Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/690 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014
Bijlage I Subsidiabele acties ter verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt e), bedoelde specifieke doelstelling met betrekking tot de gebieden planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders
Geldend
Geldend vanaf 03-05-2021
- Bronpublicatie:
28-04-2021, PbEU 2021, L 153 (uitgifte: 03-05-2021, regelingnummer: 2021/690)
- Inwerkingtreding
03-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-04-2021, PbEU 2021, L 153 (uitgifte: 03-05-2021, regelingnummer: 2021/690)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Algemeen
De volgende acties ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), komen in aanmerking voor financiering:
- 1.
Uitvoering van veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen.
- 1.1.
Veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen die moeten worden genomen ten gevolge van de officiële bevestiging dat een van de in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen optreedt of ten gevolge van de officiële bevestiging van de aanwezigheid van plaagorganismen of wanneer de gezondheidsstatus van mensen, dieren of planten in de Unie rechtstreeks in gevaar komt.
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden onmiddellijk uitgevoerd en de toepassing ervan voldoet aan de bepalingen van het Unierecht ter zake.
- 1.2.
Met betrekking tot fytosanitaire noodgevallen, de volgende door de lidstaten te nemen maatregelen ter bestrijding van een uitbraak van plagen in een bepaald gebied:
- a)
tegen een EU-quarantaineorganisme gerichte uitroeiings- en preventiemaatregelen, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1 of lid 3, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie;
- b)
door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29, lid 1, of artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 genomen uitroeiings- en preventiemaatregelen die gericht zijn tegen plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar volgens de in die verordening bedoelde criteria als EU-quarantaineorganismen kunnen worden aangemerkt;
- c)
aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de in de punten a) en b) van dit punt bedoelde uitroeiings- en preventiemaatregelen, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen.
- 1.3.
Ook de volgende maatregelen kunnen door de Unie worden gefinancierd:
- 1.3.1.
beschermende of preventiemaatregelen wanneer de gezondheidsstatus van de Unie rechtstreeks in gevaar komt doordat een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen optreedt of zich verspreidt op het grondgebied van een derde land, een lidstaat of een land of gebied overzee, alsmede beschermende maatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie;
- 1.3.2.
maatregelen als bedoeld in deze bijlage die worden uitgevoerd door twee of meer lidstaten die nauw samenwerken om de uitbraak van een dierziekte of van plaagorganismen te beheersen;
- 1.3.3.
het aanleggen van voorraden biologische producten voor het bestrijden van de in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen wanneer de Commissie op verzoek van een lidstaat besluit dat het aanleggen van dergelijke voorraden in die lidstaat noodzakelijk is;
- 1.3.4.
het aanleggen van voorraden biologische producten of de aankoop van vaccindoses wanneer het optreden of de verspreiding van een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen in een derde land of in een lidstaat een bedreiging voor de Unie kan vormen.
- 1.3.5.
in geval van een vermoedelijke uitbraak van een dierziekte of het verschijnen van plaagorganismen, intensievere controles en monitoring binnen de Unie en aan haar buitengrenzen, indien nodig.
- 1.3.6.
maatregelen om toezicht te houden op het verschijnen van bekende en het opkomen van voorheen onbekende dierziekten en plantenplaagorganismen.
- 1.4.
Subsidiabele kosten
- 1.4.1.
Veterinaire noodmaatregelen
De volgende kosten die de lidstaten maken bij de uitvoering van veterinaire noodmaatregelen, kunnen in aanmerking komen voor financiering:
- a)
kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun geslachte of geruimde dieren, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke dieren zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen;
- b)
kosten voor het slachten of ruimen van de dieren en de daaraan gerelateerde transportkosten;
- c)
kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun vernietigde producten van dierlijke oorsprong, beperkt tot de marktwaarde van die producten onmiddellijk voordat een vermoeden van de ziekte ontstond of werd bevestigd;
- d)
kosten voor de reiniging, desinfectie en ontsmetting van het bedrijf en de apparatuur, op basis van de epidemiologie en de eigenschappen van de ziekteverwekker;
- e)
kosten voor het vervoer en de destructie van besmet diervoeder en, voor zover dat niet kan worden ontsmet, van besmette apparatuur;
- f)
kosten voor de aankoop, de opslag, het beheer of de distributie van aasvaccins, alsook de kosten voor de inoculatie zelf, als de Commissie daartoe besluit of dat toestaat;
- g)
kosten voor het vervoer en de verwijdering van kadavers;
- h)
in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, kosten van serologische of virologische surveillancetests en aan verplaatsing voorafgaande tests in beperkingszones en eventuele overige kosten die essentieel zijn voor de uitroeiing van de ziekte.
- 1.4.2.
Fytosanitaire noodmaatregelen
De volgende kosten die lidstaten maken bij de uitvoering van noodmaatregelen op het gebied van de gezondheid van planten, kunnen in aanmerking komen voor subsidies:
- a)
kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de maatregelen, ongeacht de status van het personeel, en kosten voor de huur van apparatuur, voor verbruiksgoederen en voor andere noodzakelijke materialen, voor behandelingsproducten, voor bemonstering en voor laboratoriumtests;
- b)
kosten voor dienstencontracten met derden voor de uitvoering van een deel van de maatregelen;
- c)
kosten voor het compenseren van de betrokken exploitanten of eigenaars voor de behandeling, vernietiging en daaropvolgende verwijdering van planten, van plantaardige producten en van andere materialen, alsmede voor de reiniging en ontsmetting van bedrijfsgebouwen, grond, water, bodem, groeimedia, faciliteiten, machines en apparatuur;
- d)
kosten voor het compenseren van de betrokken eigenaars voor de waarde van de vernietigde planten, plantaardige producten en andere materialen die onder de in artikel 17, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen vallen, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke planten, plantaardige producten en andere materialen zouden hebben gehad als zij niet door die maatregelen waren getroffen; de eventuele restwaarde wordt van de compensatie afgetrokken, en
- e)
in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met d) bedoelde maatregelen.
De in punt c) bedoelde compensatie voor exploitanten of eigenaars is uitsluitend subsidiabel indien de maatregelen onder toezicht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd.
- 2.
Uitvoering van jaarlijkse of meerjarige nationale veterinaire en fytosanitaire programma's
- 2.1.
Jaarlijkse of meerjarige nationale veterinaire en fytosanitaire programma's voor de uitroeiing, bestrijding en surveillance van de in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen en van voor planten schadelijke organismen moeten met inachtneming van de bepalingen van de toepasselijke wetgeving van de Unie worden uitgevoerd.
De voorwaarden voor acties om in aanmerking te komen voor financiering worden in het in artikel 16 bedoelde werkprogramma vermeld.
Nationale programma's worden uiterlijk op 31 mei van het jaar voorafgaand aan de geplande uitvoeringsperiode bij de Commissie ingediend.
De Commissie maakt uiterlijk op 30 november van elk jaar het volgende aan de lidstaten bekend:
- a)
de lijst van nationale programma's die technisch zijn goedgekeurd en voor medefinanciering worden voorgedragen;
- b)
het voorlopige bedrag dat aan elk programma wordt toegewezen;
- c)
het voorlopige maximum van de financiële bijdrage van de Unie voor elk programma, en
- d)
eventuele voorlopige voorwaarden die aan de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden verbonden.
De Commissie keurt de nationale programma's en de financiering ervan elk jaar uiterlijk op 31 januari goed door middel van een subsidieovereenkomst betreffende de uitgevoerde maatregelen en gemaakte kosten.
Na indiening van de tussentijdse financiële verslagen door de begunstigden, uiterlijk op 31 augustus van het jaar van uitvoering, kan de Commissie de subsidieovereenkomsten zo nodig wijzigen voor de hele subsidiabiliteitsperiode.
- 2.2.
Subsidiabele kosten
- 2.2.1.
De volgende kosten die de lidstaten bij de uitvoering van de nationale veterinaire programma's maken, kunnen in aanmerking komen voor medefinanciering door de Unie:
- a)
kosten voor de bemonstering van dieren;
- b)
kosten voor tests, mits deze beperkt zijn tot:
- i)
kosten voor testkits, reagentia en verbruiksgoederen die identificeerbaar zijn en specifiek voor de uitvoering van die tests worden gebruikt;
- ii)
kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de uitvoering van de tests, ongeacht de status van het personeel;
- c)
kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun geslachte of geruimde dieren, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke dieren zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen;
- d)
kosten voor het slachten of ruimen van de dieren;
- e)
kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun vernietigde producten van dierlijke oorsprong, beperkt tot de marktwaarde van die producten onmiddellijk voordat een vermoeden van de ziekte ontstond of werd bevestigd;
- f)
kosten voor de aankoop, de opslag, de inoculatie, het beheer of de distributie van voor de programma's gebruikte vaccindoses of aasvaccins;
- g)
kosten voor de reiniging, ontsmetting en desinfectie van het bedrijf en de apparatuur, op basis van de epidemiologie en de eigenschappen van de ziekteverwekker, en
- h)
in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met g) bedoelde maatregelen.
Voor de toepassing van punt c) wordt de eventuele restwaarde van de dieren van de vergoeding afgetrokken.
Voor de toepassing van punt d) wordt de eventuele restwaarde van niet-uitgebroede eieren die een warmtebehandeling hebben ondergaan, van de vergoeding afgetrokken.
- 2.2.2.
De volgende kosten die de lidstaten bij de uitvoering van de nationale fytosanitaire programma's maken, kunnen in aanmerking komen voor medefinanciering door de Unie:
- a)
bemonsteringskosten;
- b)
kosten voor visuele onderzoeken;
- c)
kosten voor tests, mits deze beperkt zijn tot:
- i)
kosten voor testkits, reagentia en verbruiksgoederen die identificeerbaar zijn en specifiek voor de uitvoering van de tests worden gebruikt;
- ii)
kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de uitvoering van de tests, ongeacht de status van dat personeel;
- d)
kosten voor personeel dat rechtstreeks betrokken is bij de maatregelen, ongeacht de status van het personeel, en kosten voor de huur van apparatuur, voor verbruiksgoederen en voor andere noodzakelijke materialen, voor behandelingsproducten, voor bemonstering en voor laboratoriumtests;
- e)
kosten voor dienstencontracten met derden voor de uitvoering van een deel van de maatregelen;
- f)
kosten voor het compenseren van de betrokken exploitanten of eigenaars voor de behandeling, vernietiging en daaropvolgende verwijdering van planten, van plantaardige producten en van andere materialen, alsmede voor de reiniging en ontsmetting van bedrijfsgebouwen, grond, water, bodem, groeimedia, faciliteiten, machines en apparatuur;
- g)
kosten voor het compenseren van de betrokken eigenaars voor de waarde van de vernietigde planten, plantaardige producten en andere materialen die onder de in artikel 17, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen vallen, beperkt tot de marktwaarde die dergelijke planten, plantaardige producten en andere materialen zouden hebben gehad als zij niet door de ziekte waren getroffen; de eventuele restwaarde wordt van de compensatie afgetrokken, en
- h)
in uitzonderlijke en terdege gemotiveerde gevallen, de kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van andere noodzakelijke maatregelen dan de in de punten a) tot en met g) bedoelde maatregelen.
De in punt f) bedoelde compensatie voor exploitanten en eigenaars is uitsluitend subsidiabel indien de maatregelen onder toezicht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd.
- 2.3.
Indien het uitbreken of de verspreiding van een van de in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen waarschijnlijk een bedreiging voor de gezondheidsstatus van de Unie inhoudt, kunnen de lidstaten, om de Unie tegen de insleep van een van die ziekten of zoönosen te beschermen of wanneer beschermingsmaatregelen nodig zijn om de gezondheidsstatus van planten te ondersteunen, in hun nationale programma's maatregelen opnemen die in samenwerking met de autoriteiten van derde landen op het grondgebied van die landen moeten worden uitgevoerd. Bij wijze van alternatief, kan financiering door de Unie — onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde doeleinden — rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten van derde landen worden toegekend.
- 2.4.
Met betrekking tot fytosanitaire programma's kan aan de lidstaten voor de volgende maatregelen financiering door de Unie worden toegekend:
- a)
onderzoeken voor welbepaalde perioden waarin ten minste wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van:
- —
EU-quarantaineorganismen, en tekenen of symptomen van plaagorganismen die vallen onder de in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen of onder maatregelen vastgesteld op grond van artikel 22, lid 1, of artikel 30, lid 1, van die verordening, of, in voorkomend geval, op grond van de artikelen 47 tot en met 77 van Verordening (EU) 2017/625;
- —
op grond van plaagorganismen krachtens artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031;
- b)
onderzoeken voor welbepaalde perioden waarin ten minste wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van andere plaagorganismen dan de in punt a) bedoelde plaagorganismen die een nieuw risico voor de Unie kunnen vormen en waarvan de binnenkomst of de verspreiding aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het grondgebied van de Unie;
- c)
tegen een EU-quarantaineorganisme gerichte uitroeiings- en preventiemaatregelen, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1 of lid 3, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie;
- d)
door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 genomen uitroeiings- en preventiemaatregelen die gericht zijn tegen plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, maar volgens de in die verordening beschreven criteria als EU-quarantaineorganismen kunnen worden aangemerkt;
- e)
aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen op grond van artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de in de punten c) en d) van dit punt bedoelde uitroeiings- en preventiemaatregelen en de in punt f) van dit punt bedoelde inperkingsmaatregelen, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen;
- f)
maatregelen om een plaagorganisme in te perken waartegen op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van artikel 30, lid 3, van die verordening inperkingsmaatregelen van de Unie zijn genomen, in een besmet gebied waar dat plaagorganisme niet kan worden uitgeroeid, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van het plaagorganisme te beschermen.
In het in artikel 16, lid 4, bedoelde werkprogramma wordt de lijst vastgesteld van plaagorganismen die onder deze maatregelen vallen.
- 3.
De uitvoering van fytosanitaire programma's voor de bestrijding van plaagorganismen in de in artikel 355, lid 1, VWEU bedoelde ultraperifere gebieden die buiten het geografisch toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/2031 vallen, zulks in overeenstemming met de in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) vermelde doelstellingen. Die programma's betreffen activiteiten die nodig zijn om te waarborgen dat in die gebieden de toepasselijke Unie- dan wel nationale voorschriften voor de bestrijding van plaagorganismen correct worden toegepast.
- 4.
Activiteiten om de verbetering van het dierenwelzijn te ondersteunen, met inbegrip van maatregelen om de naleving van de dierenwelzijnsnormen en de traceerbaarheidsregels, ook tijdens het diervervoer, te waarborgen.
- 5.
Steun voor in artikel 92 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde referentielaboratoria van de Europese Unie en de in de artikelen 95 en 97 van Verordening (EU) 2017/625 en in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/1012 bedoelde referentiecentra van de Europese Unie.
- 6.
Het verkrijgen van een accreditering inzake methoden voor tests en diagnosen bij nationale referentielaboratoria voor plantgezondheid en nationale referentielaboratoria voor diergezondheid tot drie jaar na de aanwijzing van de referentielaboratoria van de Europese Unie van het specifieke gebied, waar nodig en in overeenstemming artikel 10, lid 1.
- 7.
De uitvoering van gecoördineerde controleprogramma's en het organiseren van de verzameling van informatie en gegevens, als bedoeld in artikel 112 van Verordening (EU) 2017/625.
- 8.
Activiteiten ter voorkoming van voedselverspilling en ter bestrijding van voedselfraude.
- 9.
Activiteiten ter ondersteuning van duurzame voedselproductie en -consumptie, met inbegrip van korte toeleveringsketens.
- 10.
De ontwikkeling van databanken en geautomatiseerde informatiebeheersystemen die nodig zijn om de regelgeving in verband met de doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt e), doeltreffend en doelmatig toe te passen, en die een bewezen toegevoegde waarde hebben voor de Unie als geheel; alsmede de toepassing van nieuwe technologieën ter verbetering van de traceerbaarheid van producten.
- 11.
De opleiding van de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met officiële controles en van andere partijen die betrokken zijn bij het beheer of de preventie van dierziekten of voor planten schadelijke organismen, als bedoeld in artikel 130 van Verordening (EU) 2017/625.
- 12.
De betaling van reis- en verblijfskosten en dagvergoedingen die deskundigen van de lidstaten maken doordat zij door de Commissie zijn aangewezen om haar deskundigen bij te staan, overeenkomstig artikel 116, lid 4, en artikel 120, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625.
- 13.
De verrichting van technische en wetenschappelijke werkzaamheden die nodig zijn om de regelgeving op het gebied dat verband houdt met de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), correct toe te passen en de aanpassing van die wetgeving aan de wetenschappelijke, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, met inbegrip van studies en coördinatieactiviteiten die nodig zijn om het verschijnen van nieuwe plaagorganismen en dierziekten te voorkomen.
- 14.
Activiteiten die door de lidstaten of internationale organisaties worden uitgevoerd en die tot doel hebben de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), te verwezenlijken ter ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van de regels die verband houden met die doelstelling.
- 15.
De uitvoering van projecten die door een of meer lidstaten worden georganiseerd om de doeltreffende uitvoering van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e), te vergroten door gebruik te maken van innovatieve technieken en protocollen.
- 16.
De uitvoering van voorlichtings- en bewustmakingsinitiatieven van de Unie en de lidstaten die gericht zijn op betere, correcte en duurzame productie en consumptie van levensmiddelen, met inbegrip van activiteiten voor de preventie van voedselverspilling om bij te dragen aan de circulaire economie en ter preventie van voedselfraude, evenals andere initiatieven die bijdragen tot een hoog gezondheidsniveau voor planten en dieren, en de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, zulks als onderdeel van de uitvoering van de regels op het gebied van de specifieke doelstelling van artikel 3, lid 2, punt e).
- 17.
De uitvoering van maatregelen voor de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant en van het dierenwelzijn ten aanzien van dieren, dierlijke producten, planten, plantaardige producten en andere relevante voorwerpen die vanuit derde landen aan een Uniegrens aankomen.
Voetnoten
Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).