Einde inhoudsopgave
Besluit Buitengewone Rechtspleging
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 16-07-1947
- Bronpublicatie:
03-07-1947, Stb. 1947, H 222 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-07-1947
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-07-1947, Stb. 1947, H 234 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Staatsrecht / Rechtspraak
Juridische beroepen / Algemeen
Strafprocesrecht (V)
1.
Iedere officier en onderofficier der zee- of landmacht is bevoegd en verplicht om aan een militair, die van minderen rang dan hijzelf is, het arrest aan te zeggen, zoodra hem bekend is of door hem op waarschijnlijke gronden wordt vermoed, dat de mindere in rang zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn.
2.
Van het gepleegde feit en het eventueel opgelegde arrest zal terstond worden gerapporteerd aan den commandeerenden officier, onder wien de verdachte ressorteert.
3.
De commandeerende officier zal daarop de zaak summier onderzoeken en bepalen, of de verdachte al dan niet aanvankelijk in arrest zal worden gesteld of gehouden.
4.
Indien de commandeerende officier bepaalt, dat de verdachte in arrest zal worden gesteld of gehouden, geeft hij, indien de berechting van het misdrijf niet tot de bevoegdheid van den militairen rechter behoort, daarvan terstond schriftelijk of mondeling kennis aan den procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof en doet hij den verdachte onmiddellijk voor dezen geleiden.