven. Verdachte bekommert zich blijkbaar niet om het feit dat er een zeer grote kans is dat deze chemicaliën terecht komen bij de producenten van synthetische drugs met alle maatschappelijke gevolgen van dien, maar heeft slechts oog voor eigen financieel gewin.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden. Een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 47 en 55 Wetboek van Strafrecht art.
10 en 10a Opiumwet
6 Wet op de economische delicten
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, vervoersmiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd, en in eendaadse samenloop gepleegd met T.a.v. feit 2: Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑05‑2016
Afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2016.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 498.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 507.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 502.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 503.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 504.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 503.
Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pag. 505.
Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pag. 637.
Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pag. 652-653.
Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pag. 655.
Proces-verbaal Overzicht tap/gebruikte/relevante tapgesprekken onderzoek [naam onderzoek] m.b.t. levering monomethylamine, pag. 945.
RHV-001C-27, pag. 3063-3065 en RHV001C-28, pag. 3067-3069.
Overzichtsproces-verbaal, pag. 33-35.
Proces-verbaal van ambtshandelingen, AMB-121, pag. 2789.