Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-06-2020, nr. Wahv 200.255.157/01
ECLI:NL:GHARL:2020:4520
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-06-2020
- Zaaknummer
Wahv 200.255.157/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:4520, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑06‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Hoewel de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, veroordeelt het hof de advocaat-generaal in haar proceskosten. De gemachtigde was op de zitting van de kantonrechter verschenen, maar de zaak kon niet worden behandeld omdat de officier van justitie zich niet had voorbereid.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2019, betreffende
[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is [B] , woonachtig te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Zaaknummer | : Wahv 200.255.157/01 |
CJIB-nummer | : 214766544 |
Uitspraak d.d. | : 15 juni 2020 |
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht, waarbij is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “geen voorrang verlenen bij voorrangsweg”. Deze gedraging zou zijn verricht op 23 februari 2018 om 13:26 uur op de Beneluxlaan in Schoonhoven met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
2. De gemachtigde van de betrokkene, ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig, reed op het moment van de gedraging als vrijwillig chauffeur van de [D] van [E] vanaf de Beneluxlaan de Opweg op, waarbij deze laatste weg een voorrangsweg betreft waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/h. Op het moment van oprijden, zag de gemachtigde rechts op een paar honderd meter afstand een voertuig aan komen rijden. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat het rustig oprijden op de Opweg in combinatie met de maximaal toegestane snelheid gerechtvaardigd was. Vanwege het feit dat het voertuig een zeer hoge snelheid bleek te hebben, moest de bestuurder enigszins snelheid verminderen. Van remmen was echter nauwelijks sprake. De gemachtigde bekruipt het gevoel dat het gaat om een persoonlijke actie van een gekrenkte ambtenaar, die zijn voorrangsrecht heeft willen opeisen en hij betreurt het dat het woord van een beëdigd ambtenaar kennelijk altijd zwaarder weegt dan het woord van een burger.Bovendien is niet gebleken dat de betreffende ambtenaar op het moment van de gedraging daadwerkelijk met de uitoefening van zijn beroep bezig was, aangezien hij in zijn privévoertuig reed. In die situatie is er geen collega die kan getuigen. In combinatie met het gegeven dat de ambtenaar zelf partij is in de ontstane situatie en het feit dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden en hij niet is gehoord, hangt er volgens de gemachtigde een zweem van corruptie over de zaak.
3. De bij de voormelde feitcode behorende gedraging is een overtreding van het voorschrift van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in verbinding met bord B6 van bijlage 1 van het RVV 1990. Artikel 62 RVV 1990 luidt: “Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.” Bijlage 1 omschrijft bord B6 als: “verleen voorrang aan bestuurders op kruisende weg”. Blijkens artikel 1 van het RVV 1990 dient onder voorrang verlenen te worden verstaan: het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen.
4. Het hof stelt voorop dat het niet zo is dat de ambtenaar altijd in het gelijk wordt gesteld en op zijn woord wordt geloofd. Als de verklaring van de ambtenaar voor juist wordt gehouden, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verklaring van de ambtenaar voor juist wordt gehouden is ervan afhankelijk of er specifieke feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van die verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Er hoeft dus niet het bewijs van onschuld te worden geleverd, maar er mag wel worden verwacht dat door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van twijfel aan de juistheid van de verklaring van de ambtenaar wordt aandragen.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Bestuurder reed vanaf de Beneluxlaan linksaf de Opweg op. Het verkeer ter plaatse op de Beneluxlaan moet voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg, in dit geval de Opweg. Dit is ter plaatse geregeld middels bord B6 in combinatie met haaientanden op het wegdek. De bestuurder reed, zonder snelheid te verminderen, linksaf de Opweg op. Verbalisant moest door de gedraging van bestuurder hard remmen om een aanrijding te voorkomen. (…)
Reden geen staandehouding: verbalisant reed op het moment van vaststelling van de gedraging in zijn privévoertuig en was derhalve niet voorzien van middelen om de bestuurder een stopteken te geven. Hierdoor is de bestuurder niet gehoord en is er proces-verbaal op kenteken opgemaakt.”
6. Het hof overweegt dat op de bestuurder van een voertuig die een bord B6 tegenkomt, de verplichting rust om bestuurders op de kruisende weg ongehinderd hun weg te laten vervolgen. Dat de gemachtigde aan deze verplichting niet heeft voldaan, blijkt wel uit het feit dat de ambtenaar volgens diens verklaring krachtig heeft moeten remmen om een aanrijding te voorkomen. Ook de gemachtigde zelf geeft aan dat de ambtenaar zijn snelheid heeft moeten verminderen. Hieruit volgt reeds dat geen sprake was van een ongehinderde doorgang voor de bestuurder die op de voorrangsweg reed. De gedraging staat dan ook vast.
7. Uit diens verklaring blijkt dat de ambtenaar in zijn privévoertuig reed toen hij de onderhavige gedraging constateerde en dat het voertuig niet beschikt over middelen om een staandehouding te verrichten. Hieruit volgt dat de ambtenaar geen reële mogelijkheid heeft gehad om de gemachtigde staande te houden en hem vervolgens te horen.
8. Voor zover de gemachtigde meent dat een ambtenaar in privétijd niet bevoegd is een sanctie op te leggen, overweegt het hof dat de ambtenaar blijkens het zaakoverzicht brigadier van politie is en als zodanig opsporingsambtenaar met algemene opsporingsbevoegdheid. Er is geen regel die eraan in de weg staat dat een opsporingsambtenaar met algemene opsporingsbevoegdheid buiten diensturen de hem bij of krachtens de wet toegekende bevoegdheden uitoefent (Hof Leeuwarden 4 februari 2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AF4320). Dat de ambtenaar vanuit een ander belang dan dat van de verkeersveiligheid en de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde regels heeft gehandeld, is door de betrokkene niet aannemelijk gemaakt. Het verweer faalt.
9. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht. Thans dient het hof te beoordelen of aanleiding is tot matiging van het sanctiebedrag of nihil stelling daarvan.
10. Het hof begrijpt het verweer van de gemachtigde zo dat de ambtenaar met een dusdanig hoge snelheid heeft gereden dat hij daar in alle redelijkheid geen rekening mee kon (en hoefde te) houden. Ook vindt hij het sanctiebedrag, gelet op de aard en de ernst van de overtreding, alsmede het feit dat hij als vrijwilliger werkzaam was die dag, buitensporig hoog.
11. Het hof overweegt dat de tariefmatige afdoening van gedragingen als bedoeld in artikel 2 van de Wahv maakt dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie en dat slechts bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven om van het voor elke gedraging vastgestelde tarief af te wijken.
12. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, is in de onderhavige zaak geen sprake. Dat de ambtenaar met een (te) hoge snelheid heeft gereden, blijkt nergens uit en brengt niet met zich dat de betrokkene, waarvan is vastgesteld dat met haar voertuig de onderhavige gedraging is verricht, van een sanctie gevrijwaard dient te blijven. Het ligt op de weg van een bestuurder die een voorrangsweg nadert om te anticiperen op de mogelijke situatie dat een bestuurder op de voorrangsweg harder rijdt dan aanvankelijk ingeschat. De gevolgen van het maken van een verkeerde inschatting in die situatie komen voor rekening van de bestuurder van het voertuig. Dat de gemachtigde het bedrag van de sanctie buitensporig hoog vindt, levert evenmin reden op tot matiging daarvan.
13. Voorgaande houdt in dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen en dat die beslissing zal worden bevestigd.
14. De gemachtigde beklaagt zich er ten slotte nog over dat hij voor niets is verschenen op de eerste zitting van de kantonrechter op 12 oktober 2018. Op die zitting is de zaak aangehouden, omdat de officier van justitie zich niet had voorbereid op de zaak. De gemachtigde was wel verschenen, voorbereid en wel, en heeft onverrichter zaken weer huiswaarts kunnen keren. In dat licht vordert de betrokkene verletkosten, nu hij die dag niet heeft kunnen werken als buschauffeur voor [E] . Het is weliswaar vrijwilligerswerk, maar de betrokkene verzoekt om hem als genereus gebaar het gemiddelde dagloon van een buschauffeur ad € 113,- te vergoeden. Ook vordert hij parkeer– en reiskosten.
15. Ingevolge artikel 13, eerste lid, juncto artikel 20d, vierde lid, van de Wahv is het hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In het arrest van het hof van28 april 2020 (te vinden op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2020:3336) heeft het hof geoordeeld dat wanneer een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld in de regel een rechtens te respecteren belang bestaat bij vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte proceskosten.
16. In het onderhavige geval wordt de betrokkene niet in het gelijk is gesteld. De inleidende beschikking blijft immers in stand. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval ziet het hof echter aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om een vergoeding toe te kennen voor de redelijkerwijs gemaakte reiskosten in verband met het verschijnen ter zitting van de kantonrechter op 12 oktober 2018.
17. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 6,48 (Oudewater – Gouda vice versa).
18. De verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu in dit geval geen sprake is van derving van inkomsten. De parkeerkosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht hierin niet voorziet.
19. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten ter hoogte van € 6,48;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.