Rb. Zutphen, 29-06-2005, nr. 40791 / HA ZA 01-668
ECLI:NL:RBZUT:2005:AU0347
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
29-06-2005
- Zaaknummer
40791 / HA ZA 01-668
- LJN
AU0347
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2005:AU0347, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 29‑06‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 98 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2005/87
Uitspraak 29‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Whiplash-syndroom. Oorzakelijk verband medische behandelingen en ongeval. In deskundigenbericht wordt een in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde gepubliceerd artikel “Praktische richtlijnen voor de preventie van chronische klachten na een whiplashtrauma, gebaseerd op gepubliceerde evidence” als leidraad gehanteerd. Causaal verband ten aanzien van behandelingen die niet binnen de in dit artikel als geïndiceerd aangeduide behandelingsmethoden vallen.
Partij(en)
Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 40791 / HA ZA 01-668
Uitspraak: 29 juni 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. P. Willems te Capelle a/d IJssel,
tegen
de naamloze vennootschap
[naam n.v.],
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. J. Schep.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 16 juni 2004
- -
het deskundigenbericht
- -
de akte uitlating van [eiser]
- -
de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde]
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Overgenomen en volhard wordt bij hetgeen in het vonnis van 16 juni 2004 is overwogen.
In verband met de op [eiser] rustende bewijslast van het oorzakelijk verband tussen de klachten waarvoor hij de behandelingen waarvan hij vergoeding vordert heeft ondergaan en het ongeval, alsook van de in toekomst redelijkerwijs als gevolg van het ongeval noodzakelijke medische behandelingen, is in het tussenvonnis overgegaan tot benoeming van [deskundige 1] (neuroloog) tot deskundige en is aan deze deskundige een aantal vragen voorgelegd. [deskundige 1] heeft gerapporteerd bij rapport van 23 februari 2005, voorzien van een toevoeging als reactie op commentaar van de zijde van [gedaagde].
[deskundige 1] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de klachten die [eiser] ondervindt (te weten: in wisselende mate maar nooit afwezige pijn in de schoudergordel en in de nek, pijn in de rug op het niveau van de lumbale wervelkolom, in wisselende mate hoofdpijn, af en toe een gevoel van een gekneusde vinger rechts en/of links, pijn in het linkerbeen vanaf de bil tot in het linkerbovenbeen, soms koude voeten, vergeetachtigheid, een verminderd uithoudingsvermogen, vermoeidheid en snel geïrriteerd raken) direct gerelateerd zijn aan het ongeval dat hem op 6 februari 1996 is overkomen. [deskundige 1] heeft hierbij de diagnose postwhiplashsyndroom gesteld. Zijns inziens is sprake van een eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen.
[deskundige 1] heeft de beantwoording van de vraag welke algemeen aanvaarde behandeling(en) naar zijn mening zijn aangewezen, gebaseerd op een in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 28 augustus 2004 gepubliceerd artikel met de titel: “Praktische richtlijnen voor de preventie van chronische klachten na een whiplashtrauma, gebaseerd op gepubliceerde evidence”.
Kort samengevat en voor zover in dit verband van belang wordt in dit artikel geconcludeerd dat:
- -
bewegingsangst, catastroferende gedachten en vermijding van activiteiten een belangrijke rol lijken te spelen bij het chronisch worden van whiplashgerelateerde klachten;
- -
de behandeling in de acute fase (0-6 weken) gericht dient te zijn op geruststelling en het advies om te bewegen;
- -
wanneer herstel uitblijft in de subacute (6-12 weken) en chronische fase (> 12 weken) een verwijzing naar een fysiotherapeut voor actieve oefentherapie en begeleiding geïndiceerd is;
- -
in de chronische fase, afhankelijk van welke factoren bij een gegeven patiënt een rol spelen, een verwijzing naar actieve oefentherapie of een multidisciplinair trainingsprogramma overwogen kan worden en dat passieve, monocausale behandelingen (zoals manuele therapie, chiropractie, elektrotherapie en massage) in deze fase worden afgeraden omdat er geen bewijs is voor de effectiviteit ervan.
Met de deskundige moet worden vastgesteld dat tot op heden een officiële richtlijn dan wel een eenduidig standpunt afkomstig van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie op het gebied van de behandeling van een whiplashsyndroom ontbreekt. [gedaagde] heeft dit ook niet ontkend. Voor zover [gedaagde] heeft verwezen naar de richtlijn van het Koninklijk Nederlandse Genootschap voor Fysiotherapie op het gebied van whiplash, geldt dat [deskundige 1] hieraan niet behoefde te toetsen, omdat deze richtlijn niet zijn vakgebied betreft.
De rechtbank kan zich erin vinden dat de deskundige zich, bij gebreke van een officiële richtlijn op zijn vakgebied, de hiervoor genoemde praktische richtlijnen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskundige, als leidraad heeft gehanteerd, nu de in dit artikel vervatte adviezen voor de behandeling van whiplash in de diverse fasen zijn gebaseerd op een onderzoek van een uitgebreid aantal wetenschappelijke publicaties op dit gebied.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de deskundige dat behandelingen met een multidisciplinair trainingsprogramma, zoals die bij het Revalidatiecentrum te Gouda en het Whiplash Centrum Nederland te Rotterdam, vallen binnen het kader van de in bedoelde praktische richtlijnen aanbevolen behandelingen. Dit is door [gedaagde] ook niet betwist.
[eiser] heeft niets ingebracht tegen de conclusie van de deskundige dat de behandelingen door de chiropractor en de manueel therapeut niet vallen binnen de in het wetenschappelijk artikel voor whiplash als geïndiceerd aangeduide behandelingsmethoden. Aangenomen moet derhalve worden dat deze conclusie juist is. Aansluitend bij het wetenschappelijke artikel moeten deze behandelingen niet als actieve oefentherapie of een multidisciplinair trainingsprogramma worden aangeduid, maar als zogenaamde passieve, monocausale behandelingen.
Het gaat in concreto om een bedrag € 873,41 terzake van het door [eiser] betaalde eigen risico voor behandelingen door het (chiropractisch) Rugmedisch Centrum (zie rechtsoverweging 2.3 van het tussenvonnis van 14 januari 2004) en een bedrag van € 166,00 voor een vijftal behandelingen door manueel therapeut [naam] (zie akte van [eiser] van 22 oktober 2003).
[deskundige 1] heeft er in zijn rapport voor gepleit de praktische richtlijnen ruimhartig te interpreteren, omdat - zo begrijpt de rechtbank - een eenduidige richtlijn van één van de wetenschappelijke medische verenigingen ontbreekt en omdat ook bij het ontbreken van eenduidige wetenschappelijke onderbouwingen naar therapie gezocht zal worden. Op grond hiervan meent [deskundige 1] dat ook de behandelingen van de chiropractor en de manueel therapeut geïndiceerd moeten worden geacht.
In zijn reactie op het commentaar van [gedaagde] op zijn conceptrapport, heeft [deskundige 1] hierover verder - kort samengevat - gezegd dat de (niet officiële) praktische richtlijnen in het bijzonder bij behandelingen die plaatsvonden vóór de publicatie ervan met enige ruimte geïnterpreteerd dienen te worden. Daarbij heeft hij gewezen op de afwezigheid van een eenduidige richtlijn voor de behandeling van het postwhiplashsyndroom voor de behandelende arts, de veelvoud aan aangeboden behandelingen waarbinnen het verkeersslachtoffer zijn weg moet vinden, de grote verschillen in klachten en oplossingen per patiënt, alsmede het feit dat [eiser] toch met enig succes een weg heeft gevonden om zijn functioneren zoveel mogelijk te handhaven.
[gedaagde] heeft het standpunt van [deskundige 1] met betrekking tot de behandelingen door chiropractor en manueel therapeut betwist. Volgens [gedaagde] had [deskundige 1] in elk geval moeten motiveren waarom in dit geval, in afwijking van de praktische richtlijnen, manuele therapie en chiropractie geïndiceerd zouden zijn. [gedaagde] heeft hierbij verwezen naar de brief van 18 november 2004 van [deskundige 2] (overigens één van de auteurs van het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde), welke brief door [gedaagde] aan [deskundige 1] is gezonden als commentaar op het conceptdeskundigenrapport. In deze brief heeft Vendrig gesteld dat er in geval van een whiplashtrauma geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor een indicatie voor langdurige fysiotherapie of chiropractie. Deze stelling heeft hij in zijn toelichting in zoverre genuanceerd dat er geen indicatie is voor passieve behandelonderdelen van fysiotherapie. Onder verwijzing naar de publicatie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde heeft [gedaagde] verder gesteld dat passieve behandelingen worden afgeraden vanwege het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing, alsmede dat onderzoek heeft aangetoond dat dergelijke behandelingen een tegenovergesteld effect sorteren.
De rechtbank is van oordeel dat ook de schade, die [eiser] heeft geleden vanwege de behandelingen door chiropractor en manueel therapeut, in het onderhavige geval aan [gedaagde] dient te worden toegerekend.
Hiervoor is allereerst relevant dat er tot op heden geen officiële, door een Nederlandse wetenschappelijke vereniging van neurologen of andere medici vastgestelde richtlijn of protocol bestaat voor de behandeling van patiënten in de verschillende fasen na een whiplashtrauma. De gepubliceerde praktische richtlijnen zijn weliswaar onderbouwd met wetenschappelijke publicaties, maar zijn niet het resultaat van een algemeen bij medici in Nederland bestaande consensus over de behandeling van het whiplashsyndroom. Dit brengt met zich dat deze praktische richtlijnen met enige ruimte gehanteerd dienen te worden.
Hierbij komt dat deze richtlijnen niet strikt kunnen worden gevolgd voor behandelingen die hebben plaatsgevonden voor de publicatie in augustus 2004. Het wetenschappelijk artikel beoogde juist meer duidelijkheid te scheppen in de te volgen behandelwijzen, waarover onduidelijkheid bestond. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat, zoals de deskundige heeft gesteld, er een veelvoud aan behandelingen wordt aangeboden, terwijl de behandelend arts niet beschikt over een richtlijn. Weliswaar wordt in het wetenschappelijk artikel gesteld dat er geen bewijs is dat passieve behandelingen effectief zijn en dat onderzoek heeft aangetoond dat deze behandelingen door aandacht en medicalisering een tegenovergesteld effect kunnen sorteren, dit sluit niet uit dat deze behandelingen in het onderhavige geval wel een gunstig effect hebben gehad op de gezondheidssituatie van [eiser]. [gedaagde] heeft ook niet weersproken dat, zoals de deskundige heeft gesteld, [eiser] toch met enig succes een weg heeft gevonden om zijn functioneren zo mogelijk te handhaven, waaruit afgeleid moet worden dat [eiser] in enigerlei mate baat heeft gehad bij de behandelingen door chiropractor en manueel therapeut.
Op grond van het vorenstaande moet het causaal verband tussen de klachten waarvoor [eiser] de chiropractische en manuele behandelingen waarvan hij betaling vordert en het ongeval worden aangenomen.
Dit leidt ertoe dat de door [eiser] gevorderde vergoeding voor het door hem betaalde eigen risico voor de behandelingen door het Rugmedisch Centrum ad € 873,41 en de vordering terzake van manueel therapeut [naam] ad 166,00 (waarvan door [gedaagde] niet is weersproken dat deze kosten ten laste van [eiser] zijn gekomen), dienen te worden toegewezen.
De toekomstige schade van [eiser] bestaande uit medische behandelingen die vallen binnen het kader van de door de praktische richtlijnen als geïndiceerd aangeduide behandelingen is thans niet te begroten. Het deskundigenrapport geeft geen duidelijkheid over de voor [eiser] in de toekomst redelijkerwijs noodzakelijke actieve oefentherapie dan wel therapie in het kader van een multidisciplinair programma. Bovendien zullen de medische inzichten over de behandeling van whiplashklachten zich verder ontwikkelen.
Vanwege deze onduidelijkheid ligt het voor de hand om ten aanzien van de post toekomstige behandelingen de onderhavige zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen. Verwijzing naar een schadestaatprocedure heeft voor partijen echter als nadeel dat de zaak niet wordt afgedaan. De rechtbank legt partijen de mogelijkheid voor om een comparitie van partijen te houden, tijdens welke comparitie getracht kan worden de resterende geschilpunten in onderling overleg met elkaar te regelen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten, zoals hierna vermeld in het dictum.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat partijen het eens zijn over de door [gedaagde] gedane betalingen. [eiser] heeft hierover bij akte van 24 maart 2004 opgemerkt dat [gedaagde] onder algemene titel de volgende voorschotbetalingen heeft gedaan:
- -
op 28 november 1996 f 2.500,-
- -
op 3 juli 1997 f 20.000,-
- -
op 26 februari 1998 f 15.000,-
- -
op 10 september 1998 f 10.000,-
- -
op 18 april 2001 f 2.500,-.
Het gaat dus om een totaalbedrag van f 50.000,- (€ 22.689,01). Daarnaast betaalde [gedaagde] volgens [eiser] op 11 september 2002 een bedrag van € 2.611,15 ten titel van buitengerechtelijke kosten en op 21 februari 2003 een bedrag van € 1.015,17 ten titel van medische kosten, zijnde het in het vonnis van 13 augustus 2003 in rechtsoverweging 2.12 bedoelde bedrag aan medische kosten.
[gedaagde] heeft bij antwoordakte ingestemd met deze opgaven, zodat zij hiermee vaststaan.
Partijen zullen met deze voorschotten en de datum waarop ze betaald zijn rekening moeten houden bij de berekening van de verschuldigde rente over de toe te wijzen bedragen. Zij worden in de gelegenheid gesteld om zich bij de te nemen akte uit te laten over de verschuldigde wettelijke rente over de smartengeld vanaf het ongeval en de te betalen schadeposten zoals vermeld in rechtsoverweging 2.11 van dit vonnis vanaf de datum van opeisbaarheid, dit in relatie tot de betaalde voorschotten en de momenten waarop deze voorschotten zijn betaald.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 juli 2005 teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.12 en 2.14;
bepaalt dat [gedaagde] daarna in de gelegenheid zal worden gesteld bij akte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2005.