Hof Amsterdam, 04-04-2019, nr. 23-001180-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1238
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-04-2019
- Zaaknummer
23-001180-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1238, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:2045
Uitspraak 04‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegenwederrechtelijke vrijheidsberoving terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel als gevolg heeft. Verdachte heeft zelf niet geslagen, maar door te ontkennen dat zij het slachtoffer kende werd het slachtoffer telkens (opnieuw) geslagen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001180-17
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-654058-16 en 13-701102-16 (TUL), 13-702361-15 (TUL) en 13-701161-16 (TUL), tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2018, 5 maart 2019, 7 maart 2019 en 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Het hoger beroep is door het openbaar ministerie onbeperkt ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat, zoals ook blijkt uit de appelschriftuur van de officier van justitie, het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 3 en 4 tenlastegelegde en dat zij zich in zoverre niet verzet tegen toepassing van artikel 416, derde lid, Wetboek van Strafvordering. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van deze feiten zal het openbaar ministerie daarom op grond van voormelde bepaling niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep met betrekking tot het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging en voor zover inhoudelijk in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1 primair:zij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer) van haar mededader(s), voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) gevraagd naar een woning (gelegen aan [adres 2] ) te komen en/of (toen voornoemde [slachtoffer] ) in de woning aanwezig was de deur van die woning op slot gedaan (waardoor voornoemde [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en/of voornoemde [slachtoffer] in die woning eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen, in elk geval tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan binnenzijde oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben en/of beschadigingen aan de oogspieren en/of oogkassen) heeft bekomen;
1 subsidiair:[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] voornoemde [slachtoffer] in een woning (gelegen aan [adres 2] ) eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen, in elk geval tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan binnenzijde oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben en/of beschadigingen aan de oogspieren en/of oogkassen) heeft bekomen bij en/of tot het plegen van welke voornoemde misdrijf/misdrijven zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) te vragen naar voornoemde woning te komen en/of (toen voornoemde [slachtoffer] in de woning aanwezig was) de deur van die woning op slot te doen (waardoor voornoemde [slachtoffer] de woning niet kon verlaten);
2 primair:zij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben, heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of door zout in de mond en neus te strooien/stoppen;
2 subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben, heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of door zout in de mond en neus te strooien/stoppen;
bij en/of tot het plegen van welke voornoemde misdrijf/misdrijven zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) te vragen naar een woning (gelegen aan [adres 2] ) te komen en/of (toen voornoemde [slachtoffer] in de woning aanwezig was) de deur van die woning op slot te doen (waardoor voornoemde [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en/of gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht gaan en/of (gedeeltelijk) aanwezig geweest bij voornoemde mishandeling(en);
2 meer subsidiair:zij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of door zout in de mond en/of neus te strooien/stoppen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Het hof merkt op dat de omschrijving in feit 2 subsidiair – mede in het licht van de omschrijvingen van feit 2 primair en feit 2 meer subsidiair en gezien hetgeen in de appelschriftuur en bij requisitoir in hoger beroep naar voren is gebracht – redelijkerwijs voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat aan de verdachte wordt verweten dat zij medeplichtig is geweest aan door (een) ander(en) gepleegde zware mishandeling.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op basis van een gewijzigde tenlastelegging en met betrekking tot feit 1 tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 2
Nu de bewijsmiddelen niet inhouden dat de verdachte zelf geweld heeft gepleegd jegens het slachtoffer of aan het geweld van de medeverdachten een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, moet de verdachte van het onder 2 primair en meer subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof dat de tenlastegelegde gedragingen, voor zover te bewijzen, (vooral) in het teken hebben gestaan van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en dat aan die gedragingen geen (voldoende) hulpverlenend karakter ten behoeve van de zware mishandeling van [slachtoffer] kan worden toegekend, zodat de verdachte ook in zoverre moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit op de grond dat de verdachte niet nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en dat de (enkele) omstandigheid dat zij niet heeft ingegrepen en zich niet van het geweld heeft gedistantieerd, niet meebrengt dat zij als medepleger van het feit kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Feitelijke toedracht
[slachtoffer] heeft zich op 23 april 2016 in de middag naar de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] te Amsterdam begeven. Deze woning bevindt zich op de begane grond; er is een hal en een gang met een woonkamer aan de voorzijde en een slaapkamer die aan de achtertuin grenst. Het betreft een kleine, gehorige woning. De verdachte, aanwezig in deze woning, had tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij naar de woonkamer moest gaan omdat iemand langs zou komen. [medeverdachte 1] was verontwaardigd dat hij in zijn eigen huis de opdracht kreeg zich terug te trekken in de woonkamer en is kort daarna zijn hond gaan uitlaten.
Toen [slachtoffer] aan kwam bij de woning waren daar naast de verdachte ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de stiefvader van de verdachte, aanwezig. De verdachte heeft de deur voor [slachtoffer] geopend, deed de deur daarna dicht en draaide deze op slot. Direct daarna is [slachtoffer] aangevallen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hij mocht niet weg en werd urenlang vastgehouden, tot ongeveer 03:30 uur de volgende ochtend. Gedurende die tijd is hij meermalen (hard) geslagen en geschopt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De mishandelingen vonden met name plaats in de slaapkamer. De verdachte liep heen en weer in de woning en was geregeld in de slaapkamer. Toen [medeverdachte 1] daar op een gegeven moment poolshoogte kwam nemen, gaf zij hem een “pofje” [het hof begrijpt: cocaïne om te roken]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wilden steeds van de verdachte en [slachtoffer] weten of zij elkaar kenden en of de verdachte bij [slachtoffer] thuis was geweest. Telkens als [slachtoffer] dit bevestigde, ontkende de verdachte dit, waarna [slachtoffer] weer werd geslagen en geschopt. [slachtoffer] is, nadat hij de woning mocht verlaten, rond 03.30 uur door een voorbijganger bloedend op straat aangetroffen. Hij had meerdere verwondingen in zijn gezicht en zijn ogen waren zo verdikt dat hij deze niet meer kon openen. De verdachte is om 04.05 uur samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangehouden in de woning aan de [adres 2] . Zij bevonden zich toen alle drie in de achterkamer, grenzend aan de tuin.
Beoordeling hof
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten, bezien in samenhang met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, af dat de verdachte een actieve en substantiële bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Zij heeft de voordeur op slot gedraaid nadat [slachtoffer] de woning was binnengegaan. In haar nabijheid is [slachtoffer] onmiddellijk geslagen en geschopt en is hij vervolgens meermalen en langdurig mishandeld door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de slaapkamer, waar de verdachte zich regelmatig bevond. Door de toegebrachte verwondingen en het voortgaande geweld kon [slachtoffer] geen kant op. Niet alleen kan dit de verdachte niet zijn ontgaan, zij heeft voorts een faciliterende rol gespeeld door [medeverdachte 1] weg te sturen/houden van de slaapkamer teneinde te voorkomen dat hij zou ingrijpen. Toen [slachtoffer] door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] keer op keer aan een kruisverhoor, gevolgd door mishandelingen als het antwoord hen niet zinde, werd onderworpen, heeft de verdachte dit verergerd door hetgeen [slachtoffer] vertelde steeds te betwisten.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , zodat zij dit feit heeft medegepleegd. De omstandigheid dat zij van feit 2 wordt vrijgesproken, maakt dit niet anders. In het licht van het voorgaande merkt het hof nog op dat, anders dan bepleit door de raadsvrouw, er geen grond is de aanvullende verklaring van [slachtoffer] buiten beschouwing te laten bij de bewijsbeslissing. De omstandigheid dat deze eerst enige tijd na het tenlastegelegde incident is afgelegd en niet geheel gelijkluidend is aan de eerdere aangifte en de later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring doet daaraan niet af.
Als gezegd wordt het toegebrachte letsel door het hof als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt, gelet op
de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en de duur van de behandeling en het herstel. [slachtoffer] is van 24 april tot en met 29 april 2016 opgenomen geweest in het Boven IJ ziekenhuis. Er zijn bij hem meerdere kneuzingen in het aangezicht geconstateerd alsmede een breuk van de binnenzijde van de oogkas links, met verdenking van strangulatie van de mediale oogspier, een breuk van de neus met deviatie van het neustussenschot, en een breuk van het jukbeen. Daarnaast was sprake van een kneuzing van een rib. [slachtoffer] is tot ten minste 19 augustus 2016 onder behandeling geweest bij een orthoptist, waarna hij tot 10 maart 2017 nog problemen ondervond doordat hij nog “dubbel” zag met zijn linkeroog.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:zij in de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, toen [slachtoffer] in de woning, gelegen aan [adres 2] , aanwezig was, de deur van die woning op slot gedaan en [slachtoffer] in die woning meermalen in/op het gezicht en de rug en buik en ribben en handen geslagen en geschopt en gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en een breuk in het jukbeen en kneuzingen aan een rib heeft bekomen.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 185 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen het haar mededaders schuldig gemaakt aan vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Zij heeft het slachtoffer in de middag van 23 april 2016 in de woning gelaten en heeft direct achter de verdachte de deur op slot gedaan. Het slachtoffer is urenlang van zijn vrijheid beroofd geweest, waarbij hij door de mededaders bij herhaling is mishandeld, ten gevolge waarvan hij vrijwel dichtgeslagen ogen, meerdere kneuzingen in het aangezicht, breuken aan de oogkas, neus en het jukbeen en kneuzingen aan een rib heeft opgelopen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en haar mededaders op grove wijze inbreuk gemaakt op de vrijheid van het slachtoffer om te gaan en te staan waar hij wilde en een voor hem zeer intimiderende situatie geschapen. Ook heeft het handelen van de verdachte en de medeverdachten tot gevolg gehad dat ernstige schade is toegebracht aan de gezondheid van [slachtoffer] en hij zwaar gewond is geraakt. Het slachtoffer mocht uiteindelijk pas in de (vroege) ochtend van 24 april 2016 de woning verlaten. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. Daar komt bij dat de lange duur van de vrijheidsberoving – naar het hof aanneemt – vooral te wijten is aan de omstandigheid dat de verdachte tegenover haar stiefvader, een van de medeverdachten, geen openheid van zaken heeft gegeven over het feit dat zij het slachtoffer kende en wel eens bij hem had gelogeerd. Zij heeft voorts op geen enkele wijze verantwoording genomen voor hetgeen het slachtoffer is aangedaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari 2019 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten, hetgeen niet in haar voordeel pleit.
Het hof heeft acht geslagen op de diverse over de verdachte uitgebrachte rapporten, waaronder in het bijzonder:
- -
een afloopbericht van de Reclassering van 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte goed contact met de Reclassering heeft onderhouden en dat zij open staat voor hulpverlening;
- -
een rapport van 26 oktober 2016 van [naam 1] , klinisch psycholoog, die heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, en heeft geadviseerd het feit aan de verdachte in enigszins verminderde mate toe te rekenen;
- -
een rapport houdende een aanvullend psychiatrisch onderzoek van 31 januari 2017 opgemaakt door [naam 2] , psychiater, die heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, in de vorm van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline, antisociale en vermijdende trekken.
Nu de conclusies van [naam 1] worden gedragen door haar bevindingen, en ten aanzien van de door haar geconstateerde gebrekkige ontwikkeling steun vinden in voornoemd rapport van de psychiater, neemt het hof deze over en maakt deze tot de zijne. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte, wegens een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens op het moment van het plegen daarvan, (slechts) in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Hoewel gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in beginsel zonder meer gerechtvaardigd kan worden geacht, zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot de oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest. Daartoe is, naast voornoemde matiging van de straf op grond van de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van de verdachte, redengevend dat de verdachte destijds op verschillende levensgebieden forse problemen kende, die inmiddels zijn verholpen. De verdachte heeft een woning, een dagbesteding en een partner, zij gebruikt geen (verdovende) middelen meer en is sinds het onderhavige feit – dat inmiddels bijna drie jaren geleden plaatsvond – niet meer met justitie in aanraking gekomen. Zij heeft voorts de zorg over haar nog zeer jonge dochtertje, dat gedurende haar detentie is geboren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur zou deze positieve ontwikkelingen doorkruisen, hetgeen het hof uit oogpunt van het voorkomen van recidive onwenselijk acht. Daarom zal een belangrijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Daarmee zal een hogere straf worden opgelegd dan geëist door de advocaat-generaal, enerzijds om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Alles in aanmerking nemend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, bijgestaan door mr. G. Sluiter, advocaat te Amsterdam, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.250,00 bestaande uit € 5.250,00 aan materiële schade (€ 5.000,00 aan verhuiskosten en € 250,00 aan kleding), en € 5.000,00 aan immateriële schade, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is gevorderd de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen en het toe te wijzen gedeelte van de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft de verhuiskosten op het standpunt gesteld dat een deel daarvan (€ 1.500,00) voor vergoeding in aanmerking komt bij wijze van voorschot en dat de kledingkosten (€ 250,00) eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Zij heeft wat betreft de opgevoerde immateriële schade gesteld dat het gevorderde bedrag van € 5.000,00 geheel dient te worden vergoed. Tot slot heeft zij gevorderd dat de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is het volgende aangevoerd.
i) De verdachte is niet strafrechtelijk aansprakelijk voor de schadeveroorzakende gebeurtenis en de
de verhuiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien het slachtoffer en de verdachte zich niet in elkaars leefomgeving bevinden, het slachtoffer niets heeft te vrezen van de verdachte, deze kosten niet zijn onderbouwd en in een te ver verband staan van de tenlastegelegde feiten, en de benadeelde partij niet daadwerkelijk verhuisd is.
ii) Ten aanzien van de kledingkosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
iii) Het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van de toewijzing van de vordering is rechtens niet mogelijk.
Oordeel van het hof
Verhuiskosten
Nu het hof bewezen acht dat de verdachte het onder 1 primair bewezenverklaarde feit heeft begaan, staat vast dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens het slachtoffer en jegens hem gehouden is tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade.
De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor verhuizing kunnen echter, gelet op de onderbouwing van de vordering op dit punt en de betwisting daarvan door de verdediging, zonder nader onderzoek niet worden beschouwd als rechtstreekse schade uit het bewezenverklaarde. Dit betekent dat behandeling van de vordering thans een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat het hof de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kledingkosten
Gelet op de gemotiveerde stelling van de benadeelde partij omtrent de schade aan de kleding en de niet-betwisting daarvan door of namens de verdachte, is het hof van oordeel dat de vordering op dit onderdeel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die door of namens de verdachte niet zijn betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid, overeenkomstig het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, schatten op € 5.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen, de omstandigheden dat de benadeelde partij hiervoor moest worden opgenomen in het ziekenhuis, langere tijd heeft moeten revalideren en – ook thans nog – bang is de verdachte en haar mededaders tegen te komen, alsmede de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Hoofdelijke aansprakelijkheid en wettelijke rente
De verdachte en de medeverdachten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor vergoeding van de schade.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als na te melden.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
Het hof is – met de raadsvrouw – van oordeel dat het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij, het toegewezen gedeelte van de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dient te worden afgewezen. Het Wetboek van Strafvordering voorziet niet in een (speciale) regeling voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het toegewezen gedeelte van de vordering, en zo’n oordeel past ook niet in een strafrechtelijke procedure, mede in aanmerking genomen dat, anders dan in “gewone” civiele zaken, toewijzing van een (gedeelte van een) vordering gepaard pleegt te gaan met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, die pas kan worden tenuitvoergelegd nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vorderingen tenuitvoerlegging
- Vonnis politierechter Amsterdam van 25 januari 2016, parketnummer 13-701102-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal, anders dan bepleit door de raadsvrouw, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
- Vonnis politierechter Amsterdam van 5 februari 2016, parketnummer 13-701161-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht – op grond van de reeds besproken persoonlijke omstandigheden van de verdachte – met de advocaat-generaal en overeenkomstig hetgeen door de verdediging in dit opzicht subsidiair is bepleit, termen aanwezig in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 14 uren te gelasten.
- Vonnis politierechter Amsterdam van 9 juli 2015, parketnummer 13-702361-15
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht – op grond van de reeds besproken persoonlijke omstandigheden van de verdachte –, met de advocaat-generaal en overeenkomstig hetgeen door de verdediging subsidiair is bepleit, termen aanwezig in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 36 uren te gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in het
hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 1 primair is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 (driehonderd en vijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 180 (honderd en tachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.250,00 (vijfduizend en tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.250,00 (vijfduizend en tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 april 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2016, parketnummer 13-701102-16, te weten een taakstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016, parketnummer 13-701161-16, te weten een 1 (één) week gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van 14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2015, parketnummer 13-702361-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) dagen, een taakstraf voor de duur van 36 (zesendertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. van Woensel en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.