CRvB, 18-03-2005, nr. 02/4680 APPA
ECLI:NL:CRVB:2005:AT3162
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-03-2005
- Zaaknummer
02/4680 APPA
- LJN
AT3162
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AT3162, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑03‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Terugvordering teveel betaalde uitkering
Partij(en)
02/4680 APPA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiser heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen een ten aanzien van hem genomen besluit van verweerder van 2 juli 2002.
Namens verweerder is een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de Raad daarna nog enkele stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 februari 2004, waar eiser bij zijn gemachtigde mr. L.A.A. van Wakeren, juridisch adviseur te Hoorn is verschenen, en verweerder bij zijn gemachtigde mr. J.J. Blanken, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
Verweerder heeft aan eiser, wegens beëindiging van diens wethouderschap van de gemeente Heemskerk, per 12 april 1994 een uitkering toegekend als bedoeld in de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van de gemeente Heemskerk voor een periode van in beginsel vier jaar.
Bij brief van 8 augustus 1994 is aan eiser, in het kader van zijn inlichtingenverplichting, verzocht om een inkomensopgave over de periode mei tot en met augustus 1994 ingevuld retour te zenden. Nadat eiser hieraan enkele malen herinnerd was, heeft hij verweerder in 1995 een opgave van zijn neveninkomsten over 1993 en 1994 verstrekt. Bij brief van 17 januari 1996 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de beoordeling van de verkregen informatie over 1993 en 1994 ertoe heeft geleid dat geen korting op de uitkering over 1994 zal worden toegepast.
Tevens is eiser verzocht om vóór 1 juli 1996 opgave te doen van zijn inkomsten uit arbeid en bedrijf over 1995, welk verzoek bij brief van 25 maart 1997 en in een telefoongesprek van 5 juni 1997 is herhaald. Verweerder heeft bij brief van 27 oktober 2000 aan eiser verzocht de informatie over het jaar 1995, alsook over de jaren 1996 tot en met 1998 toe te zenden. Daarop heeft eiser op 4 december 2000 zijn inkomsten uit onderneming over 1995 en 1996, en zijn loon uit arbeid van de door hem opgerichte BV over 1997 en 1998 opgegeven.
Bij brief van 24 april 2001 heeft verweerder aan eiser verzocht nadere informatie te verstrekken over de winst van de BV over de jaren 1997 en 1998, en eventueel ook over 1996. Tevens heeft verweerder bij deze brief aan eiser bericht dat over 1995 voldoende gegevens zijn verstrekt.
Bij besluit van 22 mei 2001 heeft verweerder eiser medegedeeld dat bij de berekening van zijn uitkering over 1995 met een te laag bedrag aan neveninkomsten rekening is gehouden, en dat in verband daarmee de uitkering is herrekend en is besloten tot voorlopige terugvordering van een bedrag van ƒ 36.868,- over 1995. Daarbij is vermeld dat bij niet tijdige indiening van de verzochte gegevens tot terugvordering van het gehele bedrag aan uitkering kan worden overgegaan. Omdat eiser in zijn brief van 4 december 2000 twijfels had geuit over de juistheid van de berekening over 1994, is hem aanvullend verzocht om de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, alsmede de jaarverslagen van zijn ondernemingen over de jaren 1993-1998 in te zenden.
Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het oog op een eventueel te sluiten compromis heeft hij nadere financiële gegevens beschikbaar gesteld aan de accountant van de gemeente Heemskerk, waarbij hij heeft bedongen dat deze niet aan verweerder zelf werden verstrekt. De accountant van de gemeente heeft op basis van die gegevens aan verweerder gerapporteerd dat eiser over 1995 ƒ 36.868,06 en over 1996 ƒ 68.722,71 teveel aan uitkering heeft ontvangen en dat de gegevens over 1997 en 1998 geen aanleiding geven tot verrekening.
Bij besluit van 7 januari 2002 heeft verweerder, uitgaande van de fictie dat de door eiser genoten (neven)inkomsten zodanig hoog waren dat geen uitkering had mogen worden verstrekt, primair het gehele bedrag aan uitkering, subsidiair de door de accountant van de gemeente genoemde bedragen aan over de jaren 1995 en 1996 teveel ontvangen uitkering terug- gevorderd waarbij is vastgesteld dat eiser de gevraagde informatie niet aan verweerder zelf had verstrekt. Gesommeerd is laatstbedoelde bedragen binnen vier weken te voldoen onder aanzegging van de wettelijke rente.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser de door zijn accountant opgemaakte balansen en verlies- en winstrekeningen van zijn BV over de jaren 1996–1998 aan de gemachtigde van verweerder doen toekomen.
Bij besluit van 2 juli 2002 (hierna: het bestreden besluit) zijn de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 22 mei 2001 en
- 7.
januari 2002 ongegrond verklaard.
In beroep tegen het bestreden besluit voert eiser aan dat de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van de gemeente Heemskerk ten tijde van de terugvorderingsbesluiten rechtskracht ontbeerde, aangezien deze inmiddels was ingetrokken en de daarvoor in de plaats tredende verordeningen niet van kracht zijn geworden vanwege het ontbreken van de voorgeschreven goedkeuring door Gedeputeerde Staten en/of de publicatie daarvan. Mocht er toch een juridische grondslag voor de terugvordering zijn, dan is deze zijns inziens niet correct in het bestreden besluit opgenomen. Voorts voert hij aan dat er na zijn aftreden als wethouder geen nieuwe bron van inkomsten is geweest en er ook daarom geen rechtsgrond is voor korting op de uitkering. Ook is volgens eiser aan het terugvorderingsbesluit ten onrechte geen herzieningsbesluit voorafgegaan, zodat niet is komen vast te staan dat er onverschuldigd aan hem zou zijn betaald. Eiser stelt verder dat verweerder in verband met het tijdsverloop niet tot terugvordering had mogen overgaan. Voorts acht hij het in strijd met de rechtszekerheid dat verweerder, nadat een definitief standpunt was ingenomen met betrekking tot 1994 en 1995, alsnog heeft verklaard dat óók de over die jaren verstrekte gegevens niet voldoende zijn. Eveneens acht hij met dat beginsel in strijd dat, nadat hij zijn bedrijfsgegevens over 1997 en 1998 aan de gemachtigde van verweerder beschikbaar had gesteld, tevens met betrekking tot deze jaren tot volledige terugvordering is overgegaan wegens gebrek aan gegevens.
De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van eisers inlichtingenplicht en de vaststelling van wat teveel is uitgekeerd dient te worden uitgegaan van de regelgeving zoals deze gold in de uitkeringsperiode april 1994 tot april 1998. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel IV van de overgangsbepalingen bij de wijziging van artikel 134 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) per 25 maart 2000, inhoudende dat de verordening op grond waarvan de uitkering is toegekend, ook na die wijziging van toepassing blijft (Wet van 14 juni 2001, Stb. 2001, 365).
De Raad houdt het er voor dat de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1970 van de gemeente Heemskerk (hierna: de verordening), zoals sindsdien rechtsgeldig gewijzigd, de verordening is geweest op grond waarvan eisers uitkering is toegekend. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn opvatting dat de intrekking daarvan rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, nu de beoogde intrekking samenhing met de inwerkingtreding van de daarvoor in de plaats komende regelgeving, waarvan de Raad (met eiser) vaststelt dat deze ten tijde hier van belang niet in werking was getreden en verbindende kracht miste.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de verordening worden inkomsten of hogere inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen tenminste één jaar voor de dag van aftreden en genoten op of na de dag waarop belanghebbende heeft opgehouden wethouder te zijn, met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
Ingevolge het zevende lid van genoemd artikel dient belanghebbende het gaan genieten van inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in lid 3 terstond mede te delen aan verweerder onder opgave, voor zover mogelijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voorschriften hem door verweerder gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de werkzaamheden of van de inkomsten mee dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave overeenkomstig. In het achtste lid is bepaald dat verweerder bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering met redenen omkleed kan afwijken van de opgave van belanghebbende.
In artikel 63, eerste tot en met derde lid, van de verordening is bepaald wanneer een besluit dat is genomen op grond van de verordening wordt herzien, gewijzigd of hersteld. In artikel 64 is de terugvorderingsbevoegdheid geregeld.
De Raad is van oordeel dat eisers neveninkomsten uit zijn bedrijf, gelet op het bepaalde in artikel 4, derde lid, van de verordening verrekend dienden te worden.
Met betrekking tot de onderhavige terugvordering heeft verweerder de artikelen 63 en volgende van de verordening niet expliciet gehanteerd, doch dit leidt niet tot de conclusie dat aan het terugvorderingsbesluit ten onrechte geen herzienings- of wijzigingsbesluit ten grondslag is gelegd. Bij het besluit van 22 mei 2001 is eisers uitkering over 1995 herrekend, en bij het besluit van 7 januari 2002 is zijn uitkering over 1996 herrekend. Dit resulteerde in beide besluiten in de vaststelling dat teveel was uitgekeerd en dat zou worden teruggevorderd.
In verband met eisers opvatting dat het besluit van 22 mei 2001, dat is ondertekend door het hoofd van het Bureau P&O, onbevoegd is genomen, merkt de Raad hier nog op dat verweerder nadien heeft bevestigd dit besluit zelf genomen te hebben en dat, na gemaakt bezwaar, het bestreden besluit in elk geval wel door verweerder zelf is genomen en ondertekend. Een eventueel gebrek acht de Raad daarmee voldoende gerepareerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 24 februari 2000, TAR 2000, 50) is een bestuursorgaan ook reeds op grond van het algemene rechtsbeginsel, inhoudende dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd om tot terugvordering van teveel betaalde uitkering over te gaan, tenzij andere rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. In een situatie waarin een belanghebbende wist of redelijkerwijs kon weten dat hij teveel uitkering ontving, kan een bestuursorgaan in beginsel hetgeen onverschuldigd is betaald gedurende twee jaren terugvorderen. Deze termijn kan tot vijf jaren worden verlengd, indien de gemaakte fout door toedoen van de belanghebbende is ontstaan.
Eiser heeft de door de accountant van de gemeente vastgestelde hoogte van zijn neveninkomsten op zich niet betwist. De Raad stelt vast dat deze inkomsten op grond van de verordening dienden te worden opgegeven zodra zij bekend waren, zodat zij daarna verrekend konden worden met de uitkering.
De Raad is van oordeel dat eiser, gelet op de aard en hoogte van zijn neveninkomsten, redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel aan uitkering ontving. Hij mocht er derhalve, totdat hem ondubbelzinnig anders werd bericht, niet op vertrouwen dat deze niet met zijn uitkering zouden worden verrekend. De Raad is eveneens van oordeel dat, door het niet tijdig opgeven van de neveninkomsten, door eisers toedoen teveel is uitgekeerd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zowel op grond van de verordening, als op grond van de vaste jurisprudentie, in beginsel bevoegd was hetgeen onverschuldigd was betaald terug te vorderen.
Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat er in het algemeen vanuit mag worden gegaan dat onverschuldigd is betaald zolang de belanghebbende niet voldoet aan zijn inlichtingenverplichting.
Voorts volgt uit deze jurisprudentie dat, indien uit de alsnog verstrekte gegevens blijkt dat een te hoog bedrag is uitbetaald, pas vanaf het moment van die verstrekking de termijnen gaan lopen waarbinnen het bestuursorgaan bevoegd is het verschil terug te vorderen (CRvB 30 januari 2003, TAR 2003, 101, en CRvB 19 februari 2004, nr. 02/4590 AW, niet gepubliceerd).
In de onderhavige situatie is niet komen vast te staan dan wel aannemelijk geworden dat eiser, zoals hij beweert, reeds in juli 1996 de gevraagde gegevens over 1995 aan verweerder heeft verstrekt. Eiser heeft bij brief van 4 december 2000 summiere inkomensgegevens over de jaren 1995 tot en met 1998 verstrekt. Door de terugvordering bij besluit van 7 januari 2002 te doen plaatsvinden (nadat een aankondiging daarvan bij besluit van 22 mei 2001 was gegeven) zijn de hiervoor beschreven termijnen van twee en vijf jaar derhalve niet overschreden.
Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder voorafgaande aan zijn herinnering van 27 oktober 2000 meer dan drie jaar heeft stilgezeten oordeelt de Raad dat verweerder na zijn in juni 1997 verzonden brief niet adequaat heeft gereageerd op het uitblijven van de gewenste informatie, maar dat dit niet wegneemt dat het op de weg van eiser lag om tijdig inzage te geven in zijn neveninkomsten en dat (ook) de opgaven over 1996-1998 achterwege zijn gebleven.
De door eiser opgeworpen grieven met betrekking tot het te lange tijdsverloop slagen, gelet op het voorgaande, niet.
Vervolgens dient de Raad de vraag te beantwoorden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen overigens niet in redelijkheid tot terugvordering van het primair dan wel het subsidiair teruggevorderde bedrag heeft kunnen komen.
Voor zover verweerder bij het bestreden besluit tevens heeft bedoeld het uitgekeerde bedrag over 1994, waarvan reeds ondubbelzinnig was vastgesteld dat dit niet voor korting in aanmerking kwam, ook in de terugvordering te betrekken onderschrijft de Raad eisers opvatting dat dit in strijd is met de rechtszekerheid.
Voorts overweegt de Raad dat er, gezien de rapportage van de accountant van de gemeente, geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de door eiser in de bezwaarfase over de jaren 1995-1998 ook aan de gemachtigde van verweerder overgelegde gegevens. Ook om deze reden heeft verweerder in het bestreden besluit niet in redelijkheid tot volledige terugvordering van de uitkering over de jaren 1994-1998 kunnen komen.
Een en ander in aanmerking nemend, komt de Raad tot het oordeel dat het bestreden besluit voor zover daarin tot volledige terugvordering van de uitkering (over de gehele uitkeringsperiode) is overgegaan niet wordt gedragen door hetgeen daaraan (primair) ten grondslag is gelegd.
De Raad is echter van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen wel heeft mogen uitgaan van hetgeen volgens de accountant van de gemeente over 1995 en 1996 teveel is uitgekeerd. Eiser heeft bij zijn brief van 4 december 2000 weliswaar de gevolgde berekeningswijze in twijfel getrokken maar hij heeft, hoewel hij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest, nagelaten om de eventuele onjuistheid daarvan - aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens - aan te tonen. Voor de Raad is daarom voldoende aannemelijk dat niet alleen de door eiser overgelegde gegevens juist zijn, maar ook dat de daarover uitgevoerde berekening op goede gronden berust. Het bestreden besluit houdt met betrekking tot hetgeen subsidiair van eiser is teruggevorderd derhalve stand.
Nu hetgeen subsidiair is teruggevorderd in rechte stand houdt, betekent dit dat er voor de Raad geen reden is voor vernietiging van het bestreden besluit.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) P.W.J. Hospel.