HR, 20-11-2020, nr. 20/00518, nr. 20/00519
ECLI:NL:HR:2020:1861
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-11-2020
- Zaaknummer
20/00518
20/00519
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1861, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑11‑2020; (Wraking)
- Vindplaatsen
NLF 2020/2611 met annotatie van Michiel Hennevelt
Uitspraak 20‑11‑2020
Inhoudsindicatie
HR wijst de verzoeken tot wraking af.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummers 20/00518 en 20/00519
Datum 20 november 2020
BESLISSING
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: verzoekster)
betreffende de door verzoekster ingediende verzoeken tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1. De procedure
1.1
Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in twee zaken die bij de Belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder de nummers 19/01921 en 19/01924. In twee brieven van 6 februari 2020 is aan verzoekster meegedeeld dat op 14 februari 2020 uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing zal worden genomen door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.
1.2
Bij op 13 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad per fax ingekomen brieven heeft verzoekster in beide zaken de wraking verzocht van de drie hiervoor in 1.1 genoemde leden van de Hoge Raad.
1.3
De drie raadsheren waartegen de wrakingsverzoeken zijn gericht, hebben aan de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.4.1
Bij brief van 13 maart 2020 is verzoekster uitgenodigd voor de zitting van de Vierde Kamer op 20 april 2020 teneinde te worden gehoord inzake de ingediende wrakingsverzoeken.
1.4.2
Met het oog op de maatregelen in verband met het heersen van Covid-19 en op verzoek van verzoekster is de zitting diverse malen uitgesteld, voor de laatste maal tot 14 september 2020.
1.5
Verzoekster, bijgestaan door [A], moeder van verzoekster, is ter zitting op 14 september 2020 verschenen en gehoord ten aanzien van de ingediende verzoeken tot wraking.
1.6
Advocaat-generaal C.M. Ettema is in de gelegenheid gesteld een conclusie te nemen en heeft daarvan afgezien.
2. Beoordeling
2.1
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Verzoekster heeft aan voornoemd wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de drie raadsheren niet geacht kunnen worden onpartijdig te zijn, nu ze systematisch nalaten ervoor te zorgen dat belastingplichtigen zonder voldoende financiële middelen op dezelfde voet als de belastingdienst toegang hebben tot de rechter. In dat verband heeft zij ook bezwaren naar voren gebracht over de rol van de griffier.
Voorts heeft zij aangevoerd dat het in de zaken van verzoekster bij de belastingkamer van de Hoge Raad steeds dezelfde drie leden van de Hoge Raad zijn die, volgens verzoekster met een vast patroon, haar zaken niet-ontvankelijk verklaren, al dan niet met toepassing van artikel 80a van de Wet op de Rechterlijke organisatie.
2.3
Het behoort tot de taken van de griffier om gedurende een procedure partijen in te lichten over zowel wettelijk gestelde termijnen alsook over de procedure en de daarmee samenhangende voorschriften, waaronder die met betrekking tot de verschuldigdheid van griffierecht. Uiteindelijk is het echter steeds de rechter in zijn einduitspraak, die verantwoordelijkheid draagt voor de in een procedure genomen beslissingen, ook van procedurele aard. Het is niet mogelijk de griffier te wraken.
Voor zover het verwijt van verzoekster met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht de gewraakte raadsheren betreft, heeft zij dit verwijt niet onderbouwd. Bovendien heeft haar verwijt geen betrekking op de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de gewraakte raadsheren. In zoverre faalt deze klacht.
2.4
Ook overigens falen de klachten van verzoekster. De enkele omstandigheid dat een bepaald soort zaken wordt beoordeeld en beslist door een vaste combinatie van raadsheren rechtvaardigt niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van haar) vooringenomen zijn. Andere omstandigheden heeft verzoekster niet gesteld.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 en 2.4 is overwogen, zullen de verzoeken tot wraking worden afgewezen.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de verzoeken tot wraking af.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.