Ik trof bij de gedingstukken twee versies van deze beschikking aan. De eerste versie is ondertekend door één persoon, naar ik vermoed de griffier. De tweede versie is ondertekend door de rechter en vermeldt dat de griffier buiten staat is om de beschikking mede te ondertekenen. Ik ga er vanuit dat deze laatste versie, waarvan een afschrift aan de cassatieschriftuur is gehecht, de juiste is.
HR, 19-12-2017, nr. 16/04693 B
ECLI:NL:HR:2017:3217
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/04693 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3217, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1388, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1388, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3217, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑12‑2017
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/04693 B
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2016, nummer RK 15/2037, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 21‑11‑2017
Nr. 16/04693 B Zitting: 21 november 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
Bij beschikking van 12 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het door de klager op de voet van art. 552a Sv gedane beklag ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bestreden beschikking niet op juiste gronden is genomen.
3.2. Het gaat in deze zaak om conservatoir beslag dat in de strafzaak tegen [betrokkene 1] is gelegd op een motorfiets die aanvankelijk onder de klager in beslag is genomen op de voet van art. 94 Sv. Het kentekenbewijs van deze motorfiets staat op naam van [betrokkene 1]. De klager stelt zich op het standpunt dat de motorfiets desondanks aan hem toebehoort. Bij de behandeling van het beklag in raadkamer verklaarde de aldaar gehoorde [betrokkene 1] dat de klager inderdaad de eigenaar van de motorfiets is en dat hij die motorfiets op zijn naam had gezet omdat de klager destijds nog in Colombia woonde.
3.3. In de bestreden beschikking1.heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
“Of het beslag kan dienen tot bewaring van het recht van verhaal voor een jegens [betrokkene 1] op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel hangt af van het antwoord op de vraag of de motorfiets tot het vermogen van [betrokkene 1] behoort. Gelet op het feit dat het kenteken van de betreffende motorfiets is gesteld op zijn naam moet, behoudens bewijs van het tegendeel, in dit geval worden aangenomen dat [betrokkene 1] eigenaar is van deze motorfiets en dat aldus deze motorfiets behoort tot zijn vermogen.
Klager en [betrokkene 1] hebben verklaard dat klager houder van deze motorfiets is en werd deze motorfiets ook onder klager in beslag genomen, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee nog niet aannemelijk dat hij als bezitter moet worden aangemerkt.”
3.4. In een geval als het onderhavige dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt.2.In de overwegingen van de rechtbank ligt besloten dat zij deze maatstaf heeft toegepast. Haar feitelijke oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat de klager de eigenaar van de motorfiets in kwestie is, is daarbij ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
3.5. Ik merk nog op dat met het beroep dat in de cassatieschriftuur wordt gedaan op de hoofdregel dat een inbeslaggenomen voorwerp moet worden teruggegeven aan de beslagene, wordt miskend dat die hoofdregel pas van toepassing is als het belang van de strafvordering zich niet tegen de teruggave van het voorwerp verzet. Die situatie doet zich hier niet voor.
3.6. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2017
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.15.