RvdW 2016/1127
Uitzendovereenkomst (art. 7:690, 7:691 BW); ‘allocatiefunctie’ vereist?; vereisten ‘toezicht en leiding’ van derde; nieuwe driehoeksrelaties als payrolling; uitleg en derogerende werking redelijkheid en billijkheid. Wet Bpf 2000; door bedrijfstakpensioenfonds voor werknemers in de uitzendbranche gevorderde verklaring voor recht inzake verplichte deelneming.
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
4 november 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot, C.E. du Perron
- Zaaknummer
15/00920
- Conclusie
A-G mr. G.R.B. van Peursem
- Folio weergave
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2356, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑11‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:238, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑04‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑01‑2015
- Wetingang
Art. 7:610, 7:690, 7:691 BW; Wet Bpf 2000
Essentie
Uitzendovereenkomst (art. 7:690, 7:691 BW); ‘allocatiefunctie’ vereist?; vereisten ‘toezicht en leiding’ van derde; nieuwe driehoeksrelaties als payrolling; uitleg en derogerende werking redelijkheid en billijkheid. Wet Bpf 2000; door bedrijfstakpensioenfonds voor werknemers in de uitzendbranche gevorderde verklaring voor recht inzake verplichte deelneming.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:690 BW kan niet worden afgeleid dat voor het aannemen van een uitzendovereenkomst andere vereisten gelden dan vermeld in deze bepaling. De tekst van art. 7:690 BW eist niet dat de bij de derde te verrichten arbeid tijdelijk is, noch impliceert deze een beperkende ‘allocatiefunctie’ hetzij ...