type: MAHcoll: EB
Rb. Amsterdam, 18-02-2020, nr. C/13/678461 / KG ZA 20-42
ECLI:NL:RBAMS:2020:992
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
18-02-2020
- Zaaknummer
C/13/678461 / KG ZA 20-42
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:992, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 18‑02‑2020; (Kort geding)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RBAMS:2020:838
ECLI:NL:RBAMS:2020:838, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 13‑02‑2020; (Kort geding)
Herziening: ECLI:NL:RBAMS:2020:992
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:312
Uitspraak 18‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Aanvulling (herstel) op uitspraak van 13 februari.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/678461 / KG ZA 20-42 AB/MAH
Aanvullend vonnis van 18 februari 2020
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 22 januari 2020,
advocaat mr. R.F. de Jong te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. van Hilten te Rotterdam.
1. Het verzoek tot aanvulling
1.1.
Bij e-mail van 13 februari 2020, 17:17 uur, is namens eiser verzocht om aanvulling van het eerder die dag op 13 februari 2020 in deze zaak gewezen vonnis, in die zin dat alsnog wordt beslist op het verzoek om de veroordeling onder 5.1 van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.2.
Gedaagde is in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. Bij e-mail van 14 februari 2020 heeft mr. Van Hilten namens gedaagde bericht geen bezwaar tegen inwilliging van het verzoek te hebben.
1.3.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag een aanvullend vonnis zal worden gewezen.
2. De beoordeling
2.1.
In het vonnis is verzuimd te beslissen op de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad van een eventuele veroordeling. Het verzoek wordt dan ook als volgt toegewezen.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat punt 5.4 van het op 13 februari 2020 tussen eiser en gedaagde gewezen vonnis als volgt komt te luiden:
“5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;”,
3.2.
bepaalt dat deze aanvulling onder vermelding van de datum 18 februari 2020 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 13 februari 2020,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 13 februari 2020 na ontvangst van deze aanvullende beslissing aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
type: MAH
coll: TF
Uitspraak 13‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Een verzekerde is ten onrechte als fraudeur geregistreerd in het zogenaamde CIS-register.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/678461 / KG ZA 20-42 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 13 februari 2020
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 22 januari 2020,
advocaat mr. R.F. de Jong te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. van Hilten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal worden genoemd.
1. De procedure
Op de zitting van 30 januari 2020 waren aanwezig:
- [eiser] en zijn zoon, met mr. De Jong,
- namens Reaal: [medewerker] (medewerker Special Claims) met mr. Van Hilten.
Namens [eiser] is de dagvaarding toegelicht. Namens Reaal is verweer gevoerd tegen de vorderingen, met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben een pleitnota en stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[eiser] had zijn personenauto met ingang van 11 november 2014 verzekerd bij Vivat Schadeverzekeringen N.V., handelend als volmachtgever van SNS onder de naam Reaal Schadeverzekeringen (hierna: Reaal). Laatstelijk was de maandpremie € 51,25 incl. assurantiebelasting. In artikel 2.5.1 van de polisvoorwaarden is bepaald:
“(…)
Je krijgt geen vergoeding
(…)
Als je fraudeert. Daarmee bedoelen wij dat er onwaarheden zijn of worden verteld om vergoeding (…) te krijgen. Er wordt een hoger bedrag aan schade opgegeven dan er in werkelijkheid is geleden. Of er wordt een schade gemeld die er in werkelijkheid niet is. Komen wij daarachter en hebben wij schade vergoed of kosten gemaakt? Dan moet je de betaalde vergoeding en de door ons gemaakte (onderzoeks)kosten terugbetalen. Wij beëindigen dan ook gelijk de polis, doen aangifte bij de politie en melden de fraude in de daarvoor bestemde registers.”
2.2.
Op of omstreeks 6 februari 2017 is bij een aanrijding met een ander voertuig schade aan de linker achterzijde van de auto van [eiser] ontstaan.
2.3.
Reaal heeft daarop een schade-expert ingeschakeld die de schade op 23 februari 2017 heeft gefotografeerd. In zijn rapport van dezelfde datum heeft de expert de schade begroot op € 1.187,75. Daarin is voor pure materiaalkosten, exclusief BTW en arbeidsloon, opgenomen:
- bumper achter € 429,79
- glas achterlicht L € 240,25.
Op de bij het rapport gevoegde foto’s zijn krassen en deukjes in het plaatwerk, een scheurtje in de achterbumper, een beschadigd linker achterlicht en een loshangend stuk van de bumper te zien.
2.4.
Reaal heeft het bedrag van € 1.187,75 aan [eiser] uitgekeerd.
2.5.
Op 28 of 29 juli 2017 is opnieuw schade aan de linker achterzijde van de auto ontstaan, nu doordat een motorrijder de auto van [eiser] raakte, toen die voor een stoplicht stond te wachten. De motorrijder is na het ongeval doorgereden. De politie is ter plaatse geweest en [eiser] heeft op 31 juli 2017 aangifte gedaan van doorrijden na het veroorzaken van schade bij een ongeval. Het OM heeft geen vervolging ingesteld.
2.6.
[eiser] heeft ook deze tweede schade gemeld en zelf gemaakte foto’s van de schade meegezonden evenals een taxatierapport van zijn garagist [garage] . Namens Reaal is Volmachtkantoor Nederland (VKN) zonder benoeming van een expert overgegaan tot uitkering van € 487,03.
2.7.
Reaal heeft geprobeerd de schade te verhalen via de WAM-verzekering. Op verzoek van de WAM-verzekeraar is alsnog een expert ingeschakeld. Deze expert (R. Jobst, een andere persoon dan de vorige keer) heeft op 30 november 2017 gerapporteerd:
“Wij stelden aan de hand van de foto’s vast dat het voertuig aan de linker achterzijde werd beschadigd ten gevolge van het evenement d.d. 28-7-2017.Echter stelden wij reeds eerder schade vast (…) met schadedatum 6-2-2017. Dit betrof eveneens een schade aan de achterzijde, te weten: achterbumper en linker achter licht.Vergelijking van fotomateriaal leerde ons dat de schade [van 6-2-2017] niet is hersteld.
Gezien bovenstaande en het feit dat de achterbumper reeds vervangen diende te worden, zien wij geen financiële meerschade ten gevolge van het evenement d.d. 28-7-2017.”
2.8.
Bij brief van 7 december 2017 heeft VKN namens Reaal aan [eiser] geschreven:
“De expert stelt vast dat de schade welke u claimt oude schade betreft. In februari dit jaar heeft de expert bij uw auto een schade aan de achterbumper en linker achterlicht vastgesteld. Deze schade was dusdanig dat uw achterbumper toen al vervangen had moeten worden. U heeft daarvoor toen van ons een schadevergoeding gehad. Nu blijkt dat u de bumper niet vervangen heeft maar wel doodleuk nu weer dezelfde schade claimt.
Deze handelswijze heeft voor ons alle elementen van misleiding van de verzekeraar. Dat is iets wat niet door ons wordt geaccepteerd. Voordat wij daar een beslissing in nemen geven wij u graag de gelegenheid uit te leggen waarom u dit heeft gedaan. Wij stellen u daarom een aantal vragen. (…)
- Waarom heeft u de schade van februari niet (volledig) laten maken?
- Waarom claimt u nu de oude schade opnieuw?
- Klopt het dat u bewust een nieuwe offerte heeft laten opmaken om nu schade te claimen terwijl u wist dat het om een al beschadigde bumper ging?
- Wanneer u van mening bent dat de bevindingen van de expert niet kloppen dan dient u het tegendeel aan te tonen. Bijvoorbeeld door een gespecificeerde herstelnota (dus geen offerte of pro-forma) waaruit blijkt dat de oude schade vóór 28/07/17 was gerepareerd?
(…)
Wanneer u niet reageert, nemen wij aan dat u inderdaad heeft geprobeerd ons en de tegenpartij te misleiden. Reageert u wel dan zullen wij afhankelijk van uw antwoord een nader standpunt innemen. Zeker is wel dat u het in dit dossier aan u betaalde bedrag van € 487,03 moet terugbetalen aan ons. Afhankelijk van de vraag of er sprake is van misleiding of niet komen daar eventueel nog gemaakte expertisekosten van € 88,94 bij.
Is er sprake van misleiding dan maken wij hier melding van. Wat dat inhoud leggen wij u in dat geval dan uit.
(…)”
2.9.
[eiser] heeft op 8 december 2017 per e-mail geantwoord dat:
- de schade van februari daadwerkelijk is gemaakt;
- Reaal de foto’s kan vergelijken of de auto bij [eiser] kan komen bekijken;
- de tweede schade (van juli) duidelijk te zien is en dat [eiser] er getuigen van heeft;
- de tweede schade uit dikke krassen bestaat en anders is dan de eerste schade; en
- hij de bon van de eerste schade niet heeft gevonden.
2.10.
Nadat VKN hem had gevraagd de bon op te vragen bij de garage, heeft [eiser] bij e-mail van 22 december 2017 geantwoord dat de garage geen zin en tijd had om hem hierbij te helpen. [eiser] heeft daarnaast zijn verzoek herhaald om de foto’s van beide schades te vergelijken of de auto zelf na te kijken. Verder heeft hij gesteld dat een verzekerde echt niet gaat liegen voor een bedrag van nog geen
€ 500,- terwijl hij een all risk verzekering heeft en 13 schadevrije jaren.
2.11.
Bij brief van 18 juni 2018 aan [eiser] heeft VKN het uitgekeerde schadebedrag en de “onderzoekskosten/schade”, totaal € 575,97, teruggevorderd en meegedeeld dat de persoonsgegevens van [eiser] worden opgenomen in het (interne) incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister (EVR).
Als reden daarvoor is in de brief vermeld:
“Uit onze informatie blijkt dat u ten onrechte een schadevergoeding heeft geclaimd en gekregen. U claimde een achterschade aan uw auto welke veroorzaakt zou zijn door een motorrijder. Nadat de tegenpartij bezwaar had gemaakt hebben wij uw schade alsnog door een expert laten beoordelen. De expert stelde vast dat het om een oude schade gaat welke al eerder door de expert was opgenomen. Voor die schade heeft u indertijd een financiële vergoeding van de verzekeraar ontvangen. Deze schade bleek nu niet hersteld te zijn en kan/mag daarom niet nogmaals geclaimd worden. Ondanks diverse verzoeken van de expert en ons heeft u niet aan kunnen tonen dat de schade wel hersteld was. Er is daarom sprake van verzekeringsfraude.”
Over de opname in het EVR is onder meer vermeld:
“Wij begrijpen dat de registratie gevolgen voor u kan hebben als u bijvoorbeeld een andere verzekering of financieel product aanvraagt of solliciteert bij een financiële instelling. Daarom hebben wij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen uw belangen en de belangen van de financiële instellingen. De schending van ons vertrouwen in u is zo ernstig dat wij het belangrijk vinden om uw gegevens in het waarschuwingssysteem op te nemen. De registratie kan worden getoetst via het Centraal informatiesysteem van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (Stichting CIS), Bordewijklaan 2, 2591 XR Den Haag.
Doelstelling van de verwerking van persoonsgegevens bij Stichting CIS is om voor verzekeraars en gevolmachtigd agenten risico’s te beheersen en fraude tegen te gaan. Zie voor meer informatie www.stichtingcis.nl. Hier vindt u ook het privacyreglement van Stichting CIS.”
2.12.
Reaal heeft de verzekering opgezegd. [eiser] is in het EVR geregistreerd met als referentiedatum 25 juni 2018, einddatum 1 juni 2023 en schadenummer [schadenummer] (dat nummer betreft de schademelding van juli 2017).
2.13.
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft [eiser] aan de Klantenservice van SNS Bank geschreven dat hij zich slecht behandeld voelt, dat hij getuigen en foto’s van de tweede schade heeft, dat de expert zijn auto helemaal niet heeft gezien en dat hij het bedrag van € 575,97 heeft teruggestort omdat hij zich zwaar vernederd voelde door de beschuldiging van fraude. Ook heeft hij bezwaar gemaakt tegen de aanmelding bij het CIS en verzocht om intrekking van die aanmelding.
2.14.
VKN heeft [eiser] op 13 november 2018 geantwoord, dat zij het dossier opnieuw heeft beoordeeld:“Met de stelling dat de expert uw auto niet heeft gezien zijn wij het niet eens. De expert geeft aan uw auto bij u voor de deur gezien te hebben. Hierbij is vastgesteld dat het om een oude schade gaat. Wij hebben u diverse malen gevraagd (..) om aan te tonen dat de oude schade wel hersteld was zoals u stelde. U kon echter op geen enkele wijze middels een reparatienota het herstel bewijzen. Als bewijs van herstel accepteren wij alleen de originele herstelnota.
U levert geen nieuwe bewijzen welke uw lezing onderbouwen. Wij blijven daarom van mening dat u heeft gefraudeerd. Onze beslissing hierover en de registratie hiervan trekken wij daarom ook niet in. (...)“
2.15.
Bij brief van 20 november 2018 heeft het CIS aan [eiser] – kennelijk na diens verzoek om verwijdering van de registratie – bericht dat de registratie wordt gehandhaafd, onder verwijzing naar de motivering van Reaal in een bijgevoegde brief van 16 november 2018. Die motivering houdt kort gezegd in:
- er heeft wel degelijk een fysieke expertise plaats gevonden;
- bij dit bezoek heeft de expert vastgesteld dat de schade exact gelijk is aan een eerdere schade waarvoor [eiser] al is schadeloos gesteld;
- [eiser] heeft ondanks herhaald verzoek en verleend uitstel geen bewijs geleverd van herstel van de oude schade.
2.16.
Omstreeks september 2019 heeft [eiser] een nieuwe auto aangeschaft. Toen zijn verzekeraar niet bereid bleek om deze in verzekering te nemen vanwege de vermelding in het externe verwijzingsregister van CIS heeft [eiser] een advocaat ingeschakeld.
2.17.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief aan VKN van 10 september 2019 de stellingen in de brief van 13 november 2018 gemotiveerd betwist en SNS gesommeerd de volgens hem onterechte registratie ongedaan te maken.
2.18.
Op 30 oktober 2019 heeft de advocaat van [eiser] aan Reaal een op 29 oktober 2019 gedateerde verklaring gemaild, ondertekend door [naam] van [garage] , waarin deze verklaart beide schades te hebben hersteld. Reaal heeft dezelfde dag geantwoord de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken, te concluderen dat de schade van februari 2017 nog aanwezig was ten tijde van het ongeval in juli 2017 en niet tot verwijdering van de registratie te zullen overgaan. Reaal verwijst daarbij naar een e-mail van 26 september 2019 van de expert R. Jobst (zie 2.7) , die luidt:
“Wij hebben het voertuig niet fysiek geïnspecteerd, daar deze al was afgeleverd en hersteld. Bijgaand voegen wij foto’s bij van de eerste schade (..) en foto’s welke wij van verzekerde ontvingen. Vergelijking van de foto’s leerde ons dat de schade welke opgenomen is in het eerste dossier nog steeds aanwezig is op de bijgevoegde foto’s van verzekerde.
De achterbumper diende bij de eerste schade al vervangen en gespoten te worden. Er is ons inziens derhalve geen financiële meerschade ten gevolge van het 2e evenement.
(…)”
2.19.
De advocaat van [eiser] heeft dit standpunt bij e-mail van 31 oktober 2019 gemotiveerd betwist en Reaal gesommeerd de CIS-registratie ongedaan te maken. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op de foto’s. Verder heeft hij erop gewezen dat de expert tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd: hij heeft (evenals Reaal) steeds volgehouden dat de tweede schade fysiek is geïnspecteerd, terwijl nu wordt toegegeven dat dit niet is gebeurd. Mede om deze reden worden de bevindingen van de expert betwist.
2.20.
[eiser] heeft zijn (nieuwe) auto met ingang van 27 december 2019 uiteindelijk elders verzekerd tegen een maandpremie van € 81,43 excl poliskosten en assurantiebelasting.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert kort gezegd om Reaal te veroordelen, op straffe van een dwangsom, binnen 24 uur na betekening van het vonnis de registratie van de (persoons)gegevens van [eiser] bij Stichting CIS te (doen) verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast vordert hij veroordeling van Reaal in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de registratie onrechtmatig is, omdat er geen sprake is van fraude of van een poging daartoe. De registratie vormt een ongeoorloofde inbreuk op [eiser] ' persoonlijke levenssfeer. Hij lijdt schade, onder meer doordat hij als gevolg van de CIS-registratie geweigerd wordt door andere verzekeraars of hogere premies moet betalen. [eiser] heeft derhalve groot belang bij toewijzing van zijn vordering tot verwijdering van de registratie bij CIS, terwijl Reaal geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van de registratie.
3.3.
Reaal voert het volgende verweer. De schade die [eiser] als laatste heeft geclaimd is oude schade, die [eiser] niet heeft laten herstellen. Hij heeft tweemaal dezelfde schade proberen te claimen (herstel van de achterbumper) en heeft na confrontatie daarmee door Reaal in strijd met de waarheid verklaard over het herstel. Er zijn dus voldoende omstandigheden die een zware verdenking van fraude rechtvaardigen, dat wil zeggen van (poging tot) opzettelijke benadeling van Reaal. Daarmee is op grond van artikel 2.5.1 van de toepasselijke polisvoorwaarden en artikel 5.2.1 sub a tot en met c van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) de CIS-registratie gerechtvaardigd.
Het bestrijden van fraude is niet alleen in het belang van de verzekeraars maar in het belang van de gehele maatschappij. Het belang van [eiser] bij niet-registratie is daaraan ondergeschikt. Wel heeft Reaal in de beperkte omvang van het met de fraude gemoeide bedrag aanleiding gezien om de duur van de registratie te matigen tot vijf jaar; zij heeft daarmee toepassing gegeven aan het proportionaliteitsbeginsel.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Opname in (het incidentenregister en) het EVR kan slechts geschieden in overeenstemming met de AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) en het PIFI (Protocol Incidenten-waarschuwingssysteem Financiële Instellingen).
Het PIFI is opgesteld door de aangesloten financiële instellingen – waaronder Reaal - en is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de AVG die voorschrijft.
4.2.
Op grond van artikel 5.2.1 PIFI is opname in het EVR, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf (in dit geval de verzekeraar) of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.
4.3.
Gelet op dit kader en op de verstrekkende gevolgen van registratie voor betrokkene, moeten hoge eisen worden gesteld aan de grond(en) voor registratie. Zo moeten de feiten in voldoende mate vaststaan (Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2284). Reaal beschuldigt [eiser] van verzekeringsfraude. Voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens is een veroordeling door de strafrechter niet vereist. Het moet gaan om zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. De gedragingen moeten dus een zwaardere verdenking opleveren dan alleen een redelijk vermoeden van schuld (HR 29 mei 2009, LJN BH4720). Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling, in dit geval Reaal, is om te concretiseren en te motiveren waarom zij tot registratie is overgegaan.
4.4.
In deze zaak is Reaal daarin niet geslaagd.
4.5.
Ofschoon Reaal dit aanvankelijk leek te ontkennen (“..uw achterbumper toen al vervangen had moeten worden..”, etc, zie 2.7 en 2.8), waren partijen het ter zitting erover eens dat [eiser] niet verplicht was om de uitkering die hij ontving voor de eerste schade aan te wenden voor herstel. Het stond hem dus vrij om het achterlicht niet te laten repareren en om de achterbumper niet te laten vervangen, maar genoegen te nemen met een minder verstrekkende reparatie. Daarnaast staat vast dat de tweede aanrijding in juli 2017 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De WAM-verzekeraar van de motorrijder heeft dat ook niet betwist, het ging haar er slechts om dat de schade alsnog zou worden beoordeeld door een expert (aangezien Reaal deze keer had uitgekeerd zonder eerst een expert te raadplegen). Ook staat vast dat bij de tweede aanrijding nieuwe schade is ontstaan (zie onder 2.7 de verklaring van expert Jobst), vooral linksonder (rood omkaderd op de tweede foto van de tweede schade (prod. 3 bij dagvaarding)). Het door [garage] getaxeerde bedrag voor de tweede schade is bovendien niet exorbitant en niet in geschil is dat [garage] voor dat bedrag de schade keurig heeft gerepareerd (foto, prod 4 bij dagvaarding).
4.6.
Het aanvankelijke verwijt van Reaal dat [eiser] heeft geprobeerd tweemaal dezelfde schade te claimen is dus in ieder geval onjuist. In tweede instantie heeft Reaal het standpunt ingenomen dat na de tweede schade ook de eerste schade nog aanwezig was, die kennelijk niet was hersteld. Er zou daarom geen financiële meerschade zijn. Als [eiser] de achterbumper de eerste keer wel had laten vervangen – waartoe hij zoals overwogen niet verplicht was –, was er in de ogen van Reaal dus geen probleem geweest en was ook de uitkering voor de tweede schade terecht geweest. De redenering van Reaal is nu kennelijk dat beide schades in één keer met een vervanging van de bumper hadden kunnen worden hersteld en dat [eiser] de eerste keer daarvoor al een vergoeding heeft gehad, zodat een tweede uitkering niet terecht was.
4.7.
Deze redenering zou misschien opgaan als [eiser] de eerste keer in het geheel niets had laten herstellen. Dat is echter door hem en door schadebedrijf [garage] ten stelligste ontkend. Hij stelt in overleg met [garage] ervoor te hebben gekozen om het achterlicht niet te laten herstellen. Hoe de bumper zou worden gerepareerd heeft hij aan [garage] overgelaten. [eiser] heeft aan [garage]de eerste keer € 850,- betaald voor de reparatie. Voor dat bedrag blijkt [garage] de bumper niet te hebben vervangen, maar te hebben geplamuurd en gespoten.
4.8.
Dit standpunt van [eiser] vindt steun in de stukken, waaronder de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam] van [garage] en de foto’s van de tweede schade, waarop bijvoorbeeld het op de foto’s van de eerste schade zichtbare loshangende stuk bumper niet meer te zien is. Het enkele feit dat [eiser] geen reparatienota heeft overgelegd, is onvoldoende grond voor het ernstige verwijt dat Reaal hem maakt.
4.9.
Al met al is voorshands aannemelijk dat [eiser] te goeder trouw heeft gehandeld, zoals hij ook vanaf de eerste beschuldiging door Reaal herhaald en consistent heeft aangevoerd. Het ernstige verwijt van fraude of misleiding is dan ook onvoldoende uit de verf gekomen, zodat de registratie niet terecht is. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. Een termijn van een week voor de verwijdering van de registratie komt redelijk voor.
4.10.
Het opleggen van een dwangsom is niet nodig, aangezien mag worden aangenomen dat Reaal haar toezegging zal nakomen dat zij aan een eventuele veroordeling vrijwillig zal voldoen.
4.11.
Reaal zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en de nakosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Reaal om binnen een week na betekening van dit vonnis de registratie van de (persoons)gegevens van [eiser] bij de Stichting CIS te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt Reaal in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
– € 83,- aan griffierecht en
– € 980,- aan salaris advocaat,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Reaal deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
5.3.
veroordeelt Reaal in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Reaal deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑02‑2020