HR, 08-07-2011, nr. 10/04459
ECLI:NL:HR:2011:BQ8452
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-07-2011
- Zaaknummer
10/04459
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BQ8452
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8452, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8452
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8452, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8452
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Kort geding. Verzekeringsrecht. Weigering verzekeringsuitkering wegens beweerde brandstichting. Opname personalia in incidentenregister onrechtmatig?
8 juli 2011
Eerste Kamer
10/04459
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en NN.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 326709/KG ZA 08-1610 van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 16 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.029.071/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
NN heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NN begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.
Conclusie 20‑05‑2011
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV
(hierna NN)
1.
Het tijdig ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Haagse Hof.
2.
Middel I berust op een misvatting. Art. 6 EVRM ziet op de eisen gesteld aan en waarborgen met betrekking tot procedures bij de rechter. Voor zover het middel al begrijpelijke klachten op dit punt ventileert, stuiten ze hierop af.
3.
Voor zover het middel meent dat bij een vermoeden van brandstichting aangifte moet worden gedaan, mislukt het omdat een rechtsgrond daarvoor ontbreekt.
4.
De klacht onder 16 voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. Het Hof heeft op dit punt niets vastgesteld. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stelling: onder omstandigheden kan dit grond opleveren geen of minder waarde te hechten aan zo'n rapport, maar dat is — zeker in kort geding — overgelaten aan de feitenrechter; zie ook rov. 8 en 11 van 's Hofs arrest.
5.
Middel II vervalt goeddeels in herhalingen en mislukt op de eerder genoemde gronden. Voor het overige zien de klachten eraan voorbij dat het in casu gaat om een — door [eiser] geëntameerd — kort geding. Dat leent zich niet voor (uitvoerig) feitenonderzoek. Het Hof heeft niet geoordeeld dat [eiser] — kort gezegd — de brand heeft aangestoken en evenmin dat hij zich aan andere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Als [eiser] dat in rechte uitgezocht wil hebben, dan is een kort geding daarvoor niet de juiste weg.
6.
Uit de s.t. van mrs Rijpma en Van der Keur onder 6 blijkt dat ook een bodemprocedure is geëntameerd en dat deze in eerste aanleg niet tot een voor [eiser] gunstig resultaat heeft geleid (zie prod. 1). Dat vonnis zou onherroepelijk zijn geworden (s.t. NN onder 7 en 8). Mogelijk moet de repliek van mr Garretsen onder 1 zo worden begrepen dat hij dit laatste ontkent. Omdat bijlage 3 bij de s.t. van NN niet duidelijk is, heb ik ambtshalve navraag laten doen bij de griffie van het Hof. De bodemprocedure blijkt inderdaad te zijn geroyeerd; ik moge verwijzen naar het aangehechte van genoemde griffie ontvangen document. Daarom mist [eiser] belang bij zijn cassatieberoep.
7.
Ten overvloede: in de zaken waarin een verzekeringsuitkering wegens beweerde brandstichting werd geweigerd en waarin ik de afgelopen vele jaren heb mogen concluderen, bekroop mij soms een wat ongemakkelijk gevoel. Evenals in talloze andere zaken bestaat soms de indruk dat — op voor een leek wankele gronden — naar een bepaald resultaat wordt toegewerkt. Over de onderhavige zaak wil geen uitspraak doen. Ik volsta ermee op te merken dat de uitkomsten van de door [eiser] ingeschakelde deskundige, zoals geciteerd in rov. 2.10 van het vonnis in prima, bepaaldelijk zuinig zijn geformuleerd.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal