Procestaal: Duits.
HvJ EU, 17-01-2019, nr. C-102/18
ECLI:EU:C:2019:34
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-01-2019
- Magistraten
C. Toader, L. Bay Larsen, M. Safjan
- Zaaknummer
C-102/18
- Roepnaam
Brisch
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2019:34, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑01‑2019
Uitspraak 17‑01‑2019
C. Toader, L. Bay Larsen, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-102/18,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) bij beslissing van 6 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 13 februari 2018, in de procedure ingeleid door
Klaus Manuel Maria Brisch
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. Toader (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,
- —
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér, G. Koós en A. Pokoraczki als gemachtigden,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door S. Hartikainen als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en M. Heller als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 65, lid 2, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107), en van artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening nr. 650/2012 (PB 2014, L 359, blz. 30).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die Klaus Manuel Maria Brisch in zijn hoedanigheid van executeur van het testament van de erflaatster Maria Therese Trenk heeft ingeleid bij het Amtsgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) om een Europese erfrechtverklaring te verkrijgen.
Toepasselijke bepalingen
Verordening nr. 650/2012
3
Volgens overweging 59 van verordening nr. 650/2012 is de algemene doelstelling van deze verordening de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in erfrechtzaken.
4
Artikel 62 van die verordening, met als opschrift ‘Instelling van een Europese erfrechtverklaring’, bepaalt in lid 1:
‘Bij deze verordening wordt een Europese erfrechtverklaring (hierna ‘erfrechtverklaring’) ingesteld, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt en die de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen heeft.’
5
De leden 1 en 2 van artikel 65 van diezelfde verordening, met als opschrift ‘Aanvraag van een erfrechtverklaring’, luiden:
- ‘1.
De erfrechtverklaring wordt afgegeven op verzoek van een van de in artikel 63, lid 1, bedoelde personen (hierna ‘de aanvrager’).
- 2.
De aanvraag kan worden ingediend met behulp van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.’
6
Artikel 65, lid 3, van verordening nr. 650/2012 preciseert dat de aanvraag van een erfrechtverklaring de in deze bepaling vermelde informatie bevat, voor zover deze de aanvrager bekend is en de autoriteit van afgifte deze nodig heeft om de juistheid te kunnen vaststellen van de gegevens die de aanvrager gestaafd wil hebben, en vergezeld gaat van alle nodige documenten, hetzij de originele documenten, hetzij afschriften aan de hand waarvan de echtheid ervan kan worden vastgesteld.
7
In artikel 66, lid 1, van deze verordening is het volgende bepaald:
‘Na ontvangst van de aanvraag verifieert de autoriteit van afgifte de door de aanvrager verstrekte gegevens, verklaringen, stukken en andere bewijzen. Zij verricht uit eigen beweging het daartoe vereiste en in haar wetgeving voorgeschreven of toegestane onderzoek, of verzoekt de aanvrager alle bewijzen over te leggen die zij verder nodig acht.’
8
Artikel 67 van deze verordening, met als opschrift ‘Afgifte van de erfrechtverklaring’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘Zodra de te staven gegevens volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht of volgens een ander, specifiek toepasselijk recht vaststaan, wordt de erfrechtverklaring volgens de in dit hoofdstuk bepaalde procedure onverwijld afgegeven. De autoriteit van afgifte gebruikt daarvoor het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.’
9
Artikel 80 van diezelfde verordening is in de volgende bewoordingen opgesteld:
‘De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in de artikelen 46, 59, 60, 61, 65 en 67 bedoelde verklaringen en formulieren worden door de Commissie vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.’
10
In artikel 81, lid 1, van verordening nr. 650/2012 staat het volgende te lezen:
‘De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van verordening (EU) nr. 182/2011 [van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB 2011, L 55, blz. 13)].’
Uitvoeringsverordening nr. 1329/2014
11
Artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 bepaalt:
‘Voor de aanvraag van een [erfrechtverklaring], zoals bedoeld in artikel 65, lid 2, van [verordening nr. 650/2012], wordt het in bijlage 4 vastgestelde formulier IV gebruikt.’
12
In het deel ‘Mededeling aan de aanvrager’ van formulier IV in bijlage 4 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 is het volgende vermeld:
‘Dit niet-verplichte formulier kan u helpen bij het verzamelen van de informatie die vereist is voor de afgifte van een [erfrechtverklaring]. […]’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
13
Op 2 juni 2017 is Trenk, een Duits staatsburger met laatste gewone verblijfplaats in Keulen (Duitsland), overleden. Haar echtgenoot, ouders en broer waren reeds eerder gestorven. Aangezien zij geen kinderen had, zijn haar enige nog levende erfgenamen de nakomelingen van haar overleden broer. Trenk bezat een vermogen dat over Duitsland, Italië en Zwitserland is verspreid.
14
Bij notarieel testament van 17 december 2014 dat op 1 augustus 2017 werd geopend, heeft Trenk haar eerdere notariële testamenten herroepen en de Congregazione Benedettina Sublacense, gevestigd te Rome (Italië), tot enige erfgenaam benoemd en Brisch als executeur van het testament aangesteld.
15
Op 16 oktober 2017 heeft Brisch op basis van een notariële akte van 11 oktober 2017 bij het Amtsgericht Köln overeenkomstig artikel 65, lid 1, van verordening nr. 650/2012 een aanvraag ingediend om een erfrechtverklaring te verkrijgen met betrekking tot het vermogen van de erflaatster in Italië, zonder daarbij gebruik te maken van het in bijlage 4 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 vastgestelde formulier IV (hierna: ‘formulier IV’).
16
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft het Amtsgericht Köln Brisch verzocht om gebruik te maken van formulier IV en het bij het dossier betreffende de aanvraag van de erfrechtverklaring te voegen. Laatstgenoemde heeft bij brief van 7 november 2017 geweigerd gevolg te geven aan dit verzoek met het argument dat hij dit formulier kan gebruiken, maar hiertoe niet verplicht is. Bij beschikking van 16 november 2017 heeft die rechterlijke instantie de aanvraag van een erfrechtverklaring afgewezen omdat Brisch geen gebruik had gemaakt van formulier IV, zodat deze aanvraag niet volgens de vormvereisten was ingediend.
17
Op 2 december 2017 heeft Brisch bij het Amtsgericht Köln bezwaar gemaakt, waarbij hij betoogde dat zowel uit artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 als uit formulier IV zelf voortvloeit dat het gebruik van dit laatste facultatief is. Hij wees er eveneens op dat deze uitlegging wordt gestaafd door de bepalingen van artikel 67, lid 1, tweede zin, van die verordening, waaruit blijkt dat het gebruik van het in bijlage 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 vastgestelde formulier V verplicht is. Volgens Brisch had de Uniewetgever, indien hij het gebruik van formulier IV in het kader van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 verplicht had willen stellen, die bepaling in dezelfde bewoordingen kunnen formuleren als die van artikel 67, lid 1, tweede zin, van die verordening. Bij beschikking van 14 december 2017 heeft die rechterlijke instantie het bezwaar niet gehonoreerd en de zaak ter beslissing aan de verwijzende rechter voorgelegd.
18
De verwijzende rechter zet uiteen dat het Amtsgericht Köln zich op het standpunt had gesteld dat het verplichte gebruik van formulier IV volgde uit de bewoordingen van artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014, wat een lex specialis is ten opzichte van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012. De Commissie heeft het gebruik van formulier IV verplicht gesteld in het kader van haar bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen krachtens artikel 80 en artikel 81, lid 2, van verordening nr. 650/2012.
19
De verwijzende rechter is echter van mening dat de bewoordingen van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 en het deel ‘Mededeling aan de aanvrager’ van formulier IV eerder duiden op het facultatieve karakter van het gebruik van dit formulier. Bovendien betwijfelt hij of het Amtsgericht Köln een gegronde analyse heeft gemaakt van de bevoegdheid van de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Die rechter merkt in dit verband op dat artikel 80 van verordening nr. 650/2012 de Commissie machtigt om uitvoeringshandelingen vast te stellen die louter de vaststelling en de wijziging van de in die verordening bedoelde formulieren betreffen, maar haar daarom nog niet toestaat om artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 in die zin te wijzigen dat het gebruik van formulier IV verplicht wordt gesteld.
20
In die omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Is in het kader van de aanvraag van een [erfrechtverklaring] als bedoeld in artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 het in artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 vermelde gebruik van het in bijlage 4 vastgestelde formulier IV dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, van verordening nr. 650/2012 bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld, verplicht dan wel facultatief?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
21
Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in essentie vast te stellen of artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 en artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 aldus moeten worden uitgelegd dat voor de aanvraag van een erfrechtverklaring in de zin van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012, het gebruik van formulier IV verplicht dan wel facultatief is.
22
Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient met het oog op de eenvormige toepassing van het Unierecht en het beginsel van gelijke behandeling als algemene regel te gelden dat een Unierechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze moet worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de bewoordingen en de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (zie in die zin arrest van 21 juni 2018, Oberle, C-20/17, EU:C:2018:485, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
Volgens de bewoordingen van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 ‘kan’ de aanvraag worden ingediend met behulp van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, van die verordening bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.
24
Zoals blijkt uit artikel 65, lid 3, van verordening nr. 650/2012 bevat de aanvraag van een erfrechtverklaring de in deze bepaling vermelde informatie, voor zover deze de aanvrager bekend is en de autoriteit van afgifte deze nodig heeft om de juistheid te kunnen vaststellen van de gegevens die de aanvrager gestaafd wil hebben, en gaat deze aanvraag vergezeld van alle nodige documenten, hetzij de originele documenten, hetzij afschriften aan de hand waarvan de echtheid ervan kan worden vastgesteld. Daaruit volgt dat de aanvrager weliswaar de informatie moet verstrekken aan de hand waarvan de autoriteit van afgifte de juistheid van die gegevens kan vaststellen, maar dat betekent nog niet dat uit artikel 65 van verordening nr. 650/2012 blijkt dat hij gehouden is om dit met behulp van formulier IV te doen.
25
De bewoordingen van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 laten dus geen ruimte voor onduidelijkheid over het facultatieve karakter van het gebruik van formulier IV. De twijfels van de verwijzende rechter vloeien overigens voort uit de bewoordingen van artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014, die inhouden dat ‘voor de aanvraag van een [erfrechtverklaring] zoals bedoeld in artikel 65, lid 2, van [verordening nr. 650/2012], het in bijlage 4 vastgestelde formulier IV wordt gebruikt’. Volgens deze rechter zou uit deze bepaling kunnen voortvloeien dat het gebruik van dit formulier verplicht is.
26
Artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 moet echter worden gelezen in samenhang met bijlage 4 daarbij, waarnaar dit artikel verwijst en die formulier IV bevat. In het deel ‘Mededeling aan de aanvrager’ bovenaan formulier IV is duidelijk gepreciseerd dat formulier IV facultatief is. De bewoordingen ‘wordt het […] formulier […] gebruikt’ in artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 zijn bijgevolg niet bepalend voor het verplichte dan wel facultatieve karakter van het gebruik van formulier IV, maar geven slechts aan dat ingeval de aanvrager zijn aanvraag van een erfrechtverklaring aanhangig wil maken door middel van een formulier, het passende formulier dan formulier IV zou zijn.
27
Voorts dient te worden opgemerkt dat de aanvraag van een erfrechtverklaring volgens de bewoordingen van artikel 38 van het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring [COM(2009) 154 definitief] — dat tot de vaststelling van verordening nr. 650/2012 heeft geleid —, welk artikel 38 overeenkomt met artikel 65 van die verordening, moest worden ingediend met gebruikmaking van een formulier waarvan het model in bijlage I bij dit voorstel was opgenomen. Dat de bewoordingen van artikel 38 van dat voorstel zijn gewijzigd in artikel 65, lid 2, van deze verordening wijst erop dat de Uniewetgever, ondanks het voornemen van de Commissie in een vroege fase van het wetgevingsproces om het gebruik van een formulier verplicht te stellen, dit aanvankelijke voornemen niet heeft gevolgd. De totstandkomingsgeschiedenis van verordening nr. 650/2012 bevestigt bijgevolg ook dat uit de bewoordingen van artikel 65, lid 2, van deze verordening voortvloeit dat het gebruik van formulier IV met het oog op het aanvragen van een erfrechtverklaring facultatief is.
28
Uit de letterlijke uitlegging van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012, gelezen in samenhang met bijlage 4 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014, blijkt dus dat voor een aanvraag van een erfrechtverklaring het gebruik van formulier IV facultatief is.
29
Bovendien wordt een dergelijke uitlegging ondersteund door de analyse van de context waarin deze bepaling is opgenomen.
30
Artikel 67, lid 1, van verordening nr. 650/2012 legt immers een verplichting op aan de autoriteit van afgifte om bij de afgifte van de erfrechtverklaring het in bijlage 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 vastgestelde formulier V te gebruiken. Het onderscheid tussen de bewoordingen van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 betreffende de aanvraag van een erfrechtverklaring enerzijds en die van artikel 67, lid 1, van die verordening betreffende de afgifte van deze erfrechtverklaring anderzijds weerspiegelt de wil van de Uniewetgever om het gebruik van formulier IV voor de aanvraag van een erfrechtverklaring niet verplicht te stellen.
31
Bovendien moet worden vastgesteld dat in de bijlagen 1 tot en met 3 en 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 geen aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot het facultatieve gebruik van de in die bijlagen vastgestelde formulieren. Enkel bij formulier IV is in het deel ‘Mededeling aan de aanvrager’ uiteengezet dat het formulier een facultatief karakter heeft. Deze aanwijzing staat overigens ook in andere taalversies, zoals met name de Spaanse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse en de Roemeense taalversie.
32
Een dergelijke vaststelling bevestigt de wil van de Uniewetgever om in het facultatieve gebruik van formulier IV te voorzien.
33
Deze uitlegging druist niet in tegen de algemene doelstelling van verordening nr. 650/2012 die, zoals blijkt uit overweging 59, is gelegen in de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in erfrechtzaken met grensoverschrijdende gevolgen.
34
Ofschoon in het deel ‘Mededeling aan de aanvrager’ van formulier IV is gepreciseerd dat het gebruik van dit formulier door de aanvrager kan helpen bij het verzamelen van de informatie die vereist is voor de afgifte van de erfrechtverklaring, neemt dit immers niet weg dat de doelstelling van verordening nr. 650/2012 op voldoende wijze overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel door de lidstaten kan worden verwezenlijkt door het indienen van de aanvraag van een erfrechtverklaring krachtens artikel 65 van verordening nr. 650/2012, zonder het gebruik van formulier IV verplicht te stellen.
35
In dit verband moet worden opgemerkt dat de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring volgens artikel 66 en artikel 67, lid 1, van verordening nr. 650/2012 afgeeft na verificatie van de door de aanvrager krachtens artikel 65, lid 3, van die verordening verstrekte gegevens en in voorkomend geval na een onderzoek overeenkomstig artikel 66 van die verordening te hebben verricht.
36
Uit het voorgaande volgt dat artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012 en artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 aldus moeten worden uitgelegd dat voor de aanvraag van een erfrechtverklaring in de zin van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012, het gebruik van formulier IV facultatief is.
Kosten
37
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 65, lid 2, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, en artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening nr. 650/2012 moeten aldus worden uitgelegd dat voor de aanvraag van een Europese erfrechtverklaring in de zin van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 650/2012, het gebruik van formulier IV in bijlage 4 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 facultatief is.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑01‑2019