Rb. Roermond, 17-12-2009, nr. 09/818
ECLI:NL:RBROE:2009:BK7218, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
17-12-2009
- Zaaknummer
09/818
- LJN
BK7218
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2009:BK7218, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 17‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BN8565, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 17‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bouwvergunning met vrijstelling voor bouwen woonhuis. Bedrijf dat op grond van de verleende hinderwetvergunning in milieucategorie 3.2 valt maar door haar feitelijke activiteiten beweerdelijk in milieucategorie 4.2 als belanghebbende aangemerkt omdat het wonen op enige afstand van het bedrijf wél binnen de invloedssfeer van het bedrijf zou kunnen zijn. Uiteindelijk geeft evenwel de juridische status de doorslag.
Partij(en)
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 818
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
W.A.M. Bruekers en Kennis IJzerhandel BV te Nederweert, eisers,
gemachtigde mr. R.J.H.M. Crombaghs
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
1. Procesverloop
1.1.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) positief beslist op de aanvraag van 15 mei 2008 van D.F. Dormans en I.A. van der Dussen om een reguliere bouwvergunning 1e fase, voor het bouwen van een woning met garage.
1.2.
Tegen het onder 1.1 genoemde besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld bij brief van 9 juni 2009.
1.3.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.4.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Awb zijn
D.F. Dormans en I.A. van der Dussen, vergunninghouders, in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben daarvan gebruik gemaakt.
1.5.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 september 2009, waar eisers zijn verschenen bijgestaan door mr. R.J.H.M. Crombaghs, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.D.W van Aken. Tevens zijn vergunninghouders verschenen, bijgestaan door mr. R.G.J. Deuss.
2. Overwegingen
2.1.
Per 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening in werking getreden, ter vervanging van de WRO. Nu de aanvraag om een reguliere bouwvergunning 1e fase is ingediend vóór 1 juli 2008, blijft de WRO van toepassing op de aanvraag. De aanvraag is met toepassing van artikel 46, derde lid, van de Woningwet tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, WRO.
2.2.
Verweerder heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard op formele aanvragen om een bouwvergunning, waaraan uitsluitend medewerking kan worden verleend met toepassing van een vrijstelling op grond van de WRO, zoals deze gold voor 1 juli 2008. Daarvan is in dit geval sprake.
2.3.
De aanvraag is op 27 mei 2008 bekendgemaakt en het ontwerpbesluit daarop heeft, samen met de daarop betrekking hebbende stukken, met ingang van 27 november 2008 gedurende zes weken ter inzage gelegen, gedurende welke periode belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om zienswijzen naar voren te brengen.
2.4.
Bij schrijven van 7 januari 2009 zijn namens eisers zienswijzen ingediend.
2.5.
Daartoe in de gelegenheid gesteld is namens de aanvragers gereageerd op deze zienswijzen bij schrijven van 27 januari 2009.
2.6.
Nadat het college van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) de door verweerder op
- 26.
februari 2009 gevraagde verklaring van geen bezwaar ex artikel 19, eerste lid, WRO op 14 april 2009 heeft verleend, heeft verweerder vervolgens het hiervoor onder 1.1 genoemde besluit genomen en een bouwvergunning 1e fase verleend met verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, WRO.
2.7.
De thans in geding zijnde bouwvergunning met vrijstelling heeft betrekking op het bouwen van een woonhuis met garage op het perceel, kadastraal bekend gemeente Weert, sectie A nr. 958, gelegen aan de Gebleektesteeg.
2.8.
Volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 1998” rust op de gronden ter plaatse de bestemming “agrarisch blok”. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden. Het bouwplan heeft betrekking op een woonhuis met garage.
2.9.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de, ingevolge het vigerende bestemmingsplan, op het perceel rustende bestemming.
2.10.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van GS de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar heeft.
2.11.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.12.
Alvorens de rechtbank een inhoudelijk oordeel kan geven met betrekking tot het geschil, dient eerst te worden vastgesteld of eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.13.
Ten aanzien van eiser W.A.M. Bruekers stelt de rechtbank vast dat door het besluit geen aantasting van het woon- en leefklimaat van deze eiser ontstaat alleen al vanwege het feit dat hij ter plaatse niet woonachtig is maar in Nederweert. Eveneens is duidelijk geworden dat deze eiser als natuurlijk persoon geen gronden in eigendom heeft in de (directe) omgeving van de locatie van het bouwplan. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat W.A.M. Bruekers niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en dan ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep.
2.13.1.
Ten aanzien van eiseres Kennis IJzerhandel B.V. is de rechtbank van oordeel dat de bouwlocatie zich, vanwege de aard van het bedrijf van eiseres, bevindt in de invloedssfeer van haar bedrijf. De rechtbank is van oordeel dat dan ook enig belang bij het bestreden besluit, de bouwvergunning voor een woonhuis, aan de rechtspersoon Kennis IJzerhandel B.V. niet kan worden ontzegd, zodat zij daarmee ook dient te worden aangemerkt als belanghebbende.
Voorts wordt overwogen als volgt.
2.14.
Eiseres heeft in beroep onder meer doen aanvoeren dat het college van GS de gegeven verklaring van geen bezwaar niet heeft gemotiveerd. Dit klemt temeer nu reeds eerder voor hetzelfde bouwplan een verklaring van geen bezwaar is afgegeven en thans het bouwplan een bouwwerk betreft dat driemaal zo groot is als in eerste instantie. Met betrekking tot de grotere afwijking van het bestemmingsplan heeft het college van GS zich niet uitgelaten.
2.14.1.
Voorts wordt aangevoerd dat GS niet objectief zijn, nu zij partij zijn in het kader van de uitvoering van de Ruimte-voor-ruimte-regeling. Daarbij heeft zij een direct financieel belang bij het snel doorlopen van deze procedure; de soepele opstelling met betrekking tot het afgeven van de verklaring van geen bezwaar wordt ingegeven door het streven het aantal uitvallende projecten in het kader van die regeling tot een minimum te beperken.
2.14.2.
Het realiseren van een driemaal zo grote woning door derden op deze locatie, dan waarvoor in eerste instantie vrijstelling was aangevraagd (950m3 en nu 2639m3) is strijdig met het beleid van verweerder, aldus eiseres.
2.15.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze gronden allereerst dat, zo kan worden vastgesteld, anders dan eiseres stelt, de z.g. Ruimte-voor-ruimte-regeling op het in geschil zijnd bouwplan niet van toepassing is, zodat reeds daarom de grond met betrekking tot de objectiviteit van GS faalt.
2.15.1.
Met betrekking tot het ontbreken van een motivering van GS inzake de toegenomen omvang van het bouwplan overweegt de rechtbank dat GS bij het verlenen van hun verklaring van geen bezwaar hebben betrokken dat verweerder aan vergunninghouders een aantal eisen heeft gesteld, nu het bouwplan in omvang afweek van het voorgaande. GS hebben vervolgens het standpunt ingenomen dat het plan, waarbij een afwijking van het bestemmingsplan ontstaat, voldoet aan het provinciaal beleid ter zake: natuurontwikkeling met een goede landschappelijke inpassing van de bouwlocatie, die ligt in een extensiveringsgebied, waarbij een varkenshouderij verdwijnt. De rechtbank ziet geen gronden voor het oordeel dat GS dit onvoldoende hebben gemotiveerd.
2.16.
Voorts overweegt de rechtbank, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.13.1, dat eiseres op zich niet in haar belangen wordt getroffen door de omvang van de beoogde woning, waartoe bouwvergunning is verleend. Daarbij wijst de rechtbank erop dat tegen een eerder verleende vrijstelling, waardoor op het perceel een woning was toegestaan ter vervanging van het aldaar voorheen gevestigd agrarisch bedrijf, een varkenshouderij, geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.17.
Met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing wordt aangevoerd dat deze onvoldoende is, nu daaraan zwaardere eisen moeten worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande planologische situatie ernstiger is. Daarbij is van belang dat het bouwplan is gesitueerd op een perceel, direct grenzend aan het gebied van de Ecologische HoofdStructuur (EHS) in het buitengebied, waar geen burgerwoningen mogen worden gebouwd. Door de grote afwijking van het bestemmingsplan had op zijn minst een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan moeten worden opgesteld dan wel zeer goed moeten worden gemotiveerd op welke wijze onderhavig plan past in het toekomstig beleid. Daarbij komt dat in de ruimtelijke onderbouwing niet afdoende wordt ingegaan op het gemeentelijke en provinciale beleid, zodat de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving volledig zijn onderbelicht.
2.17.1.
Verweerder doet volgens eiseres ten onrechte een beroep op zijn grote bewegingsvrijheid. Het lijkt erop, zo stelt eiseres dat verweerder, nu een woonhuis in de plaats komt van een agrarisch bedrijf, hetgeen minder impact op de omgeving heeft, daarmee heeft gemeend dat geen toets meer nodig is in verband met bodemverontreiniging, flora en fauna, hinder en omgeving. Het is niet zo dat de verplaatsing van het agrarisch bedrijf alleen mogelijk zou zijn geweest als ter plaatse daarvoor in de plaats een woonhuis wordt gerealiseerd. De stallen van het voormalig bedrijf zouden ook zijn verdwenen als compensatie op een andere plek in het buitengebied was onderzocht.
2.18.
Ten aanzien van deze gronden overweegt de rechtbank dat het opstellen van een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan niet verplicht is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing, die vanwege de afwijking van het oorspronkelijk bouwplan is aangepast, voldoet aan de eisen, die daaraan mogen worden gesteld. Daarbij kan niet worden voorbijgegaan aan het hiervoor onder 2.16 genoemde feit dat al eerder vrijstelling was verleend, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.18.1.
Voor zover eiseres stelt dat het onderzoek in het kader van de flora- en faunawet onvoldoende heeft plaatsgevonden en een daadwerkelijke inventarisatie van het betreffende perceel ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat zich bij de processtukken een inventarisatie bevindt. Daarvan is niet gebleken dat deze onjuist dan wel onzorgvuldig is. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat van haar kant ook een inventarisatie heeft plaatsgevonden, maar eiseres heeft vervolgens nagelaten die aan de hand van bijvoorbeeld een rapportage nader te onderbouwen en inzichtelijk te maken, zodat daaraan geen waarde kan worden toegekend. Ook deze grond treft geen doel.
2.19.
Eiseres voert verder als beroepsgrond aan dat in het kader van het akoestisch onderzoek de ligging van het bedrijf van eiseres volledig is genegeerd en het onderzoek dus incompleet en ontoereikend is. De verre afstand van het spoor en het ontbreken van gezoneerd industrieterrein in de omgeving leiden te snel tot de conclusie dat industrielawaai geen belemmering zal vormen; een metaalrecyclingbedrijf zal altijd hoorbaar zijn.
2.20.
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze beroepsgrond dat uit de overgelegde rapportages van de akoestische onderzoeken blijkt dat het bouwplan voldoet aan de daartoe te stellen eisen in het kader van de geluidsbelasting. Van de kant van eiseres is ook niets ingebracht dat de conclusies van de akoestische onderzoeken in een ander licht doen zien. Deze grond faalt.
2.21.
Met betrekking tot het bodemonderzoek wordt door eiseres gesteld dat dit te beperkt is uitgevoerd en onvoldoende zekerheid biedt over de bouwgeschiktheid van de locatie. Daarenboven maakt slechts 25% van het perceel deel uit van het onderzoeksgebied van het summiere bodemonderzoek. De, tot 2005 gebruikte, gierkelders zijn in het geheel niet onderzocht, maar beslaan wel 80% van de oppervlakte van de onderzochte locatie. Of de kelders al of niet hebben gelekt wordt niet duidelijk.
2.21.1.
Het bodemonderzoek, zo wordt aangevoerd, heeft twee jaar geleden plaatsgevonden. Op geen enkele wijze is dan ook gegarandeerd dat in de tussentijd geen verontreinigingen zijn ontstaan. Evenmin vermeldt het onderzoek iets over asbest in de bovengrond, waar toch gedurende jaren asbest is gebruikt in het agrarisch bedrijf.
2.22.
Ten aanzien van deze grond stelt de rechtbank vast dat van de kant van vergunninghouders nog aanvullende stukken met betrekking tot het bodemonderzoek zijn overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende duidelijk is dat wordt voldaan aan de eisen, die aan een bodemonderzoek mogen worden gesteld. Namens eiseres is daar verder niets meer tegen ingebracht. De stukken zijn, zo stelt de rechtbank vast, niet betrokken bij het bestreden besluit, zodat dit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Dit maakt dat het besluit in dit opzicht in rechte geen stand kan houden. Zij acht het evenwel, gelet op de reparatie van dit gebrek gedurende de procedure, aangewezen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.23.
Eiseres stelt dat haar perceel en dat van het bouwplan ongeveer 200 meter van elkaar liggen. De voorste gevel van de geplande woning ligt ongeveer 230 meter van de perceelsgrens van Kennis IJzerhandel. Verweerder had conform de Handreiking Bedrijven en Milieu dan ook moeten onderzoeken of er op de kavel van vergunninghouders eventuele belemmeringen zouden kunnen liggen door de aanwezigheid van naburige bedrijven. Bepaalde activiteiten van Kennis IJzerhandel vallen onder milieucategorie 4.2 en leveren dienovereenkomstig een richtafstand van 300 meter op.
2.24.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat thans in het midden wordt gelaten onder welke milieucategorie de feitelijk door eiseres verrichte activiteiten vallen. In dit geschil is immers uitsluitend relevant de juridische status van Kennis IJzerhandel, op grond van de verleende hinderwetvergunning. Gelet op de afstand van het in het geding zijnde bouwplan tot het bedrijf van eiseres, komt de rechtbank tot de conclusie dat ruimschoots wordt voldaan aan de daarvoor geldende eisen, die gelden voor een bedrijf met milieucategorie 3.2, namelijk een afstandsnorm van 100 meter.
2.25.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen met uitzondering van hetgeen hiervoor onder 2.22 is overwogen.
2.26.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld , hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep van W.A.M. Bruekers niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van Kennis IJzerhandel B.V. gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 297,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. A.W.P. Letschert (voorzitter), L.A. Gruiters en L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2009.
w.g. mr. M.M. van Utteren-Hoving,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 17 december 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.