De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/21.4.1:21.4.1 Algemeen
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/21.4.1
21.4.1 Algemeen
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380403:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie 11.5.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De mogelijkheid van cessie, verpanding en beslag bespreek ik in de volgende hoofdstukken eveneens met betrekking tot de bestaande dwangsomvordering. Die bestaande vordering heeft, anders dan de toekomstige dwangsomvordering, over het algemeen een zelfstandig karakter en speelt in het rechtsverkeer in beginsel een zelfstandige rol. Het betreft een geldvordering, die in beginsel direct, zonder dat een nieuwe titel gehaald behoeft te worden, op de dwangsomdebiteur kan worden verhaald. Het innen van de dwangsomvordering houdt tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling in; deze tenuitvoerlegging heeft voorts niet op andere wijze plaats dan die van een geldveroordeling van andere oorsprong. De ontstaanswijze van de vordering is dus in de fase na verbeurte in beginsel niet langer relevant.
In sommige gevallen komt de bijzondere ontstaanswijze van de bestaande dwangsomvordering daarentegen toch aan het licht. Het verschil met andere geldvorderingen waarvoor al een executoriale titel bestaat, uit zich allereerst in het feit dat haar bestaan niet door de rechter is vastgesteld; over het bestaan en de omvang ervan zal mogelijk door partijen nog geprocedeerd worden. In internationaal verband zien we voorts dat de titel niet voor tenuitvoerlegging in aanmerking komt zonder dat de rechter nog eens afzonderlijk de verschuldigdheid van de dwangsommen en de omvang van de dwangsomvordering heeft vastgesteld.1 In zoverre is de dwangsomvordering na verbeurte dus evenmin gelijk te stellen met een andere geldvordering die uit een rechterlijke veroordeling voortvloeit.
Daarenboven geldt - zoals in het voorgaande al bleek - voor de bestaande dwangsomvordering een bijzondere verjaringsregeling, zoals vastgelegd in art. 611g Rv. Geldt voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een geldveroordeling over het algemeen een verjaringstermijn van twintig jaar (op grond van art. 3:324 BW), de verjaringstermijn met betrekking tot de geldvordering die uit de dwangsomveroordeling voortspruit, bedraagt slechts zes maanden.
Ten slotte kan in bijzondere omstandigheden mogelijk een bezwaar tegen verrekening van de dwangsomvordering bestaan en kan de bestaande dwangsomvordering niet in het faillissement van de dwangsomdebiteur worden ingediend. Bij deze twee laatstgenoemde gevallen, die uitsluitend spelen ten aanzien van de bestaande dwangsomvordering, sta ik in de volgende paragrafen kort stil, voordat ik de onderwerpen cessie, beslag en verpanding, en kwijtschelding ten aanzien van zowel de toekomstige als de bestaande dwangsomvordering in de volgende hoofdstukken bespreek.