Hof Arnhem, 08-11-2012, nr. P12/0168
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2685
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
08-11-2012
- Zaaknummer
P12/0168
- LJN
BY2685
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2685, Uitspraak, Hof Arnhem, 08‑11‑2012
Uitspraak 08‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Hof: terbeschikkingstelling is niet gemaximeerd. De rechtbank heeft bij vonnis van 12 december 1991 onder meer de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, die rechtbank heeft bij beslissing van 14 maart 2011 de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd en vervolgens bij beslissing van 21 september 2011 de hervatting van de dwangverpleging bevolen. Het hof merkt op dat het motiveringsvoorschrift van artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering is ingevoerd per 15 januari 1994 (Stb. 1994, 14). Voordien behoefde de strafrechter zich bij het opleggen van een terbeschikkingstelling niet uit te laten over de vraag of er sprake was van een geweldsdelict. Met inachtneming van het overgangsrecht (artikel VIII van de Wet van15 december 1993, Stb. 1994, 13) zal de verlengingsrechter in de gevallen waarin de vervolging eerder dan 15 januari 1994 is aangevangen en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd, alsnog zelfstandig moeten beoordelen of de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsdelict en de dwangverpleging al dan niet is gemaximeerd. Dit geval doet zich hier voor.
Partij(en)
TBS P12/0168
Beslissing d.d. 8 november 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [TBS-kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem van 29 maart 2012, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Haarlem van 12 december 1991, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
- de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de officier van justitie, ingekomen op 10 november 2011;
- het verlengingsadvies van [TBS-kliniek] van 1 maart 2012, met daarbij de wettelijke aantekeningen over het vierde kwartaal van 2011;
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg ter zitting van 20 december 2011 en 15 maart 2012;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 5 april 2012;
- de aanvullende informatie van [TBS-kliniek] van 2 juli 2012, met daarbij de wettelijke aantekeningen over het eerste kwartaal van 2012;
- het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het hof van 23 juli 2012;
- de tussenbeslissing van het hof van 6 augustus 2012;
- het reclasseringsadvies van [Reclassering Nederland] van 5 oktober 2012.
Het hof heeft ter zitting van 11 oktober 2012 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsvrouw mr J. Steenbrink, advocaat te Arnhem, en de advocaat-generaal
mr J.W. Rijkers.
Overwegingen:
Bij tussenbeslissing van 6 augustus 2012 heeft het hof de behandeling van de zaak heropend en vervolgens geschorst voor het doen laten uitbrengen van een reclasseringsrapport met het oog op een eventuele (onvoorwaardelijke) beëindiging van de terbeschikkingstelling. Na deze tussenbeslissing heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 31 juli 2012 een beslissing gegeven, die mogelijk relevant is voor de onderhavige zaak, met betrekking tot de vraag of de terbeschikkingstelling met dwangverpleging al dan niet in duur beperkt is (arrest Van der Velden tegen Nederland, nr. 21203/10).
De voortzetting van de behandeling is ter zitting van het hof van 11 oktober 2012 beperkt tot deze juridische vraag. De uitgangspunten zijn daarbij, dat de rechtbank Haarlem bij vonnis van 12 december 1991 onder meer de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege heeft opgelegd, dat die rechtbank bij beslissing van 14 maart 2011 de dwangverpleging voorwaardelijk heeft beëindigd en vervolgens bij beslissing van 21 september 2011 de hervatting van de dwangverpleging heeft bevolen.
Gemaximeerdheid van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging?
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. In ieder geval is dit onvoldoende gemotiveerd en levert dit strijd op met artikel 5 EVRM. Derhalve is de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar. Nu de duur van de maatregel de termijn van vier jaren thans heeft overschreden, dient de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te worden beëindigd, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van de advocaat-generaal
In het vonnis van de rechtbank Haarlem van 12 december 1991 is niet uitdrukkelijk overwogen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ten tijde van het wijzen van het vonnis was de motiveringsverplichting als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering nog niet ingevoerd. Zodoende vindt de advocaat-generaal de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland) niet van overeenkomstige toepassing op de onderhavige zaak.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. De advocaat-generaal vindt dat blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een geweldsdelict.
Het oordeel van het hof
Het hof merkt op dat het motiveringsvoorschrift van artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering is ingevoerd per 15 januari 1994 (Stb. 1994, 14). Voordien behoefde de strafrechter zich bij het opleggen van een terbeschikkingstelling niet uit te laten over de vraag of er sprake was van een geweldsdelict. Met inachtneming van het overgangsrecht (artikel VIII van de Wet van15 december 1993, Stb. 1994, 13) zal de verlengingsrechter in de gevallen waarin de vervolging eerder dan 15 januari 1994 is aangevangen en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd, alsnog zelfstandig moeten beoordelen of de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsdelict en de dwangverpleging al dan niet is gemaximeerd. Dit geval doet zich hier voor.
Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 12 december 1991 is de terbeschikkinggestelde onder andere veroordeeld voor “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken”. Uit de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel blijkt dat de terbeschikkinggestelde een overval heeft gepleegd in een restaurant, waarbij hij twee aldaar aanwezige personeelsleden en een bezoeker heeft bedreigd met een pistool door dit pistool te tonen, dreigend door te laden, te richten en gericht te houden op deze personen. Dit levert naar het oordeel van het hof een geweldsmisdrijf op als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Aldus is het hof van oordeel dat er in dit geval sprake is van een niet gemaximeerde en in beginsel verlengbare terbeschikkingstelling. Van een schending van artikel 5 EVRM is naar het oordeel van het hof in de gegeven situatie geen sprake.
Voor de volledigheid van het beslissingskader bij een zogenaamde ‘volle toets’ als waarvan hier sprake is, wijst het hof er op dat -anders dan in het geval van uitsluitend een verbale bedreiging, opleverend het misdrijf van artikel 285 Wetboek van Strafrecht- bij delicten, waarbij de bedreiging slechts een delictsbestanddeel is, rekening dient te worden gehouden met de context van het delict, waarbinnen de bedreiging zich heeft afgespeeld. In die context kunnen ook andersoortige gedragingen dan die genoemd in de beslissing van het hof van 30 mei 2011 (LJN: BQ6616), welke gedragingen eveneens geschikt kunnen zijn om een objectief bedreigende situatie te creëren en waardoor het gronddelict bevorderd wordt, medebepalend zijn voor de kwalificatie van het indexdelict als een misdrijf bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht. (Zie Hof Arnhem 16 mei 2012, LJN: BW6050).
Beslissing
Het hof:
verstaat dat de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is;
heropent de behandeling van de zaak en schorst het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd;
beveelt de oproeping van de [terbeschikkinggestelde] tegen het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde;
beveelt de oproeping van [de reclasseringswerker], alsmede de (hoofd)behandelaar van de kliniek tegen het nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr A.J. Smit en mr W.R. Rosingh als raadsheren,
en drs. G. Mensing en prof. dr. B.C.M. Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder als griffier,
en op 8 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.