Rb. Amsterdam, 28-04-2009, nr. 13/447537-08, nr. 08/6118, nr. 08/6119
ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2606
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-04-2009
- Magistraten
Mrs. D. van den Brink, A.H. van Zutphen, S.E. Sijsma
- Zaaknummer
13/447537-08
08/6118
08/6119
- LJN
BI2606
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2606, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑04‑2009
Uitspraak 28‑04‑2009
Mrs. D. van den Brink, A.H. van Zutphen, S.E. Sijsma
Partij(en)
BESCHIKKING
Op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1986,
wonende op het adres [adres],
te dezen woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, Keizersgracht 462, 1016 GE te Amsterdam,
verzoekster.
Procesgang.
Het verzoek is op 18 november 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 7 april 2009 de raadsvrouw van verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoekster is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het verzoekschrift, strekkende tot het toekennen van een vergoeding voor de schade die verzoekster tengevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 95,- en strekkende tot het toekennen van een vergoeding ten bedrage van € 275,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Beoordeling.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
In het dossier bevindt zich een brief gedateerd op 7 juli 2008 gericht aan verzoekster, waarin staat dat de zaak is geseponeerd.
Standpunten
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat de zaak met een sepot weliswaar geëindigd is in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering maar dat verzoekster niettemin niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoek, nu de de officier van justitie verzoekster op 7 juli 2008 een sepotbrief heeft gezonden, waarmee de zaak is geëindigd, en het verzoekschrift op 10 november 2008 binnengekomen is ter griffie. Hiermee is de gestelde wettelijke termijn van drie maanden overschreden en is het verzoekschrift niet-ontvankelijk.
De raadsvrouw van verzoekster heeft in raadkamer ter aanvulling op het verzoekschrift het volgende, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd. Volgens een uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 1977, eindigt een zaak door middel van een sepot en vangt de termijn aan op het ogenblik waarop het feit van het sepot ter kennis van de verdachte komt. De raadsvrouw heeft in raadkamer betoogd dat zij noch haar cliënt eerder op de hoogte zijn geweest van het sepot van deze zaak, dan via de aan de raadsvrouw gerichte brief, gedateerd op 4 september 2008, namens de officier van justitie mr. J. Ang. Volgens de raadsvrouw vangt de termijn van drie maanden derhalve aan op 4 september 2008 en is het op 18 november 2008 ingediende verzoekschrift ontvankelijk.
Daarnaast heeft de raadsvrouw van verzoekster aangevoerd dat het door haar verzochte bedrag van € 95,- voor 1 dag inverzekeringstelling dient te worden verhoogd naar € 105,-, nu de normbedragen, vastgesteld door het LOVS, zijn verhoogd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoekschrift
Toekenning van schadevergoeding ex artikel 89 Sv is mogelijk indien de zaak geëindigd is zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Een verzoekschrift ex artikel 89 Sv dient binnen drie maanden na het einde van een zaak te worden ingediend.
Tot op heden is de rechtbank in zaken als de onderhavige waarin verzocht werd om een vergoeding als bedoeld in artikel 89 Sv nadat de officier van justitie de zaak onvoorwaardelijk had geseponeerd, er telkens van uitgegaan dat het sepot de zaak niet had doen eindigen als bedoeld in artikel 89 Sv. Om het verzoek ex artikel 89 Sv toch te kunnen beoordelen, heeft de rechtbank telkens een verzoek tot het eindigen van de zaak ex artikel 36 Sv ingelezen. De rechtbank ziet thans aanleiding deze gevestigde praktijk te beëindigen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het onvoorwaardelijk sepot de zaak doet eindigen in de zin van artikel 89 Sv. Verzoekster kan immers alleen nog in rechte worden betrokken indien er sprake is van ‘nieuwe bezwaren’ dan wel wanneer een klachtprocedure ex artikel 12 Sv succesvol wordt ingezet. Deze nieuwe situaties kunnen zich evenzeer voordoen na een kennisgeving niet (verdere) vervolging ex artikel 243 Sv, ten aanzien waarvan de wetgever in artikel 246 lid 1 Sv nu juist expliciet heeft bepaald dat daardoor de zaak eindigt. De rechtbank ziet in de uitleg van de wetgever alsmede in de jurisprudentie geen reden in het kader van artikel 89 Sv onderscheid te maken tussen een onvoorwaardelijk sepot en een kennisgeving niet (verdere) vervolging nu de gevolgen voor verzoekster identiek zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het onvoorwaardelijke sepot de zaak is geëindigd in de zin van artikel 89 Sv.
In onderhavige strafzaak is namens de officier van justitie een brief, gedateerd op 7 juli 2008, verzonden naar verzoekster inhoudende dat de zaak tegen verzoekster was geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. Nu deze brief niet is betekend aan verzoekster, kan niet op grond daarvan vastgesteld worden dat de inhoud van de brief vanaf 7 juli 2008 bekend had kunnen zijn bij verzoekster. Derhalve dient te worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van een verzoekschrift ex artikel 89 Sv is aangevangen op de dag waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het feit van het sepot ter kennis van verzoekster is gekomen. Nu op 4 september 2008 een brief naar de raadsvrouw van verzoekster is verzonden en de raadsvrouw ook in raadkamer heeft aangegeven dat zij en haar cliënt niet eerder op de hoogte zijn geweest van het sepot, stelt de rechtbank de kennisname van het sepot door verzoekster vast op of — in verband met de verzending — omstreeks 4 september 2008. Nu het verzoekschrift binnengekomen is ter griffie op 18 november 2008, is het tijdig ingediend en is het verzoekschrift ontvankelijk.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de levensomstandigheden van verzoekster, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen en een vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoekster in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge deze bepaling wordt onder één dag verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoekster heeft in totaal 1 dag op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 95,- per dag op het politiebureau. Het meer verzochte wordt afgewezen, nu de door het LOVS vastgestelde verhoogde normbedragen gelden voor dagen in voorarrest ná 1 september 2008. Aangezien verzoekster op 5 juli 2008 in verzekering heeft gezeten, heeft hij recht op het oude normbedrag van € 95,- per dag.
Nu het verzoekschrift in raadkamer is behandeld, zal de rechtbank voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van € 540,- toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing:
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding TOE voor de schade, die verzoekster ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden tot een bedrag van € 95,- (vijfennegentig euro).
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoekster uit 's Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van € 540,- (vijfhonderdveertig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009 door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. A.H. van Zutphen en S.E. Sijsma rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Poecke, griffier.
De oudste rechter is buiten staat mede te ondertekenen
Aldus gedaan op 28 april 2009
door mr. D. van den Brink, voorzitter.
Tegen de beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.