Hof Amsterdam, 13-12-2022, nr. 23-000102-22
ECLI:NL:GHAMS:2022:3523
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
23-000102-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:3523, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑12‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:16
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Veroordeling art. 6 WVW. Verdachte heeft zeer onoplettend en onvoorzichtig gereden en daardoor een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Ernstige schuld. Straf conform LOVS-oriëntatiepunten: gevangenisstraf 6 maanden en ontzegging rijbevoegdheid 2 jaar.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000102-22
datum uitspraak: 13 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-153606-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2022 en 13 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouwen naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Porsche, type Ceyenne, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Westtangent, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden en/of (daarbij) gebruik te maken van zijn mobiele telefoon en daardoor (met grote impact) op te botsen of aan te rijden tegen een voor hem van rechts bij een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Porsche, type Ceyenne, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Westtangent, met een niet toegestane en/of hoge snelheid en/of (daarbij) gebruik makend van zijn mobiele telefoon, ten gevolge waarvan hij met dat voertuig is opgebotst of aangereden tegen een voor hem van rechts bij een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank. Het hof sluit zich echter voor een deel aan bij de overwegingen van de rechtbank en zal de desbetreffende passages dan ook overnemen in het arrest.
Bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat- generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte is met een zeer hoge snelheid op de kruising afgereden, heeft met een onbekende snelheid geremd en weer opgetrokken en is met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan op het slachtoffer gebotst. Als de verdachte zich aan de toegestane snelheid had gehouden en onder die omstandigheid het slachtoffer had gezien, had het ongeval niet hoeven plaatsvinden. Verder is de advocaat-generaal van mening dat de verdachte afgeleid was door zijn telefoongebruik kort voor het ongeval en dat ook dit eraan heeft bijgedragen dat hij niet tijdig heeft kunnen reageren op het feit dat het slachtoffer de rijbaan is overgestoken. Op basis hiervan is de advocaat-generaal van oordeel dat sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen door de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van telefoongebruik dat op enigerlei wijze invloed heeft gehad op het ongeluk. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met te hoge snelheid de kruising is overgestoken. De diverse getuigenverklaringen waarin wordt gesproken over de veel te hoge snelheid zijn sterk gekleurd en daardoor onvoldoende betrouwbaar om te kunnen gebruiken voor het bewijs. Daarnaast kan op basis van de verschillende door de politie en het NFI verrichte onderzoeken niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval met dusdanig onverantwoorde en hoge snelheid heeft gereden dat daardoor het ongeval is ontstaan. De onderzoeken die zijn verricht – gebaseerd op de camerabeelden van [restaurant] , op de vergelijking met botsproeven en de PC Crash simulatie – zijn onvoldoende betrouwbaar om tot die vaststelling te kunnen komen. Uit de berekeningen van deskundige [naam 1] kan voorts niet worden geconcludeerd dat het ongeval te vermijden was geweest wanneer de verdachte de toegestane snelheid zou hebben gereden, nu dit is gebaseerd op een onterechte aanname over de door het slachtoffer gereden snelheid en een reactietijd van 1 seconde, terwijl uit wetenschappelijke studies blijkt dat voor het gros van de bestuurders een langere reactietijd geldt.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling of aan de zijde van de verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252).
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De verdachte reed op 19 juni 2019 in zijn Porsche Cayenne (kenteken [kenteken] ) op de Westtangent in Heerhugowaard, waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. De Westtangent bestaat uit twee rijbanen, gescheiden door een middenberm. Elke rijbaan bestaat uit twee rijstroken. Kort voor de met verkeerslichten geregelde kruising met de Abe Bonnemaweg gaat de rijbaan over in vier rijstroken, twee voor rechtdoorgaand verkeer, een voor links afslaand verkeer naar de Reuzenpandasingel en een voor rechts afslaand verkeer naar de Abe Bonnemaweg. De verdachte reed op de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer, in de richting van de Provincialeweg N242. [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) fietste over het fietspad op de Abe Bonnemaweg en is de kruising met de Westtangent overgestoken. De verdachte is omstreeks 23:17 uur met zijn auto tegen – de voor hem van rechts komende – [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] kwam 46 meter voorbij het kruispunt terecht. Als gevolg van de aanrijding is [slachtoffer] overleden.
Snelheid
De verdachte wordt verweten dat hij met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden en dat dit de oorzaak is geweest van het ongeval. Het hof stelt vast, evenals de rechtbank in eerste aanleg, dat de exacte snelheid van de door de verdachte bestuurde Porsche op het moment van de aanrijding op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Op basis van het dossier, de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting in eerste aanleg en hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het hof door de verdachte is verklaard kan wel het volgende worden vastgesteld.
De verdachte is op de betreffende avond samen met twee vrienden, [naam 2] en [naam 3] , in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] geweest. Zij zijn omstreeks 23:15 uur ongeveer gelijktijdig vanaf het bedrijfspand vertrokken. Eerst reed [naam 3] weg in een Volkswagen
Caddy, gevolgd door [naam 2] in een BMW 5 serie en de verdachte in zijn Porsche Cayenne. Deze drie voertuigen reden vervolgens via de Nijverheidsstraat en de Industriestraat naar de Zuidtangent, waarna zij rechtsaf zijn geslagen naar de Westtangent. Op de Westtangent zijn er komende vanaf de Zuidtangent twee kruisingen die geregeld worden door verkeerslichten: een kruising met de Gerrit Rietveldweg / Saffier en een kruising met de Abe Bonnemaweg / Reuzenpandasingel. Op het industrieterrein ten noorden van de Westtangent tussen de Rietveldweg en de Abe Bonnemaweg bevindt zich een filiaal van [restaurant] . Langs de route die is gereden door de verdachte, [naam 2] en [naam 3] hangen verschillende bewakingscamera's van in de directe omgeving gevestigde bedrijven. De beelden van die camera's zijn onderzocht door de politie en daarop is te zien dat de drie voertuigen tijdens het gereden traject steeds met een hogere snelheid voorbij reden dan ander verkeer dat passeerde.
Teneinde nadere vaststellingen te kunnen doen omtrent de door de verdachte gereden snelheid is door Ir. [naam 1] , als deskundige beeldonderzoek en biometrie verbonden aan het NFI, een onderzoek uitgevoerd naar de camerabeelden van voornoemde [restaurant] . De beelden van Cam28 bieden zicht op het weggedeelte van de Westtangent dat is gelegen op ongeveer 370 meter voor de ongevalskruising. Op deze beelden is een groep van drie auto’s te zien, waarvan het hof – gelet op de tijdsaanduiding en de overige aanwijzingen in het dossier – concludeert dat het de auto’s van de verdachte en zijn vrienden zijn. In zijn rapport van 29 november 2019 heeft de deskundige geconcludeerd dat de beste schatter van de gemiddelde snelheid van de voorste auto 119 km per uur betreft (met als ondergrens 112 km per uur) en dat de beste schatter van de gemiddelde snelheid van de achterste auto 121 km per uur is (met als ondergrens 115 km per uur). De snelheid van de derde auto is volgens de deskundige tenminste van eenzelfde orde van grootte als de andere twee auto's. Welke van de drie auto’s de auto is waarmee de verdachte heeft gereden is niet vast te stellen; het hof zal ten gunste van de verdachte uitgaan van de laagst geschatte snelheid.
Het hof volgt de bevindingen van de deskundige en concludeert daaruit dat de verdachte op in ieder geval een afstand van ongeveer 370 meter vóór de kruising met de Abe Bonnemaweg met een snelheid van ten minste 112 km per uur heeft gereden, zijnde de ondergrens van de voorste auto. Dit is meer dan twee keer de toegestane 50 km per uur.
De verdachte heeft verklaard dat hij na het passeren van [restaurant] heeft afgeremd omdat de verkeerslichten op rood stonden. Dit vindt ondersteuning in de beelden van Cam3 van [restaurant] , waarop op een gegeven moment remlichten zijn te zien. De verdachte heeft voorts verklaard dat op het moment dat hij zich bevond ter hoogte van het punt waar de rijbaan overgaat in vier rijstroken, het licht voor rechtdoorgaand verkeer op groen sprong en hij gas bij heeft gegeven. Ter zitting in hoger beroep heeft hij aangegeven dat het licht donkergroen was. Desgevraagd heeft hij verklaard daarmee te bedoelen dat het licht al een tijdje op groen stond toen hij bij de kruising aankwam. De verdachte heeft desgevraagd verklaard niet te kunnen aangeven tot welke snelheid hij heeft afgeremd en evenmin met welke snelheid hij, na het gas bijgeven, over de kruising is gereden.
Er zijn verschillende onderzoeken verricht om te kunnen komen tot een vaststelling van de snelheid van het voertuig van de verdachte op het moment dat hij over de kruising reed en tegen [slachtoffer] is aangereden.
Ir. [naam 4] , als deskundige verkeersongevallenonderzoek verbonden aan het NFI, heeft onderzocht of tot een vaststelling van een betrouwbare ondergrens van de snelheid op het moment van de botsing kan worden gekomen. Daarbij heeft hij onder meer gekeken naar een verzameling van 156 botsproeven en werkelijke ongevallen, waarvan zowel de snelheid van het voertuig als de zogenoemde werpafstanden bekend zijn (de afstand waarop het slachtoffer telkens is terechtgekomen ten opzichte van de botslocatie). Op die grond is volgens de deskundige met een redelijke waarschijnlijkheid uit te gaan van een snelheid tussen 63 km per uur (ondergrens werpafstand fietser) en 135 km per uur (bovengrens werpafstand fiets), waarbij snelheden tussen 80 km per uur en 106 km per uur relatief het meest waarschijnlijk zijn te achten. Dat in dat verband, zoals de verdediging stelt, geen rekening is gehouden met een verhaking van de fiets met het voertuig, blijkt niet uit zijn rapport en evenmin uit hetgeen hij ter terechtzitting in eerste aanleg dienaangaande heeft verklaard.
Dat ligt enigszins anders wat betreft de door ir. [naam 5] , docent forensische opsporing bij de Politieacademie, verrichte PC Crash simulatie waaruit als indicatie een botssnelheid van 88 km per uur naar voren komt. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft deskundige [naam 4] zich met betrekking tot die simulatie wel uitgelaten over de vraag naar de consequenties die aan de verhaking van de fiets met het voertuig van de verdachte moeten worden verbonden. Hij heeft daarover verklaard dat er door die verhaking een volledige snelheidsoverdracht van het voertuig op [slachtoffer] en haar fiets is geweest en dat dit meebrengt dat een snelheid van 88 km per uur als ruwe indicatie overeind kan blijven. Met andere woorden: indien bij de PC Crash simulatie met de verhaking geen rekening is gehouden, kan daaraan niet de conclusie worden verbonden dat die indicatie van 88 km per uur geen waarde heeft.
Met de rechtbank acht het hof de hiervoor weergegeven bevindingen van de deskundigen voldoende betrouwbaar om aan de hand van de inhoud daarvan, in onderlinge samenhang bezien, te kunnen vaststellen dat de verdachte met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid heeft gereden over de kruising van de Westtangent en de Abe Bonnemaweg. Die bevindingen worden ondersteund door het verkeersgedrag van de verdachte en zijn vrienden in het gehele door hen afgelegde traject voorafgaand aan het ongeval. Daaruit blijkt dat zij al sinds het vertrek vanaf de [adres 2] (veel) harder reden dan het overige verkeer, en dat de verdachte op 370 meter voor de ongevalskruising ruim boven de 100 km/u reed. Verder worden deze bevindingen ondersteund door de waarnemingen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze waarnemingen zijn op belangrijke punten met elkaar in overeenstemming.
[getuige 2] heeft direct na het ongeval verklaard dat zij die avond met iets meer dan 50 km/u over de Westtangent richting de Abe Bonnemaweg reed en in haar spiegel zag dat er een aantal auto’s achter haar reden. Een Caddy reed heel dicht op haar en zij is toen direct aan de kant gegaan, naar de rechter rijstrook. De Caddy is haar vervolgens gepasseerd. Direct daarna is zij, ter hoogte van [restaurant] , door nog twee auto’s met hoge snelheid ingehaald. Ze dacht: “doe eens effe normaal”, voelde zich door hun rijgedrag opgefokt en was verbaasd dat deze auto’s haar voorbij wilden terwijl ze zelf al iets harder reed dan toegestaan. Ook [getuige 1] reed die avond op de Westtangent ter hoogte van [restaurant] , zo verklaart hij een dag na het ongeval. Hij reed zelf met een snelheid van 60 km per uur toen hij met hoge snelheid werd ingehaald door twee snelle auto’s, eerst door een Porsche en daarna door een BMW, waarvan hij dacht “wat een idioten”. Hij meent dat ze boven de 100 km per uur moeten hebben gereden. Hoewel uit deze schatting geen conclusie over de exact gereden snelheid kan worden getrokken, constateert het hof dat zij in lijn is met de bevindingen van het hiervoor aangehaalde snelheidsonderzoek aan de hand van de camerabeelden ter plaatse.
Getuige [getuige 3] , die in de motortechniek werkt en wel wat gewend is wat betreft auto’s die hard over de Westtangent rijden, heeft die avond vanuit zijn woning omstreeks 23:15 uur een behoorlijk “racegeluid” gehoord. Gezien de enorme herrie, denkt hij dat het een snelheid van 100 tot 150 km per uur was. Omdat het zo belachelijk hard ging, is hij naar het raam gelopen om te kijken. Voordat hij daar was hoorde hij een enorme klap.
Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend dat hij op de gehele gereden route en in het bijzonder ook op de Westtangent met een hogere snelheid heeft gereden dan toegestaan. Hij heeft echter verklaard niet te kunnen aangeven hoe hoog zijn snelheid precies is geweest.
Vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid over de kruising van de Westtangent met de Abe Bonnemaweg is gereden.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de verdachte [slachtoffer] tijdig had kunnen zien en daarop had kunnen anticiperen, indien hij zich aan de toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur had gehouden. De politie heeft in een zichtonderzoek – onder dezelfde omstandigheden als tijdens het ongeval – proeven uitgevoerd om na te gaan wanneer de verdachte in zijn auto zicht heeft kunnen krijgen op de fietsende [slachtoffer] . Daarbij is getest met een snelheid van 50 km per uur en van 100 km per uur van een vergelijkbare auto en met een snelheid van 7,2 en van 14,4 km per uur van een vergelijkbare fiets.
In het onderzoeksrapport is over de snelheid van de fiets het volgende vermeld: “Omdat het onduidelijk was hoe snel de fiets heeft gereden hebben we met de fiets over het pad gereden met een behoorlijke snelheid. In het fietspad zijn twee bochten gesitueerd vlak voor de oversteekplaats. De snelheid waarmee de bochten genomen konden worden bleek ruim 14 km/uur [het hof begrijpt: harder was door de bochten in de weg niet mogelijk]. We hebben gekozen voor een snelheid van 14,4 km/uur (2 m/s) en een snelheid van 7,2 km/uur (1m/s) voor de fiets.” Gelet op deze toelichting is de enkele stelling van de verdediging dat niet van 14,4 km/u kan worden uitgegaan omdat niet vaststaat dat [slachtoffer] deze snelheid had, onvoldoende om de onderbouwde aanname uit het betreffende proces-verbaal terzijde te schuiven. Uit het zichtonderzoek is gebleken dat als de Porsche 50 km per uur had gereden en de fiets 14,4 km per uur (wat snel is voor de fiets gelet op de situatie ter plaatse), de bestuurder van de Porsche de fiets twee seconden voor de aanrijding had kunnen zien en dat de Porsche op dat moment 27,77 meter van de plaats van de aanrijding zou zijn verwijderd. Ter zitting in eerste aanleg heeft verbalisant [verbalisant] , werkzaam als operationeel expert bij de afdeling verkeersongevallenanalyse, als getuige verklaard dat de verdachte, uitgaande van een reactietijd van een seconde en een gemiddelde goede remvertraging van de auto, zijn Porsche na 26 meter tot stilstand had kunnen brengen door te remmen. In een aanvullend proces-verbaal van 9 november 2022 heeft hij dit nog nader geadstrueerd en geverbaliseerd dat een reactietijd van 1 seconde het standaard uitgangspunt is bij een ongevallenanalyse. De deskundige [naam 4] van het NFI heeft de verklaring van [naam 1] ter zitting in eerste aanleg onderschreven. De verdediging heeft tegen deze verklaringen nog ingebracht dat niet zonder meer kan worden uitgegaan naar een reactietijd van 1 seconde en daarbij verwezen naar ECLI:GHAMS:2019:3337. De feiten in de zaak waar de verdediging naar verwijst en waar de in die zaak opgemaakte verkeersongevallenanalyse op ziet, wijken echter te zeer af van onderhavige situatie om de daar getrokken conclusie ten aanzien van de reactietijd – die geldt voor iets dat opduikt in het perifere gezichtsveld – zonder meer te kunnen overnemen en het door de verbalisant in deze zaak genoemde (en door de deskundige onderschreven) uitgangspunt terzijde te schuiven.
Op basis hiervan komt het hof, evenals eerder de rechtbank, tot de conclusie dat de verdachte het ongeval waarschijnlijk had kunnen voorkomen indien hij zich aan de maximumsnelheid van 50 km per uur had gehouden.
In dit verband overweegt het hof verder nog, evenals de rechtbank, dat het ten tijde van het ongeval donker was en de verdachte de situatie ter plaatse kende. Hij wist dus dat zich op die kruising
oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers bevonden. Onder die omstandigheden had van hem als verkeersdeelnemer niet alleen mogen worden verwacht dat hij bij het naderen van de kruising zijn snelheid had aangepast, maar ook dat hij had opgelet of er zich geen kruisend verkeer op de kruising bevond. Dit heeft de verdachte kennelijk niet gedaan, nu hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] – die zich op het moment van de botsing al op de tweede/linkerrijstrook bevond – pas op het allerlaatste moment in een 'split second' heeft waargenomen voordat de aanrijding plaatsvond. Dat [slachtoffer] mogelijk het voorlicht van haar fiets niet aan had – met welke omstandigheid overigens rekening is gehouden in het zichtonderzoek – of dat zij mogelijk door rood is gereden, doet niet af aan het feit dat het verkeersongeval aan de verdachte is te verwijten. Uit het door de politie en de deskundigen van het NFI verrichte onderzoek blijkt immers dat de hoge snelheid waarmee de verdachte reed daarbij cruciaal is geweest.
Telefoongebruik
De verdachte wordt ook verweten tijdens het autorijden tot kort voor het ongeval zijn telefoon te hebben gebruikt en daardoor te zijn afgeleid.
Wat betreft het telefoongebruik door de verdachte stelt het hof het volgende vast.
Om 23:15:22 uur heeft de verdachte zijn locatiegegevens verstuurd aan zijn partner. Naar eigen zeggen was dit direct voor vertrek vanaf de [adres 2].
Om 23:16:59 uur, tijdens het rijden, start hij in Whatsapp een audiobericht voor [naam 2] . Dit bericht wordt om 23:17:02 uur verzonden.
Om 23:17:20 uur ontvangt de verdachte een audiobericht van [naam 2] . Dit bericht is voor het ongeluk niet door de verdachte beluisterd.
Om 23:18:20 uur, vlak nadat het ongeluk heeft plaatsgevonden, wordt de verdachte gebeld door [naam 2] . Vervolgens belt de verdachte om 23:18:48 uur zijn vader.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het verkeersongeval mede heeft plaatsgevonden doordat de verdachte gebruikte maakte van zijn telefoon. Vast staat dat de verdachte korte tijd voor het ongeluk twee berichten heeft verzonden en een voicebericht heeft ontvangen dat hij niet geopend heeft. Op basis van de camerabeelden van [restaurant] kan worden vastgesteld dat de verdachte zich omstreeks 23:17:27 uur op circa 370 meter van de kruising Westtangent/Abe Bonnemaweg bevond. Er kan niet worden vastgesteld dat hij na dat moment nog gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon, zodat niet kan worden geconcludeerd dat zijn handelingen met het telefoontoestel in causaal verband staan tot het ongeval op die kruising.
Op het telefoongebruik van de verdachte komt het hof in het hiernavolgende evenwel terug.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte heeft gereden met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid. Hierdoor was hij niet in staat om zijn auto op tijd tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Het daardoor ontstane ongeval, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden, is daarom te wijten aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW.
Mate van schuld
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gereden. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld, die grenst aan opzet. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Het hof hecht er evenwel aan op te merken dat het feit is gepleegd vóór de inwerkingtreding van art. 5a WVW. Thans zou die beoordeling op grond van art. 175 lid 2 in verbinding met art. 5a WVW anders hebben kunnen uitvallen.
Wat betreft het rijgedrag van de verdachte en zijn vrienden [naam 2] en [naam 3] valt voorafgaand aan het ongeval de snelheid op. Getuigen hebben verklaard over een Porsche Cayenne die kwam langsvliegen als een raket ( [getuige 4] ), een straatrace ( [getuige 3] ), het op zeer korte afstand van elkaar en met hoge snelheid rijden ( [getuige 1] en [getuige 2] ) en van onrustig rijgedrag, waarbij het remmen eruit zag alsof men wilde voorkomen op elkaar te botsen ( [getuige 2] ). Ook uit de verklaring van [naam 3] over de verschillende manoeuvres die hij, [naam 2] en de verdachte op het laatste stuk van de Westtangent tussen de kruising met de Rietveldweg en de kruising met de Abe Bonnemaweg hebben verricht, blijkt van onrustig en opvallend gedrag. Hij verklaart voor zover hier van belang als volgt; “ [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zat achter mij, ik ging naar rechts en [verdachte] haalde mij in. [naam 2] zit daar weer achter en die haalt mij ook in, heel eventjes. Dan komen die vogels in de middenberm. [verdachte] reed weer iets harder dan ik, ik gok rond de 80 km/u. [naam 2] reed mee met [verdachte] , dus ook rond de 80 km/u. Door die vogels op de middenberm, die vlogen over de rijbaan heen, ik denk dat [verdachte] daar van schrok of in ieder geval op reageerde. Hij nam gas terug of remde, dat weet ik niet, maar hij verminderde wel vaart. Hierdoor kwamen ze beiden weer ter hoogte van mij. [naam 2] moest ook vaart verminderen hierdoor. Na de vogels trok [verdachte] weer op, ik gok tot weer ongeveer 80 km/u. Daardoor ontstond een gat tussen [verdachte] en [naam 2] . Ik moest bij het volgende verkeerslicht linksaf dus ik ben dat gat ingereden. Ik heb daarbij mijn knipperlicht naar links gebruikt, en ben tussen [verdachte] en [naam 2] in gaan rijden.” Ook hier stelt het hof vast dat aan de genoemde snelheden geen conclusies kunnen worden verbonden, anders dan dat de geschatte snelheden al ver boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid liggen en dat dit in zoverre strookt met de conclusies uit het snelheidsonderzoek aan de hand van de camerabeelden van [restaurant] – met dien verstande dat de metingen in dat onderzoek tot indicaties van gereden snelheden ruim boven de 100 km/u uitkomen.
Tijdens het rijden zoekt de verdachte contact met [naam 2] . Kort voor het ongeluk, om 23:17:02 uur, stuurt hij hem een audiobericht. [naam 2] stuurt daarna, om 23:17:20 uur, een audiobericht terug. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 22 juni 2019 luidt de letterlijke tekst van dat bericht als volgt: “Dat ding van hem is gechipt man. Hij gaat kankerhard die van hem hoor”. In het proces-verbaal heeft de verbalisant daarbij opgemerkt dat op de achtergrond van het audiobericht duidelijk het geluid te horen is van een automotor die veel toeren maakt van bijvoorbeeld fors optrekken. Het hof kan dit bericht van [naam 2] moeilijk anders zien dan als een reactie op het eerder door de verdachte gestuurde bericht. Wat de inhoud van dat bericht was, is niet meer vast te stellen. De verdachte heeft dit bericht een half uur na het ongeluk verwijderd en het is niet meer te achterhalen. Hij heeft daarmee inzicht in zijn handelen aan het hof ontnomen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien wijst naar het oordeel van het hof op een situatie waarin de verdachte en zijn vrienden vanaf hun vertrek vanaf de [adres 2] vooral bezig waren met hun auto’s en met elkaar in plaats van met andere weggebruikers. In combinatie met de niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid waarmee de verdachte heeft gereden is het rijgedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking nemende, aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair hij op 19 juni 2019 te Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken] , daarmee rijdende over de Westtangent, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden en daardoor met grote impact aan te rijden tegen een voor hem van rechts bij een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, waardoor die fietsster, genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op 19 juni 2019 een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft niet alleen de maximumsnelheid fors overschreden, maar heeft ook nagelaten zijn aandacht voldoende bij de weg te houden en te anticiperen op de verkeersomstandigheden.
Hij is in het donker met forse snelheid de kruising van de Westtangent met de Abe Bonnemaweg in Heerhugowaard opgereden, terwijl hij daarbij niet zijn volledige aandacht heeft gehad op zich eventueel op die kruising bevindende overige verkeersdeelnemers, en heeft daardoor de vijftienjarige [slachtoffer] – die doende was over te steken – te laat opgemerkt en haar aangereden. Mede door de snelheid van de verdachte had [slachtoffer] geen schijn van kans. Zij is tientallen meters verderop terechtgekomen en als gevolg van de ernstige verwondingen die zij door deze aanrijding heeft opgelopen vrijwel direct overleden. Door zijn gedrag in het verkeer heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Zijn gedrag heeft het overlijden van een jong meisje tot gevolg gehad. Aldus is aan haar nabestaanden onherstelbaar en onpeilbaar leed aangedaan, hetgeen ook op invoelbare wijze is verwoord in de verklaringen die haar zus, haar moeder en haar vader ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd. Familie en vrienden zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen.
Gelet op de ernst en de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten en de verwijtbare omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden, is een straf zonder meer gerechtvaardigd. Het hof realiseert zich dat geen straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Benadrukt moet echter ook worden dat in zaken zoals deze voor de aard en de omvang van de op te leggen straf niet alleen de gevolgen – die bijzonder tragisch zijn – maatgevend zijn, maar ook de omvang van het schuldverwijt dat aan de verdachte kan worden gemaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de straffen die ter zake van overtreding van artikel 6 WVW plegen te worden opgelegd in gevallen waarin (zoals hier) sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag en waarin een dodelijk slachtoffer te betreuren is. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof zal deze straffen tot uitgangspunt nemen. In dat verband hecht het hof eraan op te merken dat ingevolge artikel 175, derde lid, WVW het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid, zoals in onderhavige zaak het geval is geweest, ten tijde van het ongeval een strafverzwarende omstandigheid was. Dit maakt dat het hof aansluiting zoekt bij de categorie “ernstige schuld”, maar niet – zoals de advocaat-generaal in haar strafeis heeft gedaan – bij de categorie daarboven: “zeer hoge mate van schuld”. Als oriëntatiepunt in de door het hof gehanteerde categorie wordt voor gevallen als het onderhavige een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren genoemd.
Het hof realiseert zich dat ook de verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn handelen [slachtoffer] is komen te overlijden. Ter terechtzitting heeft de verdachte aangevoerd dat hij dagelijks denkt aan het ongeval dat hij heeft veroorzaakt en dat hij zich daaraan ook schuldig voelt. Hij heeft evenwel bepleit hem geen gevangenisstraf op te leggen omdat hij als ondernemer verantwoordelijk is voor een aantal bedrijven die niet zonder zijn dagelijkse leiding kunnen. Ook heeft hij aangegeven dat zijn nog zeer jonge gezin, met drie kleine kinderen, hem nodig heeft. Hoewel het hof oog heeft voor de situatie waarin hij verkeert, legt hetgeen de verdachte heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal. Bij de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de mate van schuld die de verdachte daaraan heeft past slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en daarnaast een rijontzegging.
Het hof ziet dan ook geen reden om wat betreft de strafoplegging af te wijken van het voornoemde oriëntatiepunt en zal dat volgen.
Het hof constateert met de rechtbank dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM in eerste aanleg is overschreden. De vervolging van verdachte is op 20 juni 2019 aangevangen met zijn inverzekeringstelling en het vonnis in eerste aanleg is op 6 januari 2022 uitgesproken. Er was derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 6 maanden.
Het hof kan, anders dan de rechtbank, volstaan met een constatering van die overschrijding nu deze, gelet op de complexiteit van de verschillende door de politie en het NFI verrichte onderzoeken gering te noemen is en de berechting in eerste aanleg én in hoger beroep, door een voortvarende behandeling in de beroepsfase, is afgerond binnen het totaal van de voor elk van de procesfasen geldende termijnen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, met kenteken [kenteken] , verbeurd moet worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die personenauto, die aan verdachte toebehoort, is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een personenauto van het merk Porsche met kenteken [kenteken] .
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. V.M.A. Sinnige en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2022.