NJB 2017/926:Onderzoek aan smartphone door opsporingsambtenaar: indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94 jo artt. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dat is echter niet het geval indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk. Onderzoek aan smartphone door officier van justitie: de bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en onder a, Sv met opsporing is belast. Dit geldt ook indien indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. Onderzoek aan smartphone door rechter commissaris: voorts kunnen voormelde bevoegdheden op grond van art. 104 lid 1 Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. Dit geldt ook indien indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In het licht van art. 8 EVRM valt aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn