ABRvS, 12-10-2016, nr. 201600730/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:2702
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-10-2016
- Zaaknummer
201600730/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2702, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] per 1 juni 2013 beëindigd en bepaald dat [appellant] de voorschotten die na die datum aan hem zijn betaald moet terugbetalen.
201600730/1/A2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2015 in zaak nr. 15/2550 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] per 1 juni 2013 beëindigd en bepaald dat [appellant] de voorschotten die na die datum aan hem zijn betaald moet terugbetalen.
Bij besluit van 5 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2013 definitief vastgesteld op € 605,00 en bepaald dat [appellant] de reeds aan hem betaalde voorschotten van in totaal € 1.584,00 moet terugbetalen.
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 21 juli 2014 gemaakte bezwaar aangemerkt als mede gericht tegen het besluit van 5 september 2015 en dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2016, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
2. [appellant] bewoonde de maanden januari tot juni van het jaar 2013 een huurwoning op het adres [locatie 1] te [plaats]. Vanaf 1 juni 2013 tot 19 mei 2014 bewoonde hij een huurwoning op het adres [locatie 2] te [plaats]. Op dit laatste adres stonden destijds nog vijf personen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA), vanaf 6 januari 2014 de basisregistratie personen (hierna: BRP).
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de woning die hij bewoonde op het adres [locatie 2] te [plaats] voldoet aan de vereisten voor aanspraak op huurtoeslag. Uit het door [appellant] overgelegde huurcontract blijkt niet dat de woning zelfstandig is. Hoewel de dienst daarom heeft verzocht, heeft [appellant] geen verklaring van zijn verhuurder overgelegd. Verder heeft [appellant] niet aangetoond dat de overige bewoners die in de GBA en de BRP op hetzelfde adres stonden ingeschreven niet tot zijn huishouden behoorden, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4. In geschil is de aanspraak van [appellant] op huurtoeslag over de periode van 1 juni 2013 tot 19 mei 2014.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft aangetoond dat hij op het adres [locatie 2] te [plaats] een zelfstandige woonruimte bewoonde en hij om die reden voor de periode dat hij op dat adres woonde geen aanspraak op huurtoeslag heeft. Volgens [appellant] blijkt uit de door hem overgelegde foto’s dat hij wel een zelfstandige woonruimte bewoonde.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA- of BRP-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA- of BRP-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van de huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA- of BRP-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
5.2. [appellant] heeft foto’s overgelegd die volgens hem zijn genomen van de woning die hij op het adres [locatie 2] te [plaats] bewoonde. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan uit de foto’s niet worden afgeleid dat [appellant] een zelfstandige woonruimte huurde. Hiervoor zijn ondersteunende stukken nodig. In dit verband heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht aangevoerd dat uit de foto’s niet kan worden afgeleid dat deze betrekking hebben op de woning die [appellant] destijds huurde.
5.3. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
735.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de GBA of de BRP;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA of de BRP, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA of de BRP niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA of de BRP, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.