Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 19 juni 2010, overeenkomstig de in art. 292 lid 3 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen
HR, 15-10-2010, nr. 10/02602
ECLI:NL:HR:2010:BO0415
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15-10-2010
- Zaaknummer
10/02602
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BO0415
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO0415, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO0415
ECLI:NL:PHR:2010:BO0415, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO0415
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑10‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Afwijzing verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b, F. (81 RO).
15 oktober 2010
Eerste Kamer
10/02602
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 109698/FT RK 10-173 van de rechtbank Almelo van 27 april 2010,
b. het arrest in de zaak 200.064.464 van het gerechtshof te Arnhem van 14 juni 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 oktober 2010.
Conclusie 27‑07‑2010
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
Verzoekster tot cassatie
Verkorte conclusie
1.1
Bij vonnis van 27 april 2010 heeft de rechtbank Almelo het verzoek van [verzoekster] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering afgewezen — kort gezegd — omdat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is geweest.
1.2
[Verzoekster] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem.
Het hof heeft de zaak ter zitting van 7 juni 2010 inhoudelijk behandeld. Bij arrest van 14 juni 2010 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.3
Tegen dit arrest heeft [verzoekster] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Het cassatiemiddel bevat twee klachten die beide falen.
Het middel komt op tegen rechtsoverweging 3.5 en 3.6 van het arrest van het hof en betoogt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [verzoekster] ten aanzien van het doen ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. De eerste klacht betoogt — kort samengevat — dat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de schuld, de ouderdom, de culturele achtergrond en leefwijze van [verzoekster] waardoor het verzoek alsnog zou moeten worden toegewezen.
1.5
Het hof heeft in rov. 3.5 aangegeven dat vaststaat dat de bijstandsfraude is gepleegd nu [verzoekster] de procedure tegen de terugvorderingsbeslissing heeft ingetrokken. Nu het tegendeel niet vast is komen staan, kan het hof niet anders dan dit als vaststaand aanmerken. Anders dan de klacht stelt heeft het hof wel degelijk gekeken naar de aard van de schuld. Het hof heeft aangegeven dat naar de aard deze fraudeschuld als niet te goeder trouw ontstaan is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Bij toetsing aan art. 288 lid 1 onder b Fw dient de rechter met alle omstandigheden rekening te houden, zoals de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft de inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. [Verzoekster] heeft aangevoerd dat zij in een volledig van haar echtgenoot afhankelijke positie verkeerde en haar echtgenoot de fraude heeft gepleegd. Deze omstandigheden dienen mee te wegen bij de beoordeling. Nu [verzoekster] van het ten onrechte ontvangen bedrag in 2007 een bedrag van € 1.230,- aan haar moeder in Afghanistan heeft overgemaakt, kon het hof niet anders dan ook deze omstandigheid meewegen in de beoordeling. Het hof heeft hieruit afgeleid dat ze wel over het geld van de ten onrechte verkregen uitkering kon beschikken. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schuld niet te goeder trouw is geweest en dus niet wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering.
1.6
De tweede klacht voert — kort gezegd — aan dat de mate waarin een aan de schuldenaar als verzoekster van het ontstaan of onbetaald laten een verwijt gemaakt kan worden niet alleen aan de wet omschreven gedragsmaatstaf, maar tevens aan EU regelgeving, in de meest uitgebreide zin, EVRM, IVRK en EU Handvest van de Grondrechten getoetst dient te worden. Het hof heeft volgens de klacht dan ook ten onrechte alleen aan regels van nationaal recht getoetst en niet of de reikwijdte van art. 288 lid 1 onder b Fw verder gaat dan alleen een toetsing aan nationale wetgeving.
1.7
[Verzoekster] voert in cassatie voor het eerst aan dat het hof ten onrechte alleen aan nationaal recht heeft getoetst. Dat is niet mogelijk. De klacht faalt ook.
2. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑07‑2010