Bij herstelarrest van 9 juni 2015 heeft het hof een kennelijke vergissing in de hoogte van één van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen hersteld.
HR, 24-05-2016, nr. 15/01533
ECLI:NL:HR:2016:949
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2016
- Zaaknummer
15/01533
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:949, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:382, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:382, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:949, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om toepassing van art. 77c (oud) Sr (toepassing sanctierecht jeugdigen op verdachte die de leeftijd van achttien jaren doch niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt). CAG: Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de rechter de mogelijkheid heeft sancties voor jeugdigen toe te passen indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarmee heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd. Gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, was het Hof niet gehouden tot een nadere motivering. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
24 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/01533
MD/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 maart 2015, nummer 21/005970-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016.
Conclusie 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om toepassing van art. 77c (oud) Sr (toepassing sanctierecht jeugdigen op verdachte die de leeftijd van achttien jaren doch niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt). CAG: Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de rechter de mogelijkheid heeft sancties voor jeugdigen toe te passen indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarmee heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd. Gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, was het Hof niet gehouden tot een nadere motivering. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/01533 Zitting: 12 april 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 25 maart 2015 de verdachte wegens 1 primair en 2 primair telkens opleverende “poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals in het arrest weergegeven. Daarnaast heeft het hof de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.1.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof het verzoek om toepassing van art. 77c Sr heeft verworpen op gronden die de afwijzing van dit verzoek niet kunnen dragen.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) De verdachte, geboren op 30 september 1994, heeft op 26 januari 2014 twee voor hem onbekende jongens met een mes in de buik gestoken. Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten was de verdachte negentien jaren oud.
(ii) Een reclasseringsadvies betreffende de verdachte van 15 april 2014, opgemaakt door de reclasseringsmedewerker [betrokkene 1] ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2014, houdt in dat wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting, in de vorm van een ambulante behandeling, te weten een dagbehandeling bij ‘De Waag’ of soortgelijke ambulante forensische zorg.
(iii) Een psychiatrisch rapport betreffende de verdachte van 16 april 2014, opgemaakt door de psychiater F.M.J. Bruggeman, houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte was ten tijde van de aan hem ten laste gelegde feiten sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De psychiater adviseert de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten, aangezien de verdachte in emotioneel en sociaal opzicht is gestagneerd in zijn ontwikkeling en er bij hem vanaf jonge leeftijd sprake is geweest van een psychiatrische stoornis die van negatieve invloed is geweest op zijn ontwikkeling. In zijn strafadvies adviseert de psychiater aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij de verdachte een dag-klinische behandeling dient te volgen bij een (jeugd) forensisch psychiatrisch behandelcentrum, bijvoorbeeld bij behandelcentrum ‘De Waag’.
(iv) De psychiater Bruggeman is op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2014 als getuige-deskundige gehoord. De psychiater heeft aldaar het volgende verklaard. De verdachte is onvoldoende in staat om zich in sociaal opzicht “tot anderen te verhouden”. In dat kader is een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. De psychiater heeft toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd, omdat de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte op verschillende terreinen is gestagneerd, hetgeen te maken heeft met de stoornis van de verdachte. De gestelde diagnose betreft een “’life time’ defect, wat de betrokkene altijd met zich mee zal dragen”. Behandeling bij ‘De Waag’ is een mogelijkheid, omdat daar veel expertise op het gebied van jeugd- en adolescentenproblematiek aanwezig is. Indien een uitweg wordt gezocht in het volwassenensanctierecht, dient er een aanpak op maat te zijn, waarbij duidelijke voorwaarden worden gesteld en de ouders actief bij de behandeling worden betrokken.
(v) Een psychologisch rapport betreffende de verdachte van 16 april 2014, opgemaakt door de klinisch psycholoog/psychotherapeut J.P.M. van der Leeuw, vermeldt onder meer het volgende. Ten tijde van de aan hem ten laste gelegde feiten was de verdachte lijdende aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Er was sprake van ADHD, PDD-NOS en alcoholmisbruik. De psycholoog is van mening dat de ten laste gelegde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts adviseert de psycholoog de verdachte te verplichten tot een dag-klinische behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In de persoonlijkheid en/of de ontwikkeling van de verdachte zijn argumenten aanwezig die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte nog onrijp is, hij zijn problematiek onvoldoende doorziet en hij ondersteuning behoeft bij het verdere proces van volwassen en onafhankelijk worden.
(vi) De psycholoog Van der Leeuw is op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2014 als deskundige gehoord. De psycholoog heeft aldaar onder meer het volgende verklaard. De psycholoog acht een behandeling aangewezen waarbij het zowel om een pedagogische als om een therapeutische invalshoek gaat. Voor de pedagogische aanpak is het jeugdstrafrecht meer aangewezen, maar “het kan ook via De Waag, waarbij op het juiste moment een doorstroming dient plaats te vinden”.
(vii) Een “reclasseringsadvies TBS met voorwaarden” betreffende de verdachte van 19 augustus 2014, opgemaakt door de reclasseringsmedewerker [betrokkene 2] ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2014, houdt in dat de reclassering adviseert om de verdachte in aanmerking te laten komen voor een TBS met voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek ‘De Waag’. De reclasseringsmedewerker [betrokkene 2] is op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2014 als deskundige gehoord. De deskundige heeft aldaar verklaard dat zij een (ambulante) behandeling bij ‘De Waag’ voldoende acht om het recidiverisico van de verdachte te verminderen.
(viii) Ten tijde van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in eerste aanleg op 29 september 2014 was de verdachte negentien jaren oud, terwijl de verdachte ten tijde van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep op 11 maart 2015 twintig jaren oud was. Zowel de rechtbank als het hof heeft de verdachte met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht ter zake van een dubbele poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en terbeschikkingstelling onder voorwaarden. Eén van de opgelegde voorwaarden houdt in dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan de geïndiceerde behandeling bij de forensische polikliniek ‘De Waag’ dan wel een soortgelijke instelling en zich houdt aan de gemaakte afspraken.
5. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2015, heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat behandeling voorop dient te staan en heeft hij verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Eventueel kan volgens de raadsman een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van een behandeling. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Deskundigen hebben over de verdachte gerapporteerd en zij komen tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is, aangezien er bij de verdachte sprake is van ADHD, PDD-NOS en een pervasieve persoonlijkheidsstoornis, terwijl het gebruik van alcohol een rol speelt. Art. 77c Sr geeft de voorwaarden voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De ernst van de feiten speelt geen rol als beoordelingsfactor. Het belang van de jeugdige dient voorop te staan en niet de ernst van de feiten of de belangen van de slachtoffers.
6. Het hof heeft dit verzoek in de bestreden uitspraak onder “verzoek tot toepassing van minderjarigen strafrecht” als volgt samengevat en afgewezen:
“De raadsman heeft het hof verzocht gebruik te maken van de mogelijkheid om op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) het minderjarigen strafrecht toe te passen. Hij heeft daartoe gewezen op de conclusies van de psychiater (Bruggeman) en de psycholoog (Van der Leeuw) in hun Pro Justitiarapporten van 16 april 2014. Bij de afweging of van de mogelijkheid van artikel 77c Sr gebruik moet worden gemaakt, dient volgens de raadsman het belang van de jeugdige verdachte voorop te staan en niet de ernst van de feiten en de belangen van slachtoffers.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het meerderjarigen strafrecht moet worden toegepast. Er is in deze zaak geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid het minderjarigen strafrecht toe te passen. De behandelingen die voor verdachte noodzakelijk wordt geacht, kunnen ook binnen de maatregel van TBS met voorwaarden plaatsvinden.
Het hof oordeelt als volgt.
Uitgangspunt is dat het meerderjarigen strafrecht wordt toegepast. Artikel 77c Sr, zoals dat luidde ten tijde van het bewezenverklaarde, geeft de rechter de mogelijkheid daarop een uitzondering te maken en het minderjarigen strafrecht toe te passen, indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof stelt vast dat door voornoemde deskundigen bij verdachte verschillende stoornissen (PDD-NOS, ADHD, alcoholmisbruik en een pervasieve ontwikkelingsstoornis) zijn geconstateerd en dat sprake is van een onrijpe persoonlijkheid. De deskundigen adviseren verdachte vanwege zijn gestagneerde ontwikkeling in het kader van de maatregel van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (PIJ) te behandelen. Toepassing van het minderjarigen strafrecht wordt daarom geadviseerd. In de rapportages wordt echter niet onderbouwd waarom de noodzakelijk geachte behandeling niet in het kader van een TBS of een voorwaardelijke straf aan verdachte zou kunnen worden opgelegd.
Het hof overweegt dat de gevolgen en effecten van de bij verdachte vastgestelde stoornissen kunnen worden verminderd, maar dat de stoornissen zijn leven lang zullen blijven bestaan. Niet gebleken is dat genoemde stoornissen hun oorzaak vinden in de onrijpe persoonlijkheid van verdachte. Het hof ziet daarin dan ook geen aanleiding om het minderjarigen strafrecht toe te passen. Wel acht het hof het van belang dat verdachte behandeld wordt als hieronder bepaald.”
7. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden voorop gesteld. Ingevolge art. 77c (oud) Sr heeft het hof de mogelijkheid om in afwijking van het uitgangspunt dat op de verdachte, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt, het volwassenenstrafrecht van toepassing is, het sanctierecht voor jeugdigen (art. 77g Sr tot en met art. 77gg Sr) toe te passen, indien het hof daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.2.
8. Zoals blijkt uit de toelichting, neemt het middel tot uitgangspunt dat het hof het verzoek van de raadsman van de verdachte om toepassing te geven aan het sanctierecht voor jeugdigen naar de kern genomen heeft afgewezen op de enkele grond dat de toepassing van dat sanctierecht slechts mogelijk is indien de stoornissen van de verdachte hun oorzaak vinden in de onrijpe persoonlijkheid van de verdachte. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de overwegingen van het hof en mist daardoor feitelijke grondslag. In zijn hiervoor onder 6 weergegeven overwegingen heeft het hof in reactie op het verzoek van de raadsman, na aanhaling van het wettelijke criterium, geoordeeld dat het geen aanleiding ziet om (bij wijze van uitzondering) het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen. Het hof heeft daarbij onder meer betrokken dat niet is gebleken dat de door de deskundigen bij de verdachte geconstateerde stoornissen hun oorzaak vinden in de onrijpe persoonlijkheid van de verdachte. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat in de rapportages van de deskundigen niet wordt onderbouwd waarom de noodzakelijk geachte behandeling niet in het kader van een TBS of een voorwaardelijke straf zou kunnen worden opgelegd. Hoewel de gevolgen en de effecten van de bij de verdachte vastgestelde stoornissen kunnen worden verminderd, zullen de stoornissen zijn leven lang blijven bestaan. Het hof acht het van belang dat de verdachte wordt behandeld.
9. In de hiervoor onder 6 geciteerde overwegingen heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de rechter de mogelijkheid heeft sancties voor jeugdigen toe te passen indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarmee heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd. In het licht van hetgeen hiervoor onder 7 is voorop gesteld, geeft het oordeel van het hof dat het geen aanleiding ziet om bij wijze van uitzondering het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de mogelijkheid om het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen een verruiming van de straftoemetingsvrijheid van de rechter betreft. Art. 77c (oud) Sr behelst niet een plicht om van de mogelijkheid het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen gebruik te maken.3.Bovendien blijkt uit de rapportages en de verklaringen van de geraadpleegde deskundigen niet dat deze deskundigen de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht ongeschikt achten. Zo heeft de psychiater Bruggeman op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2015 opgemerkt dat er een aanpak op maat dient te zijn indien het volwassenenstrafrecht wordt toegepast en heeft de reclassering in haar rapportage van 19 augustus 2014 geadviseerd om de verdachte in aanmerking te laten komen voor TBS met voorwaarden. Daarbij komt dat de deskundigen in hun strafadvies hebben geadviseerd dat de verdachte zal worden behandeld in de forensische polikliniek ‘De Waag’, terwijl het hof in het kader van de aan de verdachte opgelegde maatregel (TBS met voorwaarden) als één van de voorwaarden heeft bepaald dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan de geïndiceerde behandeling bij de forensische polikliniek ‘De Waag’ (dan wel bij een soortgelijke instelling). In zijn strafmotivering heeft het hof overwogen dat de behandeling van de verdachte kan plaatsvinden op de jeugdafdeling van ‘De Waag’.
10. Het hof heeft in zijn strafmotivering de persoonlijkheid van de verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater van 16 april 2014, betrokken en daarin aanleiding gezien de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het stond het hof vrij in de persoonlijkheid van de verdachte geen grond te vinden om aan de verdachte een jeugdsanctie op te leggen. Gelet op de straftoemetingsvrijheid van de feitenrechter, brengt de enkele omstandigheid dat de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte volgens de geraadpleegde deskundigen op verschillende terreinen is gestagneerd en dat de verdachte volgens deze deskundigen wordt gekenmerkt door zijn onrijpe karakter, niet mee dat het hof was gehouden het minderjarigenstrafrecht toe te passen.4.
11. Aldus heeft het hof op goede gronden en toereikend gemotiveerd het verzoek van de raadsman van de verdachte om toepassing te geven aan het sanctierecht voor jeugdigen afgewezen. Gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.5.
12. In de toelichting op het middel wordt ten slotte geklaagd dat de overweging van het hof, inhoudende dat niet is gebleken dat de stoornissen van de verdachte hun oorzaak vinden in de onrijpe persoonlijkheid van de verdachte, onbegrijpelijk is, aangezien deze overweging in strijd is met de bevindingen van de psycholoog en de psychiater.
13. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is uiteen gezet, steunt het oordeel van het hof dat het geen aanleiding ziet om bij wijze van uitzondering het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen, slechts ten dele op de overweging die in de toelichting op het middel wordt aangevallen. Reeds daarom faalt de klacht.6.
14. De bestreden overweging van het hof, die van feitelijke aard is, acht ik overigens niet onbegrijpelijk in het licht van de inhoud van de hiervoor onder 4 weergegeven rapportages en verklaringen van de verschillende deskundigen. Daaruit volgt niet zonder meer dat de stoornissen van de verdachte slechts zijn veroorzaakt door zijn onrijpe persoonlijkheid. De aan de rapportages van de deskundigen ontleende vaststelling van het hof betreffende de oorzaak van de stoornissen van de verdachte kan in cassatie niet nader worden getoetst. De uitleg van de stukken van het geding is immers voorbehouden aan de feitenrechter.7.
15. Het middel faalt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2016
Bij Wet van 27 november 2013 (Stb. 2013, 485), in werking getreden op 1 april 2014 (Stb. 2014, 33), is art. 77c Sr gewijzigd. Daarbij is onder meer “eenentwintig” vervangen door “drieëntwintig” en is de zinsnede “de artikelen 77g tot en met 77gg” vervangen door “de artikelen 77g tot en met 77hh”. Op grond van de overgangsbepaling (art. V) is art. 77c (nieuw) Sr van toepassing op feiten die zijn gepleegd na 1 april 2014, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan op 26 januari 2014. Voor de onderhavige zaak zijn deze wijzigingen dan ook niet van belang.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga (ECLI:NL:PHR:2007:BA7924) onder 29 voorafgaand aan HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7924 (middel 3 van de verdachte, art. 81 RO).
Vgl. HR 12 juni 1990, NJ 1990/835 m.nt. Van Veen, rov. 5.3.
Vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7924 (middel 3 van de verdachte, art. 81 RO) en meer in het bijzonder de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga (ECLI:NL:PHR:2007:BA7924) voorafgaand aan dit arrest (onder 29 tot en met 32).
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 212, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:105, rov. 6.2, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:487, rov. 3.5, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464, rov. 4.3, HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7284, NJ 2009/443, rov. 4.2 en HR 8 mei 1984, DD 84.416, rov. 6.
Vgl. ten aanzien van de uitleg van gedingstukken HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3963, rov. 2.5 en HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6731, rov. 5.4. Vgl. ten aanzien van de uitleg van verweren A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 224-225.