CRvB, 05-01-2010, nr. 08-3843 WWB + 09-1328 WWB + 09-2275 WWB + 09-4714 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BK8449
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
08-3843 WWB + 09-1328 WWB + 09-2275 WWB + 09-4714 WWB
- LJN
BK8449
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BK8449, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑01‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
De Raad is van oordeel dat sprake was van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. De Raad overweegt daartoe dat betrokkene en zijn halfbroer beschikten over een gezamenlijke bankrekening, waarop zij maandelijks een bedrag stortten en waarvan aan de huishouding verbonden kosten - van onder meer boodschappen en benzine - werden voldaan. Zo was sprake van over en weer koken en boodschappen doen en beschikten de halfbroers over gezamenlijke verzekeringen, waaronder een WA-verzekering. De Raad is daarom van oordeel dat aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan. De Raad komt tot de conclusie dat het College op goede gronden heeft aangenomen dat betrokkene en zijn halfbroer ten tijde hier van belang een gezamenlijke huishouding voerden. Betrokkene was daarom geen zelfstandig subject van bijstand en had om die reden geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Dit betekent dat het College de onderhavige aanvraag om bijstand van betrokkene terecht heeft afgewezen. Vernietiging uitspraak. Vernietiging besluit.
Partij(en)
08/3843 WWB
09/1328 WWB
09/2275 WWB
09/4714 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht (hierna: College),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 juni 2008, 08/1937 en 08/1918 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
het College
Datum uitspraak: 5 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Voor het College is verschenen mr. A. Boere, werkzaam bij de gemeente Moordrecht. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Betrokkene woonde in dezelfde woning als zijn stiefvader en zijn halfbroer en ontving inkomen uit een persoonsgebonden budget in verband met de verzorging van zijn stiefvader. [In] 2006 is de stiefvader van betrokkene overleden. Betrokkene heeft zich op 18 maart 2007 gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
- 1.2.
Bij besluit van 7 mei 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
- 1.3.
Bij besluit van 4 maart 2008, aangevuld op 22 april 2008, heeft het College de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voert met zijn halfbroer.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank), met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen de besluiten van 4 maart 2008 en 22 april 2008 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, het College opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van het College dat sprake is van wederzijdse verzorging een deugdelijke motivering ontbeert. Voorts is de voorlopige voorziening getroffen dat aan betrokkene met ingang van
18 maart 2008 bijstand naar de op hem van toepassing zijnde norm wordt toegekend.
- 3.
Het College heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
- 4.1.
Bij brief van 26 juni 2008, aangevuld op 17 juli 2008 en na bezwaar gehandhaafd op 7 november 2008 heeft het College meegedeeld dat voorlopig met ingang van 18 maart 2008 bijstand aan betrokkene wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande in de vorm van een renteloze lening. Het tegen deze beslissing bij de rechtbank ingestelde beroep is doorgezonden naar de Raad. Betrokkene heeft dit beroep - geregistreerd onder nummer 09/4714 WWB - ter zitting van de Raad ingetrokken.
- 4.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 28 december 2008, aangevuld op 3 februari 2009, een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij aan betrokkene met ingang van 18 maart 2007 bijstand is toegekend naar de norm voor een alleenstaande in de vorm van een renteloze lening.
- 5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 5.1.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
- 5.2.
Niet in geschil is dat betrokkene en zijn halfbroer gedurende de hier te beoordelen periode - die loopt van 18 maart 2007 tot en met 7 mei 2007 - hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
- 5.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of ook aan het tweede criterium, dat van de wederzijdse zorg, is voldaan. Volgens vaste rechtspraak kan deze zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate is gebleken, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een bepaald geval is voldaan.
- 5.4.
De Raad is van oordeel dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat ten tijde hier van belang sprake was van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. De Raad overweegt daartoe dat betrokkene en zijn halfbroer beschikten over een gezamenlijke bankrekening, waarop zij maandelijks een bedrag stortten en waarvan aan de huishouding verbonden kosten - van onder meer boodschappen en benzine - werden voldaan. Voorts zijn er ook andere feiten en omstandigheden die wijzen op wederzijdse zorg. Zo was sprake van over en weer koken en boodschappen doen en beschikten de halfbroers over gezamenlijke verzekeringen, waaronder een WA-verzekering. De Raad is daarom van oordeel dat ook aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan. De Raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het College op goede gronden heeft aangenomen dat betrokkene en zijn halfbroer ten tijde hier van belang een gezamenlijke huishouding voerden. Betrokkene was daarom geen zelfstandig subject van bijstand en had om die reden geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Dit betekent dat het College de onderhavige aanvraag om bijstand van betrokkene terecht heeft afgewezen.
- 5.5.
De rechtbank heeft hetgeen hiervoor is overwogen niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 4 maart 2008, aangevuld op 22 april 2008, ongegrond verklaren.
- 5.6.
Aan het besluit van 28 december 2008, aangevuld op 3 februari 2009, komt daarmee de grondslag te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
- 6.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Vernietigt het besluit van 28 december 2008, aangevuld op 3 februari 2009.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en C.G. Kasdorp en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.