ABRvS, 19-11-2014, nr. 201403783/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:4209
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-11-2014
- Zaaknummer
201403783/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4209, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑11‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan het [locatie] te Heerlen met ingang van 3 april 2013 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
201403783/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 maart 2014 in zaak nr. 13/2288 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan het [locatie] te Heerlen met ingang van 3 april 2013 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. W. Uland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I worden harddrugs vermeld, waaronder cocaïne.
Ter uitvoering van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, heeft de burgemeester het 'Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast’ (hierna: Handhavingsbeleid) vastgesteld.
Volgens dit beleid wordt bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
2. Thans is nog slechts in geschil of de burgemeester de duur van de sluiting van de woning op twaalf maanden heeft mogen vaststellen.
3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010 in zaak nr. 200907145/1/H3 overwogen dat het Handhavingsbeleid niet onredelijk is te achten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de sluiting van de woning van [appellant] voor de duur van twaalf maanden niet disproportioneel of in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet disproportioneel is noch in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat de sluiting voor de duur van twaalf maanden een grote inbreuk maakt op het woonrecht en de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woning voor de duur van twaalf maanden wordt gesloten. In de meeste Limburgse gemeenten wordt volstaan met een sluiting voor de duur van zes maanden, aldus [appellant].
4.1. Nu [appellant] ter zitting heeft toegelicht dat het hoger beroep alleen strekt tot exceptieve toetsing van het Handhavingsbeleid, heeft de burgemeester het verweer dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het zich richt tegen het Handhavingsbeleid als zodanig, ter zitting ingetrokken.
4.2. De burgemeester beschikt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid. De burgemeester heeft uiteengezet dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen in Heerlen een groot probleem vormt en dat een sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat te herstellen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200907145/1/H3, waarin de Afdeling het Handhavingsbeleid van de burgemeester van Heerlen uit 2008 niet onredelijk heeft geacht, terecht geoordeeld dat het thans voorliggende Handhavingsbeleid niet onredelijk is, nu dit beleid wat betreft de sluiting van drugspanden waar harddrugs zijn aangetroffen, ongewijzigd is. De burgemeester heeft in overeenstemming met het Handhavingsbeleid de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, evenmin als de rechtbank, grond voor het oordeel dat de sluiting van de woning van [appellant] voor de duur van twaalf maanden in het licht van de ernst van de resultaten van het door de politie in maart 2013 ingestelde onderzoek disproportioneel of in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is. Hieraan doet het betoog van [appellant] dat het beleid in andere Limburgse gemeenten volstaat met een sluitingsduur van zes maanden, wat hier ook van zij, niet af, aangezien aan de burgemeester beleidsvrijheid toekomt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
176-816.