Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Ingeval krachtens deze wet aanspraak op buitengewoon pensioen ontstaat, wordt door de Raad de pensioensgrondslag vastgesteld, waarnaar het buitengewoon pensioen moet worden berekend.
2.
De pensioensgrondslag wordt overeenkomstig het bepaalde in het derde lid afgeleid van het jaarbedrag, dat naar redelijkheid nodig is om de zeeman in staat te stellen te leven op de voet, waarop gelijksoortige valide personen gemiddeld leefden ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande, dat bij de vaststelling van dit bedrag geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van bevordering of anderszins en voorts met de bepaling, dat voor de vaststelling van deze voet geen rekening wordt gehouden met het bedrag, waarmede lonen het maximum, dat daarvoor door het College van Rijksbemiddelaars is goedgekeurd, overschrijden.
3.
De pensioengrondslag bedraagt ten minste € 1 225,21 en ten hoogste:
100 procent van de eerste € 2813,44,
36,84 procent van de volgende € 1724,37,
30 procent van de volgende € 907,56,
20 procent van de volgende € 907,56,
10 procent van de volgende € 907,56, en
5 procent van de volgende € 1815,12 van het jaarbedrag bedoeld in het tweede lid.
4.
Omtrent de vaststelling van de pensioensgrondslag kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen worden vastgesteld.