ABRvS, 28-08-2013, nr. 201301970/1/R3
ECLI:NL:RVS:2013:963
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-08-2013
- Zaaknummer
201301970/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:963, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑08‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AB 2014/20 met annotatie van C.B. Modderman
Uitspraak 28‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de binnen de zone van de Rivierensingel voorziene woningen aan de Rivierensingel te Helmond.
201301970/1/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Helmond,
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de binnen de zone van de Rivierensingel voorziene woningen aan de Rivierensingel te Helmond.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2013, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bestreden besluit is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Brouwhuis - Rivierensingel tussen 717-727", dat drie woningen aan de Rivierensingel mogelijk maakt en is op 18 januari 2013, gelijktijdig met het vaststellingsbesluit van het plan, bekendgemaakt.
2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge het tweede lid kan, bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 110a, eerste lid, is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
2.1. Voor zover [appellant] en anderen zich richten tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de drie voorziene woningen, het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek en de daarbij betrokken bron- en overdrachtsmaatregelen overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.3. Zoals reeds eerder in de uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3 is overwogen, bevat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh - kort weergegeven en voor zover hier van belang - een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woning is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woning een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woning. De regeling in artikel 83 van de Wgh voorziet erin dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.
2.4. De woningen van [appellant] en anderen staan in de omgeving van de locatie waar de nieuwe woningen zijn voorzien. Zij wonen dus niet in een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Evenmin zijn zij eigenaar van een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen.
2.5. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren over de vastgestelde hogere waarden voor de voorziene woningen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen zij terzake aanvoeren.
3. Voor zover [appellant] en anderen veronderstellen dat het bestreden besluit leidt tot verhoging van de geluidsbelasting op hun gevels en betogen dat de thans op het plangebied aanwezige begroeiing voor de omliggende woningen een natuurlijk afscherming vormt tegen de geluidsbelasting ten gevolge van de toekomstige verbreding van de N279 en dat gelet daarop deze begroeiing behouden dient te blijven, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren zijn gericht tegen voormeld plan en gelet daarop niet in deze procedure aan de orde kunnen komen, maar bij de procedure tegen de vaststelling van dat plan. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
459-758.