ABRvS, 07-10-2015, nr. 201507219/1/A3 en 201507219/2/A3
ECLI:NL:RVS:2015:3208
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-10-2015
- Zaaknummer
201507219/1/A3 en 201507219/2/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3208, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑10‑2015; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
- Vindplaatsen
AB 2016/15 met annotatie van L.M. Koenraad
Uitspraak 07‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Bij voicemailbericht van 21 januari 2015 en brieven van 22 en 23 januari en 6 februari 2015 heeft de Deken [appellante] bericht dat twee leden en een stafmedewerker van het bureau van de Orde van Advocaten Noord-Holland op de daarbij aangegeven datum een bezoek zullen brengen aan haar kantoor (hierna: het kantoorbezoek).
201507219/1/A3 en 201507219/2/A3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in de gemeente [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 1 september 2015 in zaken nrs. 15/3054, 15/3055 en 15/1779, 15/2785 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Deken van de Orde van Advocaten Noord-Holland.
Procesverloop
Bij voicemailbericht van 21 januari 2015 en brieven van 22 en 23 januari en 6 februari 2015 heeft de Deken [appellante] bericht dat twee leden en een stafmedewerker van het bureau van de Orde van Advocaten Noord-Holland op de daarbij aangegeven datum een bezoek zullen brengen aan haar kantoor (hierna: het kantoorbezoek).
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft de Deken het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brieven van 20 april en 11 mei 2015 heeft de Deken tegen [appellante] een zogenoemd dekenbezwaar en een aanvullend dekenbezwaar ingediend (hierna: het dekenbezwaar).
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft de Deken het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellante] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Deken heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 september 2015, waar [appellante], en de deken, bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en mr. Th.M. Dams, adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten Noord-Holland, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de Advocatenwet verwerkt de secretaris van de algemene raad met het oog op het in het belang van een goede rechtsbedeling vaststellen van de hoedanigheid van de advocaat op het tableau van iedere advocaat gegevens met betrekking tot beslissingen op grond van artikel 48, eerste lid.
Ingevolge artikel 8a, eerste lid, hebben de advocaat waarop de gegevens betrekking hebben, de algemene raad, de secretaris van de algemene raad, de raden van de orden in de arrondissementen, het college van toezicht alsmede de griffiers, voorzitters, plaatsvervangend voorzitters, leden en plaatsvervangende leden van een raad van discipline en het hof van discipline kosteloos inzage in de op grond van artikel 8 op het tableau verwerkte gegevens.
Ingevolge artikel 46f kan de deken, indien hij buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat deze ter kennis van de raad van discipline brengen. Hij stelt daarvan de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, zijn de beslissingen van de raad van discipline over de overgelegde klachten met redenen omkleed en worden deze in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.
Het kantoorbezoek
3. In het uitgeschreven voicemailbericht en de brieven van 22 en 23 januari 2015 en 6 februari 2015 staat dat een afvaardiging van de orde een bezoek wil brengen aan het kantoor van [appellante]. Om het bezoek doeltreffend te laten verlopen verzoeken zij [appellante] een aantal stukken met betrekking tot de financiën van het kantoor en de praktijkvoering bij de hand te hebben.
3.1. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het voicemailbericht en de brieven geen besluit inhouden in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.2. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het afleggen van een kantoorbezoek waarbij om inzage in dossiers en de administratie wordt verzocht, feitelijke handelingen zijn die voortvloeien uit de toezichthoudende taak van de deken. In aansluiting op haar uitspraak van 30 juni 2004 in zaak nr. 200306953/1 is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieraan geen rechtsgevolgen zijn verbonden. De aankondiging van het kantoorbezoek kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de deken terecht het door [appellante] tegen het kantoorbezoek gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Het dekenbezwaar
4. In de brief van 20 april 2015 brengt de deken zijn bezwaar dat [appellante] zich tegenover de procureur-generaal van de Hoge Raad grievend heeft uitgelaten over zes raadsheren onder de aandacht van de raad van de discipline.
In de brief van 11 mei 2015 schrijft de deken dat hij een aanvullend bezwaar tegen [appellante] ter kennis aan de raad van discipline brengt wegens de weigering van [appellante] om mee te werken aan een kantoorbezoek.
4.1. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat deze brieven geen besluit zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2. In aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 in zaak nr. 201003090/1/H3 is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing van de deken, om een dekenbezwaar in te dienen bij de raad van discipline opdat die een besluit daarover neemt, zelf niet als besluit dient te worden aangemerkt.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de deken terecht het door [appellante] tegen het dekenbezwaar gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De voorzieningenrechter ziet in de aangevallen uitspraak, het proces-verbaal en de andere tot het dossier bij de rechtbank behorende stukken geen aanknopingspunten om naar aanleiding van de door [appellante] aangevoerde gronden over de rechtbank en de aldaar gevoerde procedure te oordelen dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De deken heeft verzocht om vergoeding door [appellante] van de door hem gemaakte proceskosten. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb kan een natuurlijk persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015
290.