Hof Leeuwarden, 19-11-2004, nr. 24-000439-04
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6032
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
19-11-2004
- Zaaknummer
24-000439-04
- LJN
AR6032
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6032, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 19‑11‑2004; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AV4161
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AV4161
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2004:AO5745
Uitspraak 19‑11‑2004
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachte rade een 79-jarige vrouw van het leven beroofd en voorts gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte heeft het slachtoffer aangesproken en gevraagd of zij seks met hem wilde. Toen hij merkte dat dit niet het geval was, heeft hij haar meegesleept naar zijn auto en in de kofferbak geduwd. Verdachte heeft haar meegevoerd naar een plek in het bos en haar aan een boom vastgebonden. Daarna heeft hij haar verkracht. Vervolgens heeft verdachte een schop uit zijn auto gehaald en het slachtoffer met de scherpe kant van de schop tegen het hoofd en de borstkas geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer op een onmenselijke manier behandeld. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren en TBS met dwangverpleging. Bij het opleggen van de straf heeft het hof rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en met de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof heeft voorts rekening gehouden met het leed dat verdachte aan het slachtoffer en de nabestaanden heeft toegebracht, alsmede met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking, welke van een dergelijke straf uitgaat.
Partij(en)
Parketnummer: 24-000439-04
Arrest d.d. 19 november 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 17 maart 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren [in] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Sieders, advocaat te Coevorden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen en heeft een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn beiden op 30 maart 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 5 november 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
- 1.
primair:
hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [het slachtoffer] met een schop, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de borstkas geslagen, tengevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden, althans heeft verdachte zodanig geweld tegen [het slachtoffer] gepleegd, dat tengevolge van dat geweld [het slachtoffer] is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een schop, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, [het slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of de borstkas geslagen, althans zodanig geweld tegen [het slachtoffer] gepleegd, dat [het slachtoffer] tengevolge van dat geweld is overleden;
- -
heeft opgewacht en/of (vervolgens) heimelijk (van achteren) is genaderd en/of
- -
een (plastic) zak over het hoofd heeft getrokken en/of heeft vastgegrepen en/of
- -
een touw om de hals en/of de/een arm heeft gedaan en/of
- -
heeft meegetrokken/meegevoerd en/of meegesleept naar een gereedstaande auto en/of (vervolgens) in de kofferruimte van die auto heeft gelegd en/of
- -
met (behulp van) die/een auto heeft vervoerd naar een andere plaats en/of
- -
uit de auto heeft getild/gehaald en/of (aan het touw) heeft meegevoerd en/of heeft meegesleept naar een (dieper) in het bos gelegen plek en/of
- -
tegen de grond heeft geduwd/gedrukt, althans op de grond heeft gelegd en/of (met haar handen) heeft vastgebonden aan een boom(pje) en/of
- -
haar kleding (deels) heeft uitgetrokken en/of (deels) heeft kapotgetrokken en/of
- -
een zakdoek, althans een prop, gemaakt van textiel, in haar mond heeft geduwd/gestopt
en/of aldus voor [het slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
2:
hij op of omstreeks 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer],
hebbende verdachte [het slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of een of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van [het slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of dat verdachte de vagina van [het slachtoffer] heeft gelikt en/of de borst(en) van [het slachtoffer] heeft betast,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte [het slachtoffer]
Bewezenverklaring
- 1.
primair:
hij op 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg zodanig geweld tegen [het slachtoffer] gepleegd, dat tengevolge van dat geweld [het slachtoffer] is overleden.
- -
heeft vastgegrepen en
- -
heeft meegetrokken en meegesleept naar een gereedstaande auto en vervolgens in de kofferruimte van die auto heeft gelegd en met die auto heeft vervoerd naar een andere plaats en
- -
uit de auto heeft getild en heeft meegevoerd en meegesleept naar een dieper in het bos gelegen plek en
- -
tegen de grond heeft gedrukt en met haar handen heeft vastgebonden aan een boom en haar kleding deels heeft uitgetrokken en deels heeft kapotgetrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Het hof acht bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de navolgende overwegingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte en het slachtoffer in dezelfde straat woonden en dat zij beiden gedurende een reeks van jaren in een relatief kleine gemeenschap vertoefden, waardoor de kans op wederzijdse herkenning als aanmerkelijk, in ieder geval aannemelijk moet worden ingeschat. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer herkende en er van op de hoogte was dat zij regelmatig in de vroege ochtend een zekere wandelroute volgde. Hij achtte het niet uitgesloten dat zij hem ook zou herkennen als zij hem op straat zou tegenkomen. Eveneens heeft verdachte gezegd dat hij wel eerder met de gedachte had gespeeld om het (latere) slachtoffer seksueel te benaderen. Zelfs de dag tevoren (13 februari 2003) was die gedachte bij hem opgekomen, hij had ook toen de schop meegenomen, en blijkens zijn verklaring bij de politie had hij "geluk" dat zij de bewuste dag (14 februari 2003) daar weer liep. Verdachte had die ochtend omstreeks 07.15 uur, na een ruzie met zijn vriendin, het huis verlaten en was met zijn auto vertrokken, na eerst de schop weer uit de schuur te hebben gehaald en in zijn auto te hebben gelegd.
Tegen de achtergrond van het voorgaande moet verdachte zich op zijn minst bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hem herkende, toen hij haar met de auto op het fietspad van achteren naderde, de auto stilzette en het slachtoffer vroeg of zij seks met hem wilde hebben. Dat wilde ze niet, ze vond verdachtes voorstel "godslasterend". Het slachtoffer bevond zich toen, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, ergens aan de zijkant van het begin van het fietspad, op een plaats waar later de oorbel van het slachtoffer werd gevonden. Zij werd vervolgens door verdachte in de kofferbak van zijn auto "gedumpt". Verdachte heeft naar eigen zeggen ter terechtzitting in appèl toen (nog) geen gebruik gemaakt van een plastic zak. Het slachtoffer heeft verdachte derhalve reeds bij het eerste contact kunnen en wel moeten zien.
Het gevaar voor herkenning speelde voor verdachte een belangrijke rol. Tegenover de politie heeft hij steeds aangegeven dat hij meteen een plastic zak over het hoofd van het slachtoffer heeft getrokken, opdat zij hem niet zou zien. Het verschuiven van de zak van haar hoofd na de verkrachting, waardoor zij zijn gezicht had gezien, vormde voor hem de aanleiding de schop uit zijn auto te halen en haar daarmee te slaan. Voor dat slaan heeft hij eerder verschillende verklaringen gegeven, o.a. dat hij op die manier "haar geheugen wilde wissen". Ze zou dan niets meer weten van de verkrachting door verdachte. Eerst ter zitting van het hof is verdachte gekomen met een andere lezing, waarin de onverhoedse overval met de zak aan het begin van de gebeurtenissen niet meer voorkwam. Een lezing die het hof, mede gelet op de vondst van de oorbel, geloofwaardig acht.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte zich heeft gerealiseerd en op de koop toe heeft genomen dat hij zijn slachtoffer zou moeten doden als hij niet "gepakt" wilde worden. Ze had hem immers gezien en zou hem als dader kunnen identificeren. Dat wilde hij in geen geval, omdat de gevolgen voor hem dan niet te overzien zouden zijn.
Na het slachtoffer in de kofferbak van de auto te hebben vervoerd, heeft verdachte de auto bij een zandpad achtergelaten en het slachtoffer, dat hij verderop aan een boom had vastgebonden, op gruwelijke wijze verkracht. Daarna is hij teruggegaan naar de auto om de schop op te halen en heeft hij het slachtoffer vervolgens op beestachtige wijze afgemaakt. Ten slotte is verdachte gaan spitten, kennelijk met de bedoeling om de gevolgen van zijn handelen te verdoezelen.
Op grond van bovenstaande overwegingen is het hof tot het oordeel gekomen dat verdachte het slachtoffer niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van het leven heeft beroofd, maar vanaf het moment dat hij van huis vertrok en in ieder geval vanaf het moment dat hij het slachtoffer aansprak, dit plan had. Daaruit valt af te leiden dat verdachte vervolgens ruimschoots de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit om haar van het leven te beroven. Voor verdachte heeft dus meer dan voldoende gelegenheid bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen en zich daarvan rekenschap te geven. Ook nadat hij het slachtoffer had verkracht heeft hij die mogelijkheid zelfs nog gehad, toen hij naar zijn auto ging om de schop te halen en daarmee terug liep, een tocht van meerdere minuten. Er was voor verdachte klaarblijkelijk geen weg meer terug. Zij had hem gezien en dus moest ze dood.
Een en ander brengt mee dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht heeft gehandeld.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven:
onder 1 primair:
moord;
onder 2:
verkrachting.
Strafbaarheid
Door J.M.J.F. Offermans, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en C.M. van Deutekom, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC), is een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Hun bevindingen, alsmede de daaruit getrokken conclusies, zijn neergelegd in het PBC-rapport van 28 januari 2004. Dit rapport houdt onder meer in:
"Wij zijn van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend."
Gelet op de inhoud van voormeld PBC-rapport en de inhoud van de aanvullingen daarop van 29 oktober 2004 en 4 november 2004, kan het hof - mede gelet op de indruk die het hof op de terechtzitting van de (persoon van) verdachte heeft gekregen - zich verenigen met deze conclusies. Het hof neemt de conclusies van de deskundigen Offermans en Van Deutekom dan ook over en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank te Assen heeft verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde, moord, en het onder 2 ten laste gelegde, verkrachting, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en heeft voorts bevolen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer, een alleenstaande vrouw van 79 jaar, op brute wijze vermoord. Daaraan voorafgaand heeft hij het slachtoffer welbewust benaderd en gevraagd of zij seks met hem wilde. Toen hij merkte dat dit niet het geval was heeft hij haar meegesleept naar zijn auto en in de kofferbak geduwd. Verdachte heeft haar meegevoerd naar een plek in het bos en haar aan een boom vastgebonden. Daarna heeft hij haar verkracht. Gelet op het letsel dat de patholoog aan haar vagina heeft geconstateerd, moet het slachtoffer daarbij ondraaglijke pijnen hebben geleden.
Vervolgens heeft verdachte een schop uit zijn auto gehaald. Toen hij bij haar terugkwam heeft hij haar meermalen met de scherpe kant van een schop tegen het hoofd en de borstkas geslagen. Ook waren er beschadigingen aan haar hals en strottenhoofd. Het slachtoffer moet zodoende op een verschrikkelijke manier aan haar einde zijn gekomen. Zij moet vanaf de tijd dat zij door verdachte in de kofferbak van de auto werd geduwd tot aan het moment van de levensberoving - letterlijk - doodsangsten hebben uitgestaan. Verdachte heeft het slachtoffer op een onmenselijke manier behandeld. Het leed dat hij daardoor aan dit slachtoffer en haar nabestaanden heeft toegebracht is onuitwisbaar en onomkeerbaar, hetgeen haar drie dochters treffend tot uitdrukking hebben gebracht in hun (schriftelijke) slachtofferverklaring.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en haar nabestaanden heeft aangedaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid leidt echter - anders dan de raadsman heeft betoogd - niet noodzakelijkerwijs tot oplegging van een lagere straf. Het hof heeft voor de hoogte van de straf - naast het voorgaande - ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde te weeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking welke van een dergelijke straf uitgaat.
Alles overziende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren passend en geboden.
Terbeschikkingstelling
Het PBC-rapport van 28 januari 2004, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans en C.M. van Deutekom houdt als advies in:
"Bij betrokkene is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD NOS) en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en kinderlijk-afhankelijke kenmerken, echter niet van specifiek seksueel deviant gedrag (parafilie). Door zijn sociale en verbale tekortkomingen, zijn verhoogde krenkbaarheid en een te hoog aspiratieniveau (waarin hij zich als redder voor anderen wil profileren), staat betrokkene onder permanente druk, die nog verder verhoogd wordt, als er zich ook tegenslagen voordoen in zijn leven, zoals in de afgelopen jaren. Betrokkene beschikt vervolgens niet over adequate coping-mechanismen om woede, teleurstelling en frustratie te laten afvloeien, integendeel, negatieve gevoelens hopen zich alleen maar verder op en komen vroeg of laat tot soms minder ernstige, maar ook, zoals ten tijde van het ten laste gelegde, zeer ernstige uitbarstingen. De ten laste gelegde feiten sub 1 en 2 kunnen hierbij niet los van elkaar worden gezien. Het ten laste gelegde heeft vooral een uiterst agressief karakter, waarbij de agressie daarnaast voor een deel geseksualiseerd is. Ook op andere momenten - in relatie met zijn partner - is zichtbaar geweest dat betrokkene spanningen soms seksualiseert.
Bovenomschreven dynamiek laat ook zien dat er zich weliswaar bepaalde specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld de gevolgen voor betrokkene van de MKZ-crisis en de problemen met de boekhouder) hebben voorgedaan voorafgaand aan het ten laste gelegde, maar dat ook veel aspecten van betrokkenes woede, frustratie en teleurstelling nauwelijks als situatief kunnen worden beschouwd en veel meer uitdrukking vormen van betrokkenes onvermogen om problemen het hoofd te bieden en binnen intermenselijke contacten adequaat te functioneren. Dit impliceert dat het ten laste gelegde niet als specifiek of situatief kan worden beschouwd, maar als sterk gerelateerd aan betrokkenes problematiek, waardoor er als logisch voortvloeisel hiervan kan worden uitgegaan van een aanzienlijk recidivegevaar voor de toekomst, waar slechts een langdurige en intensieve intramurale behandeling verandering in kan brengen.
Dit brengt het onderzoekend team ertoe Uw College te adviseren betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen."
Voorts komt uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd naar voren dat hij inziet dat er wat aan zijn problematiek gedaan moet worden en dat hij de kans groot acht dat, wanneer er niets gedaan wordt, er weer iets ergs kan gebeuren.
Gelet op het voorgaande en gezien de stukken, waaronder de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, kan het hof zich met bovenvermelde overwegingen van de deskundigen Offermans en Van Deutekom verenigen. Het hof volgt het advies van de deskundigen, mede in het licht van het navolgende.
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond dat die feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts betreffen de bewezenverklaarde feiten beide misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist tevens dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is voor wat betreft de in eerste aanleg toegewezen schadeposten, betreffende uitvaartkosten, kosten voor een grafmonument en notariskosten met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap, van de zijde van verdachte niet weersproken. Deze posten belopen een gezamenlijk bedrag van 9.858,80 euro. Derhalve kan de vordering voor wat betreft deze posten worden toegewezen in voege als na te melden.
Het komt het hof gewenst voor voormeld bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij betreffende het gevorderde bedrag van 20.000 euro ter zake van waardevermindering van het huis van het slachtoffer geen betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door de hiervoor bewezenverklaarde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof is voorts van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige, dat wil zeggen betreffende de schadeposten reis- en verblijfkosten en telefoonkosten, niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepassing van wetsartikelen
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte tevens ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [een dochter van het slachtoffer], [adres] [woonplaats], tot een bedrag van negenduizend achthonderdachtenvijftig euro en tachtig cent;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
veroordeelt verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenduizend achthonderdachtenvijftig euro en tachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [een dochter van het slachtoffer], [adres] [woonplaats], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Koolschijn, voorzitter, Wedzinga en Toeter, in tegenwoordigheid van Moeke als griffier, zijnde mr. Toeter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
2:
hij op 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, door geweld [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer],
hebbende verdachte [het slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en zijn, verdachtes, vingers in de vagina van [het slachtoffer] heeft gebracht en dat verdachte de vagina van [het slachtoffer] heeft gelikt en de borsten van [het slachtoffer] heeft betast en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [het slachtoffer]