Rb. 's-Gravenhage, 11-05-2011, nr. 348469 / HA ZA 09-3273
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6117, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
11-05-2011
- Zaaknummer
348469 / HA ZA 09-3273
- LJN
BQ6117
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6117, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 11‑05‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1158, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Eindvonnis. Bestuurdersaansprakelijkheid: verhaalsfrustratie. De bestuurder heeft in het kader van zijn verzwaarde stelplicht bij akte gegevens overgelegd waarmee hij de uitgaven van de B.V. heeft getracht te verantwoorden. Dat is deels niet gelukt. Voor dat deel wordt de vordering toegewezen.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348469 / HA ZA 09-3273
Vonnis van 11 mei 2011
in de zaak van
1. de burgerlijke maatschap
[A] & CO ACCOUNTANTS, BELASTINGADVISEURS EN MANAGEMENTCONSULTANTS,
gevestigd te [woonplaats], voorheen gevestigd te [woonplaats],
2. de maatschap
[A1] & CO GOODWILL,
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HASSEL HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDDOL HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
5. [A2],
wonende te [woonplaats], België,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BARRACUDA IJSSELSTEIN B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. N.P.M. Haas te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
advocaat mr. A.M.M. Vermeijden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna wederom [eiseressen c.s.] (meervoud) en [gedaagde] genoemd worden en eiseressen ook afzonderlijk [eiseres 1], [eiseres 2], Hassel, Reddol, [eiseres 5] en Barracuda.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010 en de daarin genoemde gedingstukken;
- de akte overlegging producties en nadere toelichting van 16 februari 2011 aan de zijde van [gedaagde], met producties;
- de antwoordakte van 16 maart 2011 aan de zijde van [eiseressen c.s.]
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De verdere beoordeling
in conventie
De vordering genoemd onder 3.1. I van voormeld tussenvonnis
2.1.De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis - met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002 (NJ 2002, 196) - geoordeeld dat aan drie vereisten moet worden voldaan voordat aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder op grond van onrechtmatige daad aan de orde is (vergelijk r.o. 4.6). Ten aanzien van het derde vereiste - dat in de gegeven omstandigheden aan [gedaagde] kan worden verweten dat hij gelden aan Behouden Huis B.V. heeft onttrokken met verwaarlozing van de belangen van [eiseressen c.s.] - is [gedaagde] bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld bij akte bewijsstukken over te leggen. Daaruit moet blijken welke betalingen Behouden Huis heeft verricht en aan wie zij deze heeft gedaan, waarbij [gedaagde] dient toe te lichten waarom Behouden Huis tot deze betalingen gehouden was (zie r.o. 4.13 van voormeld tussenvonnis). Het bedrag dat [gedaagde] op deze wijze dient te verantwoorden, is € 386.747,81 (vergelijk r.o. 4.10 en 4.11 van voornoemd tussenvonnis).
2.2.[gedaagde] heeft vier (categorieën van) bedragen genoemd ter verantwoording van het genoemde bedrag van € 386.747,81: a) € 53.886,46 ter aflossing van een lening van Behouden Huis aan Nationale Nederlanden; b) € 167.374,52 aan adviseurskosten en kosten voor instandhouding van Behouden Huis; c) € 92.875,28 welk bedrag door [eiseres 1] en [eiseres 2] (hierna wederom: de maatschappen) rechtstreeks aan Bovenberg Holding B.V. dan wel aan Ploum Lodder Princen is overgemaakt; d) (ten minste) € 72.611,55 ter zake van een vordering van Bovenberg Holding op Behouden Huis uit hoofde van pensioenverplichtingen. De rechtbank zal deze bedragen hieronder afzonderlijk behandelen.
Ad a)
2.3.Volgens [gedaagde] is door Behouden Huis € 53.886,46 aan Nationale Nederlanden betaald ter aflossing van een lening. De rechtbank constateert echter - met [eiseressen c.s.] - dat het bedrag van € 53.886,46 niet door Behouden Huis aan Nationale Nederlanden is betaald. Zoals uit productie 24 bij akte van 16 februari 2011 aan de zijde van [gedaagde] volgt, is dit bedrag door [gedaagde] en zijn (voormalige) echtgenote aan Nationale Nederlanden betaald door hun woningfinanciering met dit bedrag te verhogen. Dat Behouden Huis van deze schuldoverneming heeft geprofiteerd omdat haar schuld aan Nationale Nederlanden daardoor tot nihil is gereduceerd, laat onverlet dat het geld dat door de maatschappen aan Behouden Huis is betaald niet ter voldoening van deze schuld is aangewend. Daarmee heeft [gedaagde] niet verantwoord wat met dit deel van het door de maatschappen betaalde bedrag van € 386.747,81 is gebeurd. Het bedrag van € 53.886,46 komt dan ook niet in mindering op het door [gedaagde] te verantwoorden bedrag.
Ad b)
2.4.Productie 25 bij akte van 16 februari 2011 aan de zijde van [gedaagde] betreft een recapitulatie van door Behouden Huis gemaakte adviseurskosten en instandhoudingskosten over de jaren 2001 tot en met 2006, inclusief de bijbehorende facturen. Het gaat om een totaalbedrag van € 167.374,52.
2.5.[eiseressen c.s.] betwisten in de eerste plaats dat de facturen door Behouden Huis zijn betaald, nu [gedaagde] de betalingsbewijzen niet heeft overgelegd.
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - is echter niet duidelijk waarom [eiseressen c.s.] zich op het standpunt stellen dat de facturen door Behouden Huis niet zouden zijn betaald. Voor zover [eiseressen c.s.] betogen dat in dit geval met name de advocaat van Behouden Huis zijn werkzaamheden (ter waarde van aanzienlijke bedragen) zes jaar lang onbetaald zou hebben verricht, verwerpt de rechtbank dit standpunt als onaannemelijk.
Specifiek betwisten [eiseressen c.s.] dat de vijf door hen genoemde facturen, die dateren van na de datum van het faillissement van Behouden Huis van 10 mei 2006, door Behouden Huis zijn betaald. Gezien het faillissement achten [eiseressen c.s.] dat onaannemelijk. De rechtbank constateert dat vier van de [eiseressen c.s.] genoemde facturen van na 10 mei 2006 zijn gericht aan Fiscaal Adviesbureau "Het Keerpunt" B.V. (hierna: Het Keerpunt). Daargelaten of deze facturen al dan niet zijn betaald, betekent dit dat deze facturen in ieder geval niet door Behouden Huis zijn betaald - althans, is dat door [gedaagde] niet nader onderbouwd. De rechtbank zal deze vier facturen reeds op deze grondslag buiten beschouwing laten.
De laatste door [eiseressen c.s.] genoemde factuur zou dateren van 13 oktober 2006 en een factuurbedrag van € 229,91 omvatten. Deze factuur heeft de rechtbank niet aangetroffen tussen de facturen zoals door [gedaagde] overgelegd als productie 25 bij akte van 16 februari 2011.
2.6.Voorts stellen [eiseressen c.s.] dat de facturen die zijn gericht aan Het Keerpunt en [gedaagde] Belastingadvies B.V. (nadien: Bovenberg Holding) buiten beschouwing moeten blijven omdat niet aannemelijk is dat Behouden Huis deze facturen heeft betaald. De rechtbank volgt [eiseressen c.s.] in dit standpunt nu [gedaagde] niets heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze facturen zijn doorberekend aan Behouden Huis (en zijn betaald door Behouden Huis). Inclusief de in r.o. 2.5 bedoelde vier facturen aan Het Keerpunt gaat het om de volgende facturen: 8 mei 2006 à € 1.516,40; 14 juni 2006 à € 1.775,86; 20 juli 2006 à € 775,94; 9 augustus 2006 à € 373,60; 15 september 2006 à € 374,85; 6 juni 2001 à € 3.401,99 (? 7.947,-); 6 december 2000 à € 2.705,95 (? 5.963,13); 18 mei 2001 à € 673,31; 24 april 2001 à € 947,74; 28 februari 2001 à € 1.470,65; 15 maart 2001 à € 4.146,18; 31 januari 2001 à € 4.507,97. Deze facturen sluiten op een totaalbedrag van € 22.670,44. Dit bedrag zal de rechtbank aftrekken van het totaalbedrag van de door [gedaagde] genoemde adviseurs- en instandhoudingskosten van Behouden Huis van € 167.374,52, waarmee vooralsnog een bedrag van € 144.704,08 resteert.
2.7.Vervolgens stellen [eiseressen c.s.] dat de overgelegde facturen niet alleen betrekking hebben op het geschil met [eiseressen c.s.], maar ook op een ander geschil. Volgens [eiseressen c.s.] vermelden diverse facturen: "inzake Behouden Huis/WUHB". Bij gebrek aan wetenschap stellen [eiseressen c.s.] dat dit geschillen betreft die [gedaagde] (mede) in privé hebben geraakt, zodat de betaling van deze facturen als onrechtmatig jegens [eiseressen c.s.] moeten worden aangemerkt, aldus [eiseressen c.s.]
De rechtbank begrijpt dat [eiseressen c.s.] doelen op de diverse facturen waarin is opgenomen "Inzake: Behouden Huis / WUH", dan wel "Inzake: Behouden Huis / WUH HB", dan wel "Inzake: Behouden Huis / WUH Hoger Beroep". Zij heeft geen facturen aangetroffen waarin "inzake Behouden Huis/WUHB" is opgenomen.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eiseressen c.s.] dat aan [gedaagde], door betaling door Behouden Huis van deze facturen, kan worden verweten dat hij gelden aan Behouden Huis heeft onttrokken met verwaarlozing van de belangen van [eiseressen c.s.], althans zo leest de rechtbank de stelling van [eiseressen c.s.] De voornoemde facturen zijn gefactureerd door het advocatenkantoor van Behouden Huis. Voorts is op de meeste facturen opgenomen: "Uw referentie: executiegeschil". Op de overige facturen is het voornoemde "Inzake: Behouden Huis / WUH HB", dan wel "Inzake: Behouden Huis / WUH Hoger Beroep" opgenomen, waarbij de rechtbank aanneemt dat "HB" de afkorting is van "Hoger Beroep". Daarmee heeft [gedaagde] voldoende aangetoond dat het facturen betreft die Behouden Huis heeft betaald voor juridische bijstand inzake een executiegeschil en een hoger beroepszaak. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de facturen - mede gelet op de factuurdata - zien op het executiegeschil met de maatschappen (vergelijk punt 2.4 van het voornoemde tussenvonnis) en de hoger beroepsprocedure in de bodemzaak (zie punt 2.8 van het voormelde tussenvonnis). Indien en voor zover Behouden Huis andere procedures aanhangig heeft gemaakt dan wel indien er jegens haar procedures aanhangig zijn gemaakt, hebben [eiseressen c.s.] niet nader onderbouwd waarom [gedaagde] een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken door de daarmee gepaard gaande kosten voor juridische bijstand door Behouden Huis te laten voldoen.
2.8.Ten slotte stellen [eiseressen c.s.] dat Behouden Huis de door haar betaalde BTW als ondernemer van de belastingdienst heeft kunnen terugvorderen, zodat dit bedrag is teruggevloeid in het vermogen van Behouden Huis.
De rechtbank volgt het standpunt van [eiseressen c.s.] en gaat er vanuit dat Behouden Huis 19% betaalde BTW over de factuurbedragen van de belastingdienst terug heeft ontvangen. Dat is een bedrag van (€ 144.704,08 (zie r.o. 2.6) x 19% =) € 27.493,78. Dat betekent dat [gedaagde] heeft kunnen aantonen dat Behouden Huis aan adviseurs- en instandhoudingskosten in totaal (€ 144.704,08 - € 27.493,78 =) € 117.210,30 heeft uitgegeven. In r.o. 4.13 van voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank al beslist dat [gedaagde] ten aanzien van de advocaatkosten geen persoonlijk verwijt valt te maken voor de uitgaven die hij daarvoor namens Behouden Huis heeft gedaan. Thans oordeelt de rechtbank tevens dat [gedaagde] evenmin een persoonlijk verwijt valt te maken voor de (relatief geringe) uitgaven die hij namens Behouden Huis heeft gedaan voor de instandhouding van Behouden Huis. Daarmee resteert een door [gedaagde] te verantwoorden bedrag van (€ 386.747,81 - € 117.210,30 =) € 269.537,51.
Ad c)
2.9.[gedaagde] heeft bij akte van 16 februari 2011 als productie 26 rekeningafschriften overgelegd waaruit volgt dat de maatschappen een totaalbedrag van € 92.875,28 rechtstreeks hebben betaald aan (de rechtsvoorganger van) Bovenberg Holding dan wel aan de advocaat van Behouden Huis die de betalingen heeft doorgestort naar Bovenberg Holding. Dat betekent dat met betrekking tot dit totaalbedrag niet gesproken kan worden van onttrekkingen door [gedaagde] aan Behouden Huis, aldus [gedaagde].
[eiseressen c.s.] stellen in dit kader alleen dat de betaling op 21 juni 2002 van € 10.458,87 geen betaling aan Bovenberg Holding was, maar een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van Behouden Huis, bestemd voor Behouden Huis en op vordering van Behouden Huis.
2.10.De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn betoog dat hem met betrekking tot de rechtstreeks door de maatschappen aan Bovenberg Holding betaalde bedragen geen persoonlijk verwijt treft in die zin dat hij deze gelden aan Behouden Huis heeft onttrokken met verwaarlozing van de belangen van [eiseressen c.s.]
Met [eiseressen c.s.] is de rechtbank echter van oordeel dat de betaling op 21 juni 2002 door de advocaat van Behouden Huis aan Bovenberg Holding van de derdengeldrekening van de advocaat niet is aan te merken als een betaling door de maatschappen aan Bovenberg Holding. De advocaat heeft dit bedrag kennelijk op de derdengeldrekening van zijn kantoor ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat het hier gaat om een bedrag dat door de maatschappen in het kader van de vaststellingsovereenkomst ten behoeve van Behouden Huis is betaald. De rechtbank neemt aan dat de advocaat van Behouden Huis het bedrag in opdracht van Behouden Huis heeft overgemaakt op de rekening van Bovenberg Holding. Dat betekent dat [gedaagde] in zijn functie van bestuurder van Behouden Huis zeggenschap heeft gehad over de wijze waarop het geld werd aangewend. Het bedrag dat van de derdengeldrekening van de advocaat afkomstig is, zal de rechtbank daarom niet aftrekken van het door [gedaagde] te verantwoorden bedrag. Overigens constateert de rechtbank uit het overzicht dat is overgelegd als pagina 1 van productie 26 bij akte van 16 februari 2011 aan de zijde van [gedaagde] dat het gaat om een bedrag van € 18.666,21 in plaats van het door [eiseressen c.s.] genoemde bedrag van € 10.458,87.
2.11.Het voorgaande betekent dat een door [gedaagde] te verantwoorden bedrag van (€ 269.537,51 - € 92.875,28 + € 18.666,21 =) € 195.328,44 resteert.
Ad d)
2.12.Om de uitgaven van Behouden Huis te verantwoorden, meldt [gedaagde] ten slotte dat Behouden Huis op 1 januari 1998 haar verplichting jegens [gedaagde] uit hoofde van een pensioenregeling heeft overgedragen aan Bovenberg Holding. Behouden Huis is deze vordering verschuldigd gebleven aan Bovenberg Holding door middel van opname in een rekening-courant verhouding. Deze pensioenverplichting bedroeg volgens [gedaagde] per 31 december 1998 € 135.326,-. Uit de jaarrekening van Bovenberg Holding van 1998 volgt tevens dat de vordering van Bovenberg Holding op Behouden Huis uit de rekening-courant verhouding in totaal € 163.733,- bedroeg, aldus [gedaagde]. Per 1 januari 2002 is [gedaagde] in dienst getreden bij Het Keerpunt en volgens [gedaagde] zijn de pensioenverplichtingen op dat moment overgedragen op Het Keerpunt en heeft de wettelijk vereiste afstorting door Bovenberg Holding plaatsgevonden. [eiseressen c.s.] waren bekend met de door Behouden Huis gekozen structuur met betrekking tot de pensioenverplichting omdat dit in haar maatschappen de gebruikelijke structuur was. Het is daarom op hun instigatie en met hun goedkeuring en medeweten gebeurd, zodat niet kan worden gezegd dat [gedaagde] met verwaarlozing van de belangen van [eiseressen c.s.] de gelden van Behouden Huis aan Bovenberg Holding heeft overgemaakt, aldus nog steeds [gedaagde].
2.13.De rechtbank constateert - met [eiseressen c.s.] - dat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat de rekening-courant verhouding met betrekking tot de pensioenverplichting tussen Bovenberg Holding en Behouden Huis nog bestond op het moment dat de maatschappen hun betalingen aan Behouden Huis hebben aangevangen. [eiseressen c.s.] noemen in dit kader als "relevante periode" de periode na 31 december 2000. De rechtbank begrijpt dat [eiseressen c.s.] hiermee doelen op de datum van uittreding van Behouden Huis uit de maatschappen. De rechtbank kan deze datum niet plaatsen nu de maatschappen pas zijn gaan betalen nadat Behouden Huis een kort geding tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst heeft aangespannen, welke vaststellingsovereenkomst dateert van 17 mei 2001 (vergelijk r.o. 2.3 en 2.4 van voornoemd tussenvonnis). Voor de beoordeling in het onderhavige verband maakt deze onduidelijkheid geen verschil, omdat door [gedaagde] enkel een balans is overgelegd per 31 december 1998. De rechtbank zal de - onweersproken gebleven - datum van 31 december 2000 daarom aanhouden. Tussen partijen staat vast dat Behouden Huis nà 31 december 2000 betalingen heeft verricht aan Bovenberg Holding met de door de maatschappen aan Behouden Huis betaalde bedragen. Nu niet is aangetoond dat na 31 december 2000 de door [gedaagde] bedoelde rekening-courant verhouding nog bestond, heeft [gedaagde] niet aangetoond dat aan deze betalingen een opeisbare schuld ten grondslag heeft gelegen. Daarmee heeft [gedaagde] niet aan zijn verzwaarde stelplicht voldaan, zodat de rechtbank [eiseressen c.s.] volgt in hun stelling dat Behouden Huis deze betalingen aan Bovenberg Holding onverplicht heeft verricht. Onder deze omstandigheden treft [gedaagde] een ernstig persoonlijk verwijt ten aanzien van onttrekking van deze gelden aan Behouden Huis ten gunste van Bovenberg Holding met verwaarlozing van de belangen van [eiseressen c.s.]
Voor het resterende bedrag van (€ 195.328,44 - € 163.733,- =) € 31.595,44 heeft [gedaagde] in het geheel geen verantwoording afgelegd, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat [gedaagde] dit bedrag eveneens op onrechtmatige wijze aan Behouden Huis heeft onttrokken.
2.14.De vordering genoemd onder 3.1 I van voormeld tussenvonnis komt derhalve in beginsel tot een bedrag van € 195.328,44 voor toewijzing in aanmerking. [eiseressen c.s.] hebben in deze vordering opgenomen dat hetgeen zal worden toewezen op grond van de vordering genoemd onder 3.1 II van voornoemd tussenvonnis, in mindering dient te strekken op de onderhavige vordering. Omdat de rechtbank de vordering genoemd onder 3.1 II van voornoemd tussenvonnis zal afwijzen (vergelijk r.o. 2.16 tot en met 2.19), zal het bedrag van € 195.328,44 worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.15.De maatschappen vorderen op basis van het eindvonnis van de rechtbank Zutphen (vergelijk punt 2.11 van voormeld tussenvonnis) - onweersproken - wettelijke rente vanaf 30 april 2003. De rechtbank zal de wettelijke rente vanaf deze datum toewijzen.
De vordering genoemd onder 3.1 II van voornoemd tussenvonnis
2.16.[eiseressen c.s.] verzoeken de rechtbank het door hen gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking opnieuw te beoordelen en toe te wijzen. Volgens [eiseressen c.s.] hebben zij bij dagvaarding niet (alleen) gesteld dat [gedaagde] is verrijkt als indirect enig aandeelhouder van Behouden Huis, maar tevens dat [gedaagde] hoofdelijk medeschuldenaar was van de lening met Nationale Nederlanden. Dat betekent dat hij rechtstreeks - in persoon - is verrijkt omdat niet alleen de schuld van Behouden Huis maar ook de schuld van [gedaagde] zelf is afgelost door de schuldoverneming door Hassel, Reddol en [eiseres 5], aldus [eiseressen c.s.]
2.17.De rechtbank constateert - met [eiseressen c.s.] - dat haar afwijzing in het tussenvonnis slechts gebaseerd is op de stelling van [eiseressen c.s.] zoals de rechtbank die uit de dagvaarding heeft begrepen (en zoals [gedaagde] die naar het oordeel van de rechtbank eveneens uit de dagvaarding heeft begrepen, vergelijk conclusie van antwoord, punt 4.39), te weten dat [gedaagde] door de schuldoverneming indirect zou zijn verrijkt als indirect enig aandeelhouder van Behouden Huis. De rechtbank begrijpt thans dat [gedaagde] inderdaad hoofdelijk medeschuldenaar is geweest met betrekking tot de door Nationale Nederlanden verstrekte lening (vergelijk de aanbiedingsbrief met betrekking tot de lening van Nationale Nederlanden van 8 april 1998, zoals overgelegd als productie 23 bij akte van 16 februari 2011 aan de zijde van [gedaagde]). Zij zal de vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking op de hiervoor genoemde grond dan ook alsnog beoordelen.
2.18.[eiseressen c.s.] stellen bij dagvaarding dat [gedaagde] in persoon is verrijkt voor het gehele bedrag van € 245.358,96 waarvoor Hassel, Reddol en [eiseres 5] de schuld bij Nationale Nederlanden hebben overgenomen, daar het vermogen van [gedaagde] door deze schuldoverneming volgens [eiseressen c.s.] met hetzelfde bedrag is toegenomen.
De rechtbank kan deze stelling - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet plaatsen. [eiseressen c.s.] hebben - onweersproken - gesteld dat de lening door Nationale Nederlanden aan Behouden Huis (en niet tevens aan [gedaagde]) is verstrekt. Dit in tegenstelling tot de voornoemde brief van Nationale Nederlanden van 8 april 1998 waarin is opgenomen dat de lening zowel aan [gedaagde] als aan Behouden Huis zal worden verstrekt. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat in de praktijk de lening uitsluitend aan Behouden Huis is verstrekt, waarbij [gedaagde] ook niet is aangesproken voor de tussentijdse aflossingen. Uit de voornoemde brief van Nationale Nederlanden van 8 april 1998 volgt dat Nationale Nederlanden een machtiging voor periodieke afschrijvingen heeft ontvangen van [gedaagde] Belastingadvies B.V. (nadien Bovenberg Holding). Een en ander betekent feitelijk dat [gedaagde] door de schuldoverneming van Hassel, Reddol en [eiseres 5] bevrijd is van het risico dat hij door Nationale Nederlanden zou worden aangesproken tot terugbetaling van de lening indien (Bovenberg Holding dan wel) Behouden Huis niet zou voldoen aan haar verplichtingen uit deze lening. Dit risico is mogelijk op geld waardeerbaar, maar is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen aan een verrijking tot het totale bedrag van de schuldoverneming (zo in dit geval al sprake zou zijn van een verrijking aan de zijde van [gedaagde]).
2.19.Veronderstellenderwijs aannemende dat een verrijking van [gedaagde] in dit geval aan de orde is, komt de rechtbank toe aan de drie overige cumulatieve vereisten voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking (vergelijk r.o. 4.15 van voormeld tussenvonnis). De rechtbank is - met [gedaagde] - van oordeel dat de gestelde verrijking geen verarming aan de zijde van Hassel, Reddol en [eiseres 5] heeft opgeleverd (het tweede vereiste). [gedaagde] heeft daartoe - onweersproken - aangevoerd dat Hassel, Reddol en [eiseres 5] voor het bedrag waarvoor zij de schuld van Behouden Huis aan Nationale Nederlanden hebben overgenomen, als tegenprestatie het maatschapsaandeel van Behouden Huis inclusief de aanpalende goodwill (voornamelijk het klantenbestand van Behouden Huis) hebben verworven. Daarmee strandt het beroep op ongerechtvaardigde verrijking reeds op dit tweede vereiste.
De vordering genoemd onder 3.1 III van voormeld tussenvonnis
2.20.[gedaagde] zal als de deels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag zal worden afgewezen, zal de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] begroten op basis van het toe te wijzen bedrag.
in reconventie
2.21.Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank in r.o. 4.16 al beslist dat [gedaagde] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering in reconventie. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
3.De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseressen c.s.] te betalen een bedrag van € 195.328,44, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 30 april 2003 tot de dag van volledige betaling,
3.2.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] tot op heden begroot op € 5.000,- aan salaris advocaat en € 5.023,98,- aan verschotten,
3.3.verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.6.veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen c.s.] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.