Rb. Overijssel, 09-05-2016, nr. 16/1042
ECLI:NL:RBOVE:2016:1633
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
09-05-2016
- Zaaknummer
16/1042
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:1633, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 09‑05‑2016; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 09‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom om een recreatiewoonschip te verwijderen en verwijderd te houden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder voorafgaand aan het primaire en het bestreden besluit moeten onderzoeken of verzoekers dienen te worden gecompenseerd voor eventueel handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Verzoek toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1042
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in
het geschil tussen
[naam 1] en [naam 2], wonende te [plaats 1] ,
verzoekers,
gemachtigde: mr. P.J.G. Poels,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerder,
gemachtigde: ing. J.K. de Vries.
Als belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 3] en [naam 4], wonende te [plaats 2] .
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers op straffe van een dwangsom van € 35.000,- gelast om hun recreatiewoonschip op het perceel [straatnaam] [huisnummer 1] in [plaats 3] voor 1 april 2016 te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft verweerder de begunstigingstermijn van de aan verzoekers opgelegde last verlengd tot uiterlijk zes weken nadat een beslissing op het bezwaar is genomen.
Bij besluit van 8 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder tevens bepaald dat over de vraag of aan verzoekers een tegemoetkoming in de schade dient te worden toegekend moet worden besloten in een aparte procedure.
Bij uitspraak van 18 april 2016 heeft de voorzieningenrechter het door belanghebbenden tegen het besluit van 7 maart 2016 ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens hebben zij op 11 april 2016 de voorzieningenrechter verzocht om de aan hen opgelegde last onder dwangsom te schorsen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens belanghebbenden is verschenen [naam 3] .
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Bij de beoordeling van dit geschil gaat de voorzieningenrechter uit van het volgende.
In maart 2011 hebben verzoekers een recreatiewoonschip neergelegd op hun perceel aan [straatnaam] [huisnummer 1] in [plaats 3] .
Per brief van 4 april 2011 heeft [naam 5] verweerder gevraagd om hiertegen handhavend op te treden.
Op 18 juni 2012 hebben verzoekers bij verweerder een omgevingsvergunning voor hun recreatiewoonschip aangevraagd.
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad van de gemeente Kampen het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ganzendiep 2012’ vastgesteld.
Per brief van 29 april 2013 hebben belanghebbenden verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het recreatiewoonschip van verzoekers.
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het besluit van 13 december 2012 vernietigd, voor zover dat ziet op de plandelen met de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepen-ligplaats’ voor de percelen [straatnaam] [huisnummer 2] , [huisnummer 3] en [huisnummer 1] .
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de raad van de gemeente Kampen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2014’ vastgesteld.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om een omgevings-vergunning voor hun recreatiewoonschip afgewezen.
Bij uitspraak van 15 oktober 2015 heeft de rechtbank het hiertegen door verzoekers ingediende beroep ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Verzoekers hebben, kort samengevat, in beroep allereerst aangevoerd dat voor hun recreatiewoonschip geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist en dat verweerder niet bevoegd is dienaangaande tot handhaving over te gaan. Daarnaast zijn verzoekers van mening dat verweerder in dit geval in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien. In het geval dat dient te worden geoordeeld dat verweerder wel tot handhavend optreden heeft mogen besluiten, zijn verzoekers van mening dat verweerder daartoe niet had mogen overgaan zonder hen tegelijkertijd compensatie te bieden wegens handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van deze stelling hebben verzoekers onder meer gesteld dat verweerder hen per brief van 12 januari 2010 nadrukkelijk heeft aangespoord dan wel uitgenodigd om op hun perceel aan [straatnaam] een recreatiewoon-schip neer te leggen. Tevens hebben verzoekers daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3683. Zij zijn het er niet mee eens dat verweerder de beoordeling van het schadeaspect in deze zaak vooruit heeft geschoven.
Ter zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat zij feitelijk slechts uitvoering aan de opgelegde last kunnen geven door hun recreatiewoonschip af te breken, omdat het hen niet mogelijk is gebleken een andere ligplaats voor hun schip te vinden en zij in de praktijk ook geen koper zullen kunnen vinden die hun recreatiewoonschip voor een redelijke prijs zal willen overnemen. In zoverre zal de feitelijke uitvoering van de last volgens verzoekers onomkeerbare gevolgen hebben.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
In de door verzoekers genoemde uitspraak van 2 december 2015 overwoog de Afdeling allereerst dat het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. In die uitspraak concludeerde de Afdeling echter tevens dat, omdat in dat geval sprake was van handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel, het bestuursorgaan bij de voorbereiding van de handhavingsbesluiten waar het in die zaak om ging had moeten onderzoeken of de betrokkene diende te worden gecompenseerd voor dat handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Omdat het bestuursorgaan dit niet dan wel onvoldoende had gedaan, oordeelde de Afdeling dat de in dat geschil bestreden handhavingsbesluiten in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren genomen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder naar aanleiding van de totstandkoming van het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ganzendiep’ aan meerdere eigenaren van een (recreatie)perceel aan [straatnaam] een brief, met dagtekening 12 januari 2010, heeft gestuurd. In deze brief heeft verweerder aan de desbetreffende eigenaren onder meer het volgende meegedeeld:
‘Zienswijzen
Tijdens de ter inzage legging kon een ieder zienswijzen indienen. Van deze mogelijkheid hebben veel eigenaren van recreatiepercelen aan [straatnaam] gebruik gemaakt. Naar aanleiding van enkele zienswijzen is het college genoodzaakt om de bestemmingsplan-procedure een jaar stil te leggen en de gemeenteraad nog geen voorstel te doen over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleidsvoornemen
Uit juridisch onderzoek blijkt dat het in het nu nog geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ mogelijk is om een recreatiewoonschip neer te leggen in de bestemming ‘Recreatieve doeleinden’. Vanuit ruimtelijk oogpunt is dit niet gewenst. Het college heeft dan ook het beleidsvoornemen om de raad voor te stellen in het toekomstige bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Ganzendiep’ het innemen van een ligplaats voor een recreatiewoonschip bij de recreatiepercelen aan [straatnaam] nabij het Ganzendiep te [plaats 4] als strijdig gebruik aan te merken.
Planschade
Door dit beleidsvoornemen kan er sprake zijn van planschade. Gelet hierop stelt het college u gedurende een jaar in de gelegenheid om gebruik te maken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestaande bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Na dit jaar wordt de bestemmingsplanprocedure weer vervolgd.’
4.3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Kampen (hierna: de bezwaarcommissie) van 20 januari 2016, uitgebracht op 7 april 2016, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft dit advies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de bezwaarcommissie overgenomen.
4.4.
In haar advies van 20 januari 2016 heeft de bezwaarcommissie geconcludeerd dat er weliswaar geen sprake is van ondubbelzinnige toezeggingen van de zijde van verweerder, maar dat met de kennis van nu kan worden gezegd dat de brief van 12 januari 2010 niet juist was. Omdat het vertrouwensbeginsel echter niet zo ver gaat dat in strijd met regelgeving moet worden besloten, kan dit volgens de bezwaarcommissie nu niet leiden tot het bewust nemen van een onjuist besluit. Met betrekking tot het schadeaspect van het onderhavige geschil heeft de bezwaarcommissie in zijn advies van 20 januari 2016 overwogen:
‘Het vraagstuk of er een tegemoetkoming in schade moet worden toegekend, is volgens de commissie dusdanig complex, dat de commissie het standpunt van uw college dat er geen schade is en er geen compensatie hoeft te worden geboden, voorbarig acht.’
De bezwaarcommissie heeft verweerder vervolgens geadviseerd om over dit schadeaspect, nadat daartoe door verzoekers een onderbouwd verzoek is gedaan, in een separate procedure een beslissing te nemen.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaarcommissie dat verweerder in ieder geval heeft erkend dat niet uitgesloten is dat sprake is van handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel en dat evenmin uitgesloten is dat dit kan leiden tot het toekennen van een tegemoetkoming in de door verzoekers geleden schade. Gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, volgt hieruit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder voor het schadeaspect in dit geschil niet had mogen verwijzen naar een aparte procedure. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter had verweerder voorafgaand aan zowel het primaire besluit als het bestreden besluit moeten onderzoeken of verzoekers dienen te worden gecompenseerd voor eventueel handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Door dit niet te doen heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten, zodat dit besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
5. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in beroep naar verwachting geen stand zal houden. Mede gelet op hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht met betrekking tot de onomkeerbare gevolgen die de uitvoering van de last voor hen zal meebrengen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van verzoekers.
6. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. Gebleken is dat deze uitsluitend bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 496,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekers te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft
gedaan op het beroep van verzoekers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 992,-, te betalen aan verzoekers;
- gelast verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 168,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2016
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op 9 mei 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.