Rb. Noord-Nederland, 05-07-2016, nr. 5038306 AR VERZ 16-92
ECLI:NL:RBNNE:2016:3099
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
5038306 AR VERZ 16-92
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:3099, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 05‑07‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/2852
AR-Updates.nl 2016-1094
VAAN-AR-Updates.nl 2016-1094
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek ex artikel 7:673 BW. Beroep werkgever op “Overbruggingsregeling transitievergoeding” ex artikel 7:673d BW. Volle toets kantonrechter. Uitleg artikel 24 lid 2 sub a van de Ontslagregeling.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer.: 5038306 AR VERZ 16-92
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:673 BW d.d. 5 juli 2016
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J.M. van den Berg,
tegen
[verweerder] ,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.I. Top-de Jong.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.
1. Het procesverloop
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, ingekomen ter griffie op 29 april 2016. [verweerder] heeft op 31 mei 2016 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 7 juni 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoeker] heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen overigens ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
De datum voor de beschikking is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
[verweerder] is een kleine onderneming (thans 12 werknemers) met als hoofactiviteiten: het verkopen, ontwerpen, produceren en monteren van aluminium ramen, deuren en gevels voor met name de utiliteitsbouw.
2.3.
[verzoeker] , geboren op 21 december 1967, is op 11 augustus 2008 in dienst getreden bij [verweerder] . De laatste functie die hij vervulde, is die van projecttekenaar, met een salaris van € 3.937,69 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.4.
[verweerder] heeft op 30 oktober 2015 bij het UWV een aanvraag gedaan voor de "Overbruggingsregeling transitievergoeding" als bedoeld in artikel 7:673d BW j° artikel 24 Ontslagregeling. Bij brief van 10 december 2015 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen en [verweerder] bericht dat zij niet aan alle voorwaarden voldoet als de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in 2015 eindigt. Het UWV heeft verder aangegeven dat er een wetsvoorstel ligt om artikel 7:673d BW aan te passen en dat zij voorlopig van oordeel is dat ook als de arbeidsovereenkomst in 2016 eindigt, [verweerder] op basis van deze nieuwe tekst niet aan alle voorwaarden voldoet.
2.5.
[verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd per 1 februari 2016.
2.6.
[verweerder] heeft [verzoeker] een transitievergoeding van € 3.281,00 betaald.
2.7.
Bij brief van 14 april 2016 heeft [verzoeker] gesteld dat hij recht heeft op een transitievergoeding van € 9.922,98 en heeft hij [verweerder] verzocht om het restantbedrag ad
€ 6.641,98 bruto aan hem te voldoen. [verweerder] heeft dit niet gedaan.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt - samengevat - [verweerder] te veroordelen tot:
1) betaling van het restant van de transitievergoeding ad € 6.641,98 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid;
2) betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 707,10;
3) verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, waarin het bedrag en betaling van de hiervoor vermelde posten zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
4) betaling van de proceskosten, nakosten daarbij inbegrepen.
3.2.
[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat hij op grond van artikel 7:673 BW recht heeft op een transitievergoeding van € 9.922,98 en [verweerder] ten onrechte niet over is gegaan tot betaling van dit gehele bedrag.
4. Het verweer
4.1.
[verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de proceskosten. [verweerder] beroept zich met een verwijzing naar haar slechte financiële situatie op de "Overbruggingsregeling transitievergoeding" van artikel 7:673d BW j° 24 Ontslagregeling en stelt dat zij met de betaling van het bedrag van € 3.281,00 bruto aan haar wettelijke verplichtingen heeft voldaan. [verweerder] voert hiertoe primair aan dat artikel 24 Ontslagregeling grammaticaal moet worden toegepast en het hierin weergegeven "netto resultaat"(enkelvoud) "van de werkgever over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt" in totaal moet worden bekeken. Nu het totaal netto resultaat over 2015, 2014 en 2013 samen een negatief bedrag van - € 572.506,- bedraagt, is er naar stelling van [verweerder] aan de voorwaarden van artikel
24 Ontslagregeling voldaan en leidt dit er volgens haar toe dat zij [verzoeker] een transitievergoeding gebaseerd op artikel 7:673d BW mocht uitbetalen. [verweerder] doet - onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis - subsidiair een beroep op de teleologische interpretatie van artikel 7:673d BW en voert aan dat dit wetsartikel juist bedoeld is voor kleine werkgevers zoals zij die vanwege bedrijfseconomische redenen personeel moeten ontslaan en geen gelegenheid hebben gehad om geld te reserveren voor het uitbetalen van de transitievergoeding. Nu het, aldus [verweerder] , juist de bedoeling van de wetgever is geweest om met artikel 7:673d BW kleine werkgevers die in financieel zwaar weer verkeren tegemoet te komen, is een andere uitleg van artikel 24 Ontslagregeling naar haar stelling dan ook in strijd met deze bedoeling en zou het niet toepassen van de Overbruggingsregeling in dit geval leiden tot een onredelijke en onbillijke uitkomst.
4.2.
Bij toewijzing van de door [verzoeker] verzochte transitievergoeding verzoekt [verweerder] haar in de gelegenheid te stellen het bedrag van € 6.641,98 bruto in gelijke termijnen over een periode van zes maanden te betalen en alle overige vorderingen van [verzoeker] af te wijzen.
5. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hieronder nader ingegaan.
6. De beoordeling
6.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen
drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit artikel 7:673 lid 2 BW volgt dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding van € 9.922,98 bruto. Vast staat dat [verweerder] hem slechts een deel ad € 3.281,00 heeft betaald. Kern van het geschil is of het beroep van [verweerder] op de "Overbruggingsregeling transitievergoeding" van artikel 7:673d BW slaagt.
6.3.
De kantonrechter neemt bij de beoordeling als uitgangspunt dat zijn toets in dit verband een volle toets dient te zijn aangezien het UWV in haar brief van 10 december 2015 slechts een voorlopig oordeel heeft gegeven over de toepasselijkheid van artikel 7:673d BW.
6.4.
De kantonrechter overweegt dat in de uitzonderingsbepaling van artikel 7:673d BW, waar [verweerder] zich op beroept, is bepaald dat bij de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst voor de hoogte van de transitievergoeding de maanden gelegen vóór
1 mei 2013 buiten beschouwing gelaten moeten worden indien de werkgever gemiddeld minder dan 25 werknemers in dienst heeft (gehad) en de arbeidsovereenkomst eindigt wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub a BW, die het gevolg zijn van slechte financiële omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] om deze reden geëindigd is.
6.5.
In artikel 24 Ontslagregeling zijn nadere voorwaarden opgenomen voor het buiten beschouwing laten van de dienstmaanden gelegen voor 1 mei 2013 zoals opgenomen in artikel 7:673d BW. In artikel 24 lid 2 Ontslagregeling is bepaald dat voor toepassing van deze uitzondering aan de volgende cumulatieve voorwaarden dient te worden voldaan:
a. het netto resultaat van de onderneming van de werkgever over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet kleiner is geweest dan nul;
b. de waarde van het eigen vermogen van de onderneming van de werkgever, als bedoeld in het Besluit modellen jaarrekening, negatief was aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet; en
c. binnen de onderneming van de werkgever aan het einde van het boekjaar dat eindigt voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet, de waarde van de vlottende activa kleiner is dan de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar. ".
Partijen twisten over de uitleg van de hiervoor onder a vermelde voorwaarde en daarmee de uitleg die aan artikel 7:673d BW dient te worden gegeven.
6.6.
In de Toelichting bij onderdeel a van artikel 24 lid 2 Ontslagregeling staat onder meer het volgende vermeld: "(…) In de eerste plaats (onderdeel a) moet worden aangetoond dat over de drie voorafgaande boekjaren het netto resultaat van de onderneming van de werkgever kleiner is geweest dan nul. Het gaat dan om de boekjaren gelegen voor het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de enkelvoudige jaarrekeningen over de afgelopen drie boekjaren en de winst- en verliesrekening.". Deze toelichting in acht nemende, leidt een grammaticale uitleg van artikel 24 lid 2 sub a Ontslagregeling er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat er dient te worden gekeken naar het netto resultaat van de onderneming over de drie afzonderlijke boekjaren gelegen voor het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt en dient dit niet als totaal te worden bekeken. Hoewel de letterlijke tekst wellicht voor meerdere uitleg vatbaar is, neigt de wettekst en de daarbij behorende toelichting naar het oordeel van de kantonrechter naar deze uitleg in plaats van de door [verweerder] betoogde uitleg dat er dient te worden gekeken naar het totale netto resultaat. In de wettekst en toelichting zijn daarvoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten te vinden. De kantonrechter acht hierbij van belang dat het in de accountancy sector ongebruikelijk is om netto resultaten te salderen zodat de door [verweerder] betoogde uitleg tevens zou leiden tot een onaannemelijke uitkomst, zoals ook door [verzoeker] ter zitting opgemerkt.
6.7.
Rekening houdend met voorgaande grammaticale uitleg van artikel 24 lid 2 sub a Ontslagregeling, leidt dit ertoe dat [verweerder] niet voldoet aan de hierin gestelde voorwaarde.
Uit de door [verweerder] overgelegde financiële gegevens blijkt namelijk dat het bedrijfsresultaat in 2014 ( - € 344.821) en 2015 ( - € 236.686) weliswaar negatief zijn, maar dit niet geldt voor het jaar 2013 nu bij dit jaartal een bedrijfsresultaat van € 9.001 staat vermeld. Strikt genomen voldoet [verweerder] daarom niet aan de voorwaarden van de "Overbruggingsregeling Transitievergoeding". Dat de in de jaarrekening opgenomen winst in 2013 slechts een percentage van 0.3 % was, zoals door [verweerder] benadrukt, maakt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders nu daarmee hoe dan ook vast staat dat [verweerder] in het jaar 2013 een positief bedrijfsresultaat heeft gehad. Het verweer van [verweerder] dat met de kennis van nu het resultaat van 2013 ook negatief zou zijn geweest omdat in 2014 bleek dat op het desbetreffende project in 2013 - waarvoor in de onderhandenwerklijst een winst was opgenomen - geen winst maar juist verlies is geleden, maakt het voorgaande evenmin anders nu dit is gebaseerd op latere informatie en niet is verwerkt in de weergegeven bedrijfsresultaten. Dat er niet naar deze bedrijfsresultaten dient te worden gekeken, maar naar de feitelijke situatie volgt niet uit de regelgeving.
6.8.
Het door [verweerder] gedane subsidiaire beroep op een teleologische interpretatie van de wet, leidt voor de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Hoewel [verweerder] terecht heeft aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis van de wetgeving blijkt dat de regeling in artikel 7:673d BW juist bedoeld is voor situaties als onderhavige, blijkt uit de parlementaire geschiedenis eveneens dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om de regeling scherp te clausuleren. De in artikel 24 Ontslagregeling gestelde voorwaarden zijn daarvan het resultaat. De kantonrechter ziet gelet daarop geen aanleiding om af te wijken van deze voorwaarden dan wel daaraan een ruimere interpretatie te geven. Dit zou naar het oordeel van de kantonrechter in het algemeen ook leiden tot een onaannemelijk resultaat.
Dat onverkorte toepassing van de voorwaarden van artikel 24 Ontslagregeling er in de praktijk op neer zal komen dat vrijwel geen enkele werkgever meer een beroep op artikel 7:673d BW zou kunnen doen, zoals door [verweerder] aangevoerd, ziet de kantonrechter niet in nu de beoordeling of aan de voorwaarden is voldaan per geval steeds afhankelijk zal zijn van de behaalde resultaten van een ondernemer.
6.9.
De conclusie van het voorgaande is dat [verweerder] zich naar het oordeel van de kantonrechter niet op goede gronden op de "Overbruggingsregeling transitievergoeding" kan beroepen en daarom gehouden is het door [verzoeker] gevorderde restantbedrag ad € 6.641,98 bruto alsnog aan hem te vergoeden. De kantonrechter zal dit bedrag dan ook toewijzen, te vermeerderen met de op de wet gegronde wettelijke rente. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 maart 2016.
6.10.
Nu [verzoeker] ter zitting geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van [verweerder] om wegens haar bedrijfseconomische omstandigheden de transitievergoeding in zes termijnen te voldoen, zal de kantonrechter [verweerder] op grond van het bepaalde in artikel 673c lid 1 BW j° artikel 25 van de Ontslagregeling veroordelen tot betaling van de transitievergoeding in ten hoogte zes maandelijkse termijnen, waarvan de eerste termijn (zoals artikel 25 van de Ontslagregeling bepaalt) verschuldigd is geworden op 1 maart 2016. Het staat partijen vrij onderling een andere betalingsregeling te treffen.
6.11.
De kantonrechter zal de door [verzoeker] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. Onvoldoende onderbouwd is dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van de procedure.
6.12.
[verweerder] zal als de in het ongelijk te stellen partij tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld, nakosten daarbij inbegrepen. De nakosten worden begroot op € 100,00.
De kosten van de procedure worden aan de zijde van [verzoeker] verder vastgesteld op:
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten van het liquidatietarief kanton)
----------
totaal € 723,00
7. De beslissing
De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het restant van de transitievergoeding van € 6.641,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
bepaalt dat [verweerder] het onder 7.1. vermelde bedrag inclusief wettelijke rente kan betalen verspreid over een periode van ten hoogste zes maanden na 1 maart 2016;
7.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de [verzoeker] werknemer vastgesteld op € 823,00;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven te Assen en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016 door
mr. G.J.J. Smits, kantonrechter.
c: 368/ie