Hof Amsterdam, 03-02-2017, nr. 23-000126-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:2687, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-02-2017
- Zaaknummer
23-000126-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:2687, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑02‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1955, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 03‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Bevestiging van het vonnis, met dien verstande dat het hof een eigen bewijsoverweging heeft ipv de overweging van de rechtbank. Belemmeren aanhouding medeverdachte door schijnen met fel lampje.
Parketnummer: 23-000126-16
Datum uitspraak: 3 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-225742-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank vervangt door het navolgende.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat hij geen opzet had op het belemmeren van de aanhouding van de medeverdachte. Door een in zijn ogen onterechte staandehouding voelde de verdachte zich onrecht aangedaan en besloot hij de aanhouding van de medeverdachte te filmen met zijn telefoon. De verdachte wilde enkel de gang van zaken vastleggen om aan zijn advocaat te kunnen laten zien; hij had geen opzet op de belemmering en hij was er door de agenten niet op gewezen dat zij hinder ondervonden van het licht van zijn de telefoon.
Het hof overweegt als volgt.Op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de verbalisanten een melding kregen van een straatroof gepleegd door twee personen van wie de signalementen waren opgegeven. Ter plaatse zagen zij twee mannen, waaronder verdachte, die aan deze signalementen voldeden. Terwijl de verbalisanten de medeverdachte aanhielden, scheen de verdachte met een felle lamp in de ogen van de verbalisanten, op een afstand van ongeveer 50 centimeter. Beide verbalisanten verklaren dat zij tegen de verdachte hebben gezegd het licht niet op hun gezicht te richten, aangezien dit hun zicht beperkte. Verbalisant [verbalisant] heeft de verdachte ook medegedeeld dat hij hem wel mocht filmen, maar hem niet mocht hinderen in zijn werk.
Het hof wil van de verdachte aannemen dat hij slechts de aanhouding van de medeverdachte heeft willen filmen. Zijn telefoon straalde daarbij echter een fel licht uit, waardoor de verbalisanten werden gehinderd in de normale afwikkeling van hun taak. De verbalisanten hebben de verdachte erop gewezen dat zij gehinderd werden door het licht, maar hij is toch doorgegaan met filmen. Gelet op deze gang van zaken is het hof, evenals de politierechter, van oordeel dat uit dit handelen van de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet op het belemmeren van de werkzaamheden van de verbalisanten blijkt.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. R.D. van Heffen en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 februari 2017.
Mrs R.D. van Heffen en P.H.M. Kuster zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..........]
.