Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2016, nr. TBS P16/0201
ECLI:NL:GHARL:2016:8749
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-10-2016
- Zaaknummer
TBS P16/0201
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:8749, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 38d Sr en artikel 38, zesde en zevende lid, Sr. Ontvankelijkheid van de officier van justitie in verlengingsvordering terbeschikkingstelling. De rechtbank verklaart terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar. Het gerechtshof beveelt terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De Hoge Raad verwerpt cassatieberoep. De verlengingsvordering van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is twee jaar na het onherroepelijk worden van de beslissing van het gerechtshof aan de orde.
TBS P16/0201
Beslissing d.d. 13 oktober 2016
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
verblijvende in [naam kliniek] te Almere.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016, houdende niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 april 2013, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard;
- het arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2014, waarbij met vernietiging van voormeld vonnis de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd;
- het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2016, waarbij het cassatieberoep tegen voormeld arrest is verworpen;
- laatste voortgangsverslag toezicht van de Reclassering Nederland [naam regio] van 9 mei 2016;
- het afloopbericht toezicht van de Reclassering Nederland [naam regio] van 10 mei 2016;
- rectificatie verlengingsadvies II van [naam kliniek] van 12 februari 2016, met als bijlage de wettelijke aantekeningen over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2015;
- de pro justitia rapportage van psychiater drs. F. Verstraeten, gedateerd 11 februari 2016;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 23 februari 2016;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 20 april 2016;
- de aanvullende informatie van [naam kliniek] van 5 september 2016, met als bijlage de wettelijke aantekeningen over het eerste en tweede kwartaal van 2016.
Het hof heeft ter zitting van 29 september 2016 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te Den Haag, en de advocaat- generaal mr. M.J.M. van der Mark.
Overwegingen:
Het procesverloop
De rechtbank Den Haag heeft de terbeschikkinggestelde bij vonnis van 11 april 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 598 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
Het gerechtshof Den Haag heeft de terbeschikkinggestelde bij arrest van 21 oktober 2014 - met vernietiging van voormeld vonnis - veroordeeld ter zake van vrijwel dezelfde feiten tot een gevangenisstraf van 598 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de terbeschikkinggestelde tegen voormeld arrest op 2 februari 2016 verworpen. Daarmee is het arrest van 21 oktober 2014 onherroepelijk geworden.
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 28 maart 2014 de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de (dadelijk uitvoerbaar verklaarde) terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege afgewezen. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Nadat deze kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dit hoger beroep op 30 oktober 2014 pro forma had behandeld, heeft de officier van justitie op 19 november 2014 zijn hoger beroep ingetrokken. Deze kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft daarop de officier van justitie op 18 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 3 november 2014 op vordering van de officier van justitie bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkinggestelde heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Deze kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 19 maart 2015 het onderzoek in hoger beroep heropend teneinde de reclassering nader te laten rapporteren over de mogelijkheden van een voortzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en vervolgens bij beslissing van 25 juni 2015 - met vernietiging van de beslissing van de rechtbank van 3 november 2014 - de vordering van de officier van justitie afgewezen en de aan de terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden gewijzigd.
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 2 juni 2015 op vordering van de officier van justitie de (dadelijk uitvoerbaar verklaarde) terbeschikkingstelling met voorwaarden verlengd met een termijn van twee jaar. De terbeschikkinggestelde heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Deze kamer van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft bij beslissing van 3 september 2015 - met vernietiging van het de beslissing van de rechtbank van 2 juni 2015 - in afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep van de terbeschikkinggestelde tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2014 de terbeschikkingstelling verlengd met een termijn van een jaar.
De officier van justitie heeft op 23 februari 2016, nu de wetgever zich niet over de ontstane situatie expliciet heeft uitgelaten, rekening houdende met de aanvang van de (dadelijk uitvoerbaar verklaarde) terbeschikkingstelling op 11 april 2013 bij de rechtbank Den Haag een vordering ingediend strekkende tot:
1) beantwoording van de vraag of hij gelet op voormeld arrest van de Hoge Raad (en het daarmee onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2014) in die vordering kan worden ontvangen, en zo ja:
2) verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
De rechtbank Den Haag heeft de officier van justitie bij de beslissing waarvan beroep niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft primair de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling aan de orde gesteld. Zij heeft daarbij de vraag gesteld op welke datum de door het gerechtshof Den Haag opgelegde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is ingegaan. Volgens artikel 38d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd, onherroepelijk is geworden. In dit geval is dat op 2 februari 2016 hetgeen betekent dat een verlenging van de terbeschikkingstelling pas aan de orde kan zijn in februari 2018. Dit betekent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De regeling van dit artikel geldt zowel voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden als de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De regeling van de dadelijke uitvoerbaarheid zoals opgenomen in artikel 38, zesde en zevende lid, Sr geldt daarentegen alleen voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De wetgever heeft deze dadelijke uitvoerbaarheid mogelijk gemaakt om een “toezichtloze” periode tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de aanvang van de terbeschikkingstelling met voorwaarden te voorkomen.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 11 april 2013 de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Dit betekent dat vanaf dat moment na twee jaar toetsing van de noodzaak tot voortzetting moet plaatsvinden. Dat is ook gebeurd. Op 3 september 2015 heeft dit hof - met vernietiging van de beslissing van de rechtbank van 2 juni 2015 - de terbeschikkingstelling met voorwaarden met een termijn van één jaar verlengd. Hiervan uitgaande zou in april 2016 opnieuw een toetsingsmoment aan de orde zijn en zou de officier van justitie ontvankelijk zijn in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. De wetgever heeft zich echter niet uitgelaten over welke benadering de voorkeur behoeft bij een situatie als de onderhavige waar in eerste aanleg de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd en in hoger beroep de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dient er formalistisch uitgegaan worden van de wet of staat de rechtsbescherming van de terbeschikkinggestelde voorop? De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtsbescherming van de terbeschikkinggestelde voorop dient te staan en dat daarom als ingangsdatum van de terbeschikkingstelling 11 april 2013 moet worden genomen. Derhalve is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering.
Bij ontvankelijkheid van de officier van justitie moet vervolgens de vraag worden beantwoord of de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege verlengd dient te worden. Gelet op de ernst van de stoornis, het feit dat het recidivegevaar bij een eventuele beëindiging van de terbeschikkingstelling als hoog wordt ingeschat en het gegeven dat de terbeschikkinggestelde nog veel zorg en begeleiding nodig heeft, is voortzetting van de maatregel geïndiceerd. Uit de (aanvullende) informatie komt naar voren dat er bij de terbeschikkinggestelde nog steeds sprake is van veel boosheid en verzet tegen de behandeling. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en een verlenging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met twee jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde is in eerste aanleg op 11 april 2013 de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Het gerechtshof Den Haag heeft de terbeschikkinggestelde bij arrest van 21 oktober 2014 - met vernietiging van voormeld vonnis- de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Dit arrest is op 2 februari 2016 onherroepelijk geworden. Het bepaalde in artikel 38d, eerste lid, Sr is helder over de ingangsdatum van de terbeschikkingstelling. Als dit artikel wordt gevolgd dan is de ingangsdatum van de terbeschikkingstelling de datum waarop de Hoge Raad het cassatieberoep heeft verworpen en is pas in 2018 een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling aan de orde. In de onderhavige zaak is echter sprake van een uitzonderlijk geval, nu er verschillende procedures zijn gevolgd. Toepassing van artikel 38, zesde en zevende lid, Sr - inhoudende een bevel dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is - botst in dit geval met artikel 38d Sr en leidt tot een onredelijke uitkomst. De wetgever heeft zich bij de introductie van de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende gerealiseerd hoe dit zich verhoudt tot artikel 38d Sr, welk artikel bepaalt dat de terbeschikkingstelling eerst van kracht wordt op de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. Het voorgaande zou, indien het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot verlenging, ertoe leiden dat de terbeschikkingstelling vanaf 2015 tot 2018 voortduurt zonder dat er in die periode een rechterlijke toetsing van de (verlenging van de) terbeschikkingstelling plaatsvindt. Dat is strijdig met het uitgangspunt van de wetgever dat in geval van terbeschikkingstelling elke twee jaar een toets moment dient plaats te vinden. Het bepaalde in artikel 38l Sr, waarin wordt bepaald dat als dezelfde persoon voor een tweede maal de maatregel van terbeschikkingstelling krijgt opgelegd de eerste oplegging vervalt, is hier niet aan de orde. Dit artikel ziet op de situatie waarin een terbeschikkinggestelde een nieuwe tbs-maatregel krijgt opgelegd voor een ander delict. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. Daarmee is de vraag aan de orde of de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege verlengd dient te worden met één of twee jaar.
De gedragingen van de terbeschikkinggestelde dienen bezien te worden in het licht van de onzekere periode waarin hij verkeert. Ook de kwestie rondom het medicijn Lexapro zorgt voor spanningen. De laatste tijd is de geagiteerdheid bij de terbeschikkinggestelde toegenomen en het is de vraag of dit door de medicijnen komt. De terbeschikkinggestelde wil geen libido remmende hormonale medicatie en kijkt zelf naar andere medicatie. Er zijn ook andere mogelijkheden. Het is in ieder geval van belang dat de kliniek en de terbeschikkinggestelde met elkaar tot afspraken komen en dat het één en ander niet éénzijdig wordt opgelegd. De terbeschikkinggestelde heeft duidelijkheid en structuur nodig. Hij is een moeilijke man, maar hij wil wel meewerken. De kliniek geeft aan dat de behandeling nog enige tijd in beslag zal gaan nemen. De terbeschikkinggestelde weet zelf ook dat hij niet van begeleid verlof direct de overstap kan maken naar behandeling in een FPA. De discussie omtrent de libidoremmende middelen blijft echter een obstakel in dezen. De raadsman heeft verzocht de maatregel met een termijn van één jaar te verlengen zodat na dat jaar kan worden bezien wat de stand van zaken is rondom de kwestie van het al dan niet gebruiken van libidoremmende medicatie.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ingevolge het bepaalde in artikel 38d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd, onherroepelijk is geworden. Het arrest van het gerechtshof Den Haag waarbij aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, is op 2 februari 2016 onherroepelijk geworden, zodat uitgaande van de regel van artikel 38d, eerste lid, Sr, een verlenging van de terbeschikkingstelling pas aan de orde kan zijn in februari 2018. De omstandigheid dat de rechtbank bij vonnis van 11 april 2013 een terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft opgelegd en heeft bevolen dat deze dadelijk uitvoerbaar is, maakt dit niet anders. In tegenstelling tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden (artikelen 37a jo. 38 Sr) kan een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (artikelen 37a jo. 37b Sr) niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De wet kent derhalve niet de mogelijkheid dat de tenuitvoerlegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eerder aanvangt dan de dag waarop de beslissing waarbij die maatregel is opgelegd, onherroepelijk is geworden. Het is daarnaast onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever dat de eerste termijn van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege na oplegging twee jaar dient te duren. Het een en ander brengt het hof - met de rechtbank - tot het oordeel dat in dit geval een verlenging van de terbeschikkingstelling pas aan de orde kan zijn in februari 2018, zodat de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn vordering.
Evenals de rechtbank realiseert het hof zich dat deze uitleg van de wet in dit geval betekent dat de terbeschikkingstelling na de beslissing van deze kamer op 3 september 2015 niet na twee jaar maar na twee en half jaar opnieuw door de verlengingsrechter zal worden beoordeeld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het inlassen van een eerder toetsmoment in strijd is met de wet en de bedoeling van de wetgever. Het hof ziet in dit geval geen ruimte om anders te beslissen. Het ligt op de weg van de wetgever en niet van de rechter om eventueel hierin te voorzien.
Het hof is onder aanvulling van gronden als hiervoor weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt met aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J.W. Rijkers als raadsheren,
en dr. P.K.J. Ronhaar en drs. B. Koudstaal als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 13 oktober 2016 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.