NJ 1935, p. 1276
Korte verjaring van art. 11 Wet 1845. Stuitende werking van een onder een derde gelegd beslag. Duur dier werking. (Vraag, of het beroep op die korte verjaring ook toekomt aan hem, van wien de belastingschuld krachtens beding ten behoeve van een derde werd gevorderd).
HR 07-06-1935, ECLI:NL:HR:1935:25, m.nt. Prof. Mr. Paul Scholten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
7 juni 1935
- Magistraten
Mrs. Visser, van den Dries, Polak, de Menthon Bake, Servatius
- Zaaknummer
[07061935/NJ_1935,_p._1276]
- Conclusie
Mr. Besier
- Noot
Prof. Mr. Paul Scholten
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS104581:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1935:25, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑1935
- Wetingang
(Invorderingswet 1845 art. 11; BW art. 2016.)
Essentie
Korte verjaring van art. 11 Wet 1845. Stuitende werking van een onder een derde gelegd beslag. Duur dier werking. (Vraag, of het beroep op die korte verjaring ook toekomt aan hem, van wien de belastingschuld krachtens beding ten behoeve van een derde werd gevorderd).
Samenvatting
Het ten laste van den belastingschuldige onder eischer tot cassatie gelegde beslag tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel is een akte van vervolging in den zin van art. 11 van de Wet van 1845. Zij is aan den belastingschuldige beteekend en had stuitende werking, welke werking heeft voortgeduurd tot dat de laatste beslissing in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.