Rb. Den Haag, 01-10-2019, nr. 19/1895
ECLI:NL:RBDHA:2019:10606
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-10-2019
- Zaaknummer
19/1895
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:10606, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑10‑2019; (Raadkamer, Rekestprocedure, Beschikking)
Uitspraak 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Verzoek ex art. 591a Sv na ingetrokken klaagschrift ex art. 552a Sv. Voor ontvankelijkheid van het verzoek is het materiële gevolg in de beklagzaak doorslaggevend, namelijk of voorwerpen waarop het klaagschrift ziet zijn teruggegeven. Gronden van billijkheid, waarbij een rol speelt in hoeverre het klaagschrift heeft geleid tot die teruggave.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: -
Raadkamernummer: RK19/1895
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekerster] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat mr. D.J.G.J. Cornelissen, adres: [adres] .
Inleiding
De telefoon (merk: Apple, type: Iphone7) van verzoekster is op 7 december 2018 in beslag genomen.
Op 31 januari 2019 is namens verzoekster een klaagschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot teruggave van de telefoon.
Op 7 maart 2019 heeft verzoekster haar telefoon teruggekregen.
Op 11 april 2019 is het klaagschrift namens verzoekster ingetrokken.
Op 28 mei 2019 is het verzoekschrift ex artikel 591a Sv door de rechtbank ontvangen.
De procedure in raadkamer
De rechtbank heeft dit verzoek op 17 september 2019 in raadkamer behandeld.
Verzoekster is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was haar advocaat, mr. Cornelissen.
Het verzoek
Namens verzoekster is verzocht om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv ter hoogte van € 458,89. Het feit dat het klaagschrift is ingetrokken betekent volgens verzoekster niet dat er geen vergoeding kan worden toegekend op grond van artikel 591a Sv. Daarbij wordt verzocht om een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek nu de beklagprocedure niet is geëindigd met een onherroepelijke gegrondverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De artikelen 591, tweede en vijfde lid, Sv in verbinding met artikel 591a, tweede en vierde
lid, Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor
het indienen en behandelen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv.
Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan worden ingediend binnen
drie maanden na het eindigen van de zaak. Volgens de Hoge Raad (beslissing van 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191) moet onder het eindigen van de zaak in dit
verband worden verstaan: het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van artikel 552a Sv ingediende klaagschrift. Daarbij moet worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift.
Hieruit volgt dus dat bij gegrondverklaring van het beklag op de voet van artikel 552a Sv, de desbetreffende klager binnen drie maanden een verzoek tot kostenvergoeding als bedoeld in artikel 591a Sv kan indienen. In navolging van het Hof Amsterdam (beslissing van 20 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3418) is de rechtbank van oordeel dat – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – daaruit niet volgt dat niet-ontvankelijkheid het gevolg moet zijn als een verzoek tot kostenvergoeding wordt ingediend nadat een beklagprocedure op andere wijze is geëindigd dan met het onherroepelijk worden van een rechterlijke beslissing strekkende tot gegrondverklaring daarvan.
Bij verzoeken op de voet van artikel 591a Sv die strekken tot vergoeding van kosten na het eindigen van een strafzaak, is voor de ontvankelijkheid beslissend of die zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het materiële gevolg is dus doorslaggevend en niet of de zaak is geëindigd met een vrijsprekend vonnis van de rechter. Ook in het geval van een sepotbeslissing door de officier van justitie kan immers een verzoek op de voet van artikel 591a Sv worden gedaan. De rechtbank ziet – evenals het hof – geen aanleiding om bij verzoeken op de voet van artikel 591a Sv die strekken tot vergoeding van kosten na het eindigen van een beklagprocedure het materiële gevolg niet beslissend te laten zijn. Doorslaggevend moet zijn of teruggave is gevolgd van voorwerpen waarop het klaagschrift ziet. Doorgaans zal die teruggave voor de klager aanleiding zijn om zijn klaagschrift in te trekken voordat daarop door de rechter zal zijn beslist, waarmee de beklagprocedure dan ten einde is. Doet hij dat niet, dan zal de beklagprocedure eindigen met een rechterlijke niet-ontvankelijkverklaring. Maar voor de ontvankelijkheid van een daarop volgend verzoek op de voet van artikel 591a Sv is dat dus niet van belang.
Aangezien verzoekster haar telefoon heeft teruggekregen nadat zij een daartoe strekkend klaagschrift had ingediend, is zij ontvankelijk in haar verzoek.
Gronden van billijkheid
Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in
aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij een rol spelen in hoeverre het indienen van het klaagschrift daadwerkelijk heeft geleid tot de teruggave van de voorwerpen. Als voorwerpen worden teruggeven nadat een daartoe strekkend klaagschrift is ingediend, mag er in beginsel van uit worden gegaan dat het indienen van dat klaagschrift (mede) aanleiding is geweest tot die teruggave. Het is dan in voorkomend geval aan de officier van justitie om aannemelijk te maken dat dit anders was, en dat bijvoorbeeld reeds voordat het klaagschrift was ingediend tot teruggave was beslist.
In deze zaak heeft de officier van justitie desgevraagd in raadkamer verklaard dat zij niet bij de zaaksofficier heeft nagevraagd wat de reden is geweest voor teruggave van de telefoon, maar dat zij niet kan uitsluiten dat het indienen van het klaagschrift heeft geleid tot die teruggave. Onder die omstandigheden acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster het verzochte bedrag van € 458,89 toe te kennen als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
Voorts acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster voor de kosten van indiening en behandeling van onderhavig verzoek het gebruikelijke bedrag van € 550,- toe te kennen.
Beslissing
De rechtbank kent aan verzoekster toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 1.008,89 (zegge: duizend acht euro en negenentachtig eurocent), en bepaalt dat voormeld bedrag dient te worden voldaan op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] onder vermelding van ‘ [naam] ’.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.W. Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 oktober 2019.