Rb. Limburg, 08-08-2018, nr. C/03/253337 / JE RK 18-1841
ECLI:NL:RBLIM:2018:8964
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
08-08-2018
- Zaaknummer
C/03/253337 / JE RK 18-1841
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:8964, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 08‑08‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2018-0240
Uitspraak 08‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Voorlopige voogdij uitgesproken ondanks dat er een (voorlopige) ondertoezichtstelling is. Ouder met gezag is overleden.
Partij(en)
Rechtbank Limburg
Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/253337 / JE RK 18-1841
Beschikking van 8 augustus 2018 betreffende gezag
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen de GI,
advocaat: mr. A. Meijers;
betreffende de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2012.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Op 25 juli 2018 is bij deze rechtbank binnengekomen een brief van de GI.
1.2.
Op 8 augustus 2018 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- mw. mr. A. Meijers en mw. [X] namens de GI;
- mw. [Y] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1.
De GI verzoekt om met toepassing van artikel 1:299 BW ambtshalve een (voorlopige of tijdelijk) gezagsvoorziening te treffen over de minderjarige [naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2012,
kind van:
[moeder minderjarige] , overleden op [overlijdensdag moeder minderjarige] 2018 te [plaats overlijden moeder minderjarige] .
De GI stelt daartoe dat aan de raad is verzocht om een voorlopige voogdij te vragen, zodat de GI in staat wordt gesteld om namens [voornaam minderjarige] zijn belangen te behartigen. De raad heeft op 12 juli 2018 laten weten geen noodzaak te zien voor een voorlopige voorziening, nu er onvoldoende dringend en onverwijld belang zou zijn.
Volgens de GI is er sprake van een gezagsvacuüm. De vader van [voornaam minderjarige] is niet betrokken en thans wordt er geen wettelijk gezag over [voornaam minderjarige] uitgeoefend. Er is op 25 juni 2018 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, maar er kan niet zonder meer worden aangenomen dat deze doorloopt. Er is immers geen gezaghebbende moeder meer wier gezag beperkt kan worden. De status van de voorlopige ondertoezichtstelling is dan ook onduidelijk en daarmee ook de titel voor het verblijf van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin. Voorts zullen andere zaken voor [voornaam minderjarige] geregeld moeten worden, zoals inschrijving op de nieuwe school, afwikkeling van de nalatenschap en het starten van jeugdhulp voor het verwerken van het overlijden van zijn moeder.
2.2.
Namens de raad is gesteld dat het niet dringend en onverwijld noodzakelijk is dat een gezagsvoorziening wordt getroffen. Op korte termijn is het onderzoek van de raad gereed en thans is nog sprake van een voorlopige ondertoezichtstelling die loopt tot 25 september 2018.
3. Het oordeel van de rechtbank
3.1.
Bij beschikking van 25 juni 2018 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 25 september 2018.
Op 13 juli 2018 heeft de rechtbank van de gemeente Venlo de kennisgeving ontvangen dat de moeder van [voornaam minderjarige] is overleden op [overlijdensdag moeder minderjarige] 2018. Bij brief van 24 juli 2018 heeft de rechtbank de raad verzocht om zo snel mogelijk onderzoek te verrichten, nu niet in het gezag wordt voorzien (C/03/252655 / FA RK 18-2665).
In het verleden is in de literatuur en rechtspraak verschillend gedacht over de vraag of de ondertoezichtstelling alleen een gezagsbeperkende maatregel is, of een zelfstandig instituut, gericht op het verlenen van hulp aan en het waarborgen voor toezicht op de minderjarige. In dat laatste geval heeft een wijziging in de persoon van de gezagsdrager geen invloed op een bestaande ondertoezichtstelling, en in die redenering zelfs niet het overlijden van de enige gezagsdrager. Op 11 december 1987 heeft de Hoge Raad (NJ 1988, 724, m.nt. E.A.A. Luijten) overwogen dat een ondertoezichtstelling mede tot functie heeft het verlenen van hulp en het waarborgen van toezicht aan een minderjarige, en dat daarmee onverenigbaar is dat de ondertoezichtstelling zou eindigen enkel door een gezagswijziging. Daarbij betrekt de Hoge Raad dat dit tot gevolg zou hebben dat een leemte in de hulpverlening en het toezicht op het kind zou ontstaan. In de literatuur (Luijten in zijn annotatie bij genoemde uitspraak; J.E. Doek in de bespreking van deze uitspraak in FJR 1988-5; M.R. Bruning bij de toelichting op het doel van de ondertoezichtstelling in Tekst en Commentaar Personen- en Familierecht) wordt dit wel zo uitgelegd dat hieruit volgt dat een ondertoezichtstelling blijft bestaan als het bestaande gezag wegvalt als gevolg van overlijden van de ouder of voogd.
Ook als hiervan wordt uitgegaan, neemt dit echter niet weg dat vaststaat dat de minderjarige door overlijden van zijn moeder niet onder ouderlijk gezag staat en dat er evenmin in de voogdij is voorzien.
Daar waar de raad stelt dat de voorlopige ondertoezichtstelling het gezagsvacuüm dekt, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Immers, een (voorlopige) ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel. Deze beperking van het gezag heeft echter op zichzelf niet tot gevolg dat de GI gezagsbeslissingen mag nemen. Als beslissingen moeten worden genomen die het kind betreffen, en er is niet langer voorzien in het gezag, is sprake van een gezagsvacuüm, ook als door middel van het doorlopen van de ondertoezichtstelling geen leemte ontstaat in de hulpverlening. De GI heeft aannemelijk gemaakt dat voor [voornaam minderjarige] gezagsbeslissingen genomen moeten worden, gelet op de zaken die feitelijk geregeld moeten (gaan) worden. Om die reden acht de rechtbank het dringend en onverwijld noodzakelijk om in het gezag over hem te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank dient de GI met de voorlopige voogdij te worden belast in afwachting van het verzoek tot voorziening in de voogdij van de raad.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
belast met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gevestigd te Roermond, voor de duur van drie maanden;
4.2.
verstaat dat deze maatregel van rechtswege vervalt na expiratie van voormelde termijn, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [voornaam minderjarige] is verzocht;
4.3.
bepaalt dat aan de gecertificeerde instelling alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige die in het belang van de minderjarige noodzakelijk zijn, worden toegekend;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden, griffier, op 8 augustus 2018 en op schrift gesteld op 15 augustus 2018. | ||
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. | ||