ABRvS, 21-11-2018, nr. 201802350/1/R6
ECLI:NL:RVS:2018:3749
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-11-2018
- Zaaknummer
201802350/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:3749, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JM 2019/4 met annotatie van Arents, F.
Uitspraak 21‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 januari 2018 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Vredenburghlaan".
201802350/1/R6.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Waddinxveen, en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2018 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Vredenburghlaan".
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2018, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.M.E. Verhaegh en mr. J. Tromp, beiden advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Eekhout-Glas, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag en mr. S. Eekhout-Glas, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Goede procesorde
2. [appellante] en anderen hebben ter zitting voor het eerst aangevoerd dat in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit is uitgegaan van een te lage autonome verkeersgroei. Nu deze beroepsgrond ziet op specifieke invoergegevens van het verkeersmodel was het voor het college niet mogelijk om hierop adequaat te reageren. Niet is gebleken dat [appellante] en anderen deze beroepsgrond niet in een eerder stadium naar voren hadden kunnen brengen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de door [appellante] en anderen naar voren gebrachte beroepsgrond wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
Het beroep
3. [appellante] en anderen vrezen voor ernstige geluidhinder ter plaatse van Plasweg 16a, Plasweg 39 en Plasweg 41 vanwege de aanleg van de Vredenburghlaan. Niet is onderzocht in hoeverre de geluidbelasting schadelijk is of kan zijn voor de gezondheid, en zo ja, in welke mate. Zij voeren aan dat het besluit is vastgesteld in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Zij betogen dat er onvoldoende geluidwerende voorzieningen worden getroffen.
3.1. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM verwijst de Afdeling naar de uitspraak van heden in zaak nr ECLI:NL:RVS:2018:3748.
3.1.1. De woningen van [appellante] en anderen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Vredenburghlaan. Omdat de Vredenburghlaan ter plaatse wordt aangelegd als nieuwe weg, bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege deze weg ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh 48 dB. Uitgaande van de aanleg van een geluidreducerend wegdek van steenmastiekasfalt CSMA van het type SMA-NL 5 en van het reduceren van de maximaal toegestane rijsnelheid op een deel van de Vredenburghlaan is berekend dat de geluidbelasting vanwege de Vredenburghlaan op de gevel van de woningen van [appellante] en anderen maximaal 53 dB, 52 dB onderscheidenlijk 56 dB zal bedragen. Omdat daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden heeft het college hogere waarden van 53 dB, 52 dB en 56 dB vastgesteld.
3.1.2. Het college stelt dat is gekozen voor de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type SMA-NL 5 en het reduceren van de maximaal toegestane rijsnelheid op een deel van de Vredenburghlaan, maar niet tevens voor de plaatsing van geluidafschermende maatregelen of het toepassen van een geluidreducerend wegdek van het type SMA NL 8 G+. Hiertoe stelt het college dat daartegen overwegende bezwaren van financiële aard bestaan. In het akoestisch onderzoek staat dat voor de beoordeling van de doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen gebruik is gemaakt van het Doelmatigheidscriterium zoals dat in opdracht van het Interprovinciaal Overleg is opgesteld door dBvision. Voor de werking van deze methode wordt verwezen naar de "Handleiding doelmatigheidscriterium voor geluidsmaatregelen langs provinciale wegen" van 23 september 2011 ref. PRVO 14-01-08ew van dBvision. Dit doelmatigheidscriterium wordt gezien als een objectieve methode om kostenafwegingen te maken. In het onderzoek "Akoestisch onderzoek t.b.v. BP Vredenburghlaan te Wadinxveen" van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 18 april 2017 staat dat voor de uitvoering van maatregelen een budget van € 112.200,00 ter beschikking staat voor het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting van de nieuwe weg op de gevels van de woningen rond de Plasweg. Dit houdt in, zo volgt uit de memo van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 12 juni 2018, dat de volgende schermvarianten mogelijk zijn:
1. een scherm van 1 m hoog en 224 m lang,
2. een scherm van 2 m hoog en 112 m lang,
3. een scherm van 3 m hoog en 75 m lang,
4. een scherm van 4 m hoog en 56 m lang en
5. een scherm van 5 m hoog en 45 m lang.
De onderzochte varianten betreffen de schermen van 1 en 2 m hoog. Gebleken is dat in beide varianten de minimale reductie van 5 dB (voorwaarde uit het Doelmatigheidscriterium) niet wordt gehaald. Derhalve stelt het college dat de beide varianten niet doelmatig zijn. Verder blijkt uit de tabel dat als gevolg van de toename van de hoogte van het scherm, en dus de afname van de lengte, de schermwerking afneemt. Dit is de reden waarom de overige bovengenoemde varianten niet zijn onderzocht.
Door het college is toegelicht dat het gebruik van SMA-NL 5 in plaats van het standaard asfalt (SMA-NL 11 dat als DAB berekend dient te worden) een extra investering vergt van € 25.000,- bij aanleg en € 5.000,- per jaar. Gezien het totale beschikbare budget van € 612.600,- stelt het college dat het toepassen van SMA-NL 5 over de gehele Vredenburghlaan als doelmatig kan worden aangemerkt. Inmiddels is er een SMA ontwikkeld dat de voordelen van stil asfalt combineert met de voordelen van SMA: SMA-NL 8 G+. Echter, onderzocht is dat het effect van toepassen van de snelheidsverlaging in combinatie met het toepassen van SMA-NL 8 G+ ten opzichte van het toepassen van SMA-NL 5 gering is. Dit leidt ertoe dat voor twee woningen binnen Glasparel geen hogere waarden meer nodig zijn. Hieruit kan volgens het college de conclusie getrokken worden dat het toepassen van SMA NL 8 G+ volgens het Doelmatigheidscriterium van de IPO-methodiek niet doelmatig is.
3.1.3. Gelet op de overwegende bezwaren van financiële aard staat ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh de mogelijkheid tot het treffen van geluidmaatregelen naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan het vaststellen van hogere waarden voor de woningen van [appellante] en anderen. In het licht van het voorgaande zijn de geluidbelasting en de gevolgen daarvan voldoende onderzocht. Ook is voldoende onderzocht dat geluidwerende voorzieningen niet getroffen hoeven te worden.
Het betoog faalt.
4. [appellante] en anderen betogen dat gelet op het akoestisch onderzoek in het besluit de verplichting moet worden opgenomen dat de Vredenburghlaan alleen in gebruik mag worden genomen wanneer voldoende inzichtelijk wordt gemaakt dat de binnenwaarden niet worden overschreden en dat de eventuele maatregelen aan de gevels zijn uitgevoerd.
4.1. De Afdeling overweegt dat het college niet de verplichting in het besluit heeft hoeven opnemen dat de Vredenburghlaan alleen in gebruik mag worden genomen wanneer voldoende inzichtelijk wordt gemaakt dat de binnenwaarde niet wordt overschreden en dat de eventuele maatregelen aan de gevels zijn uitgevoerd, omdat de verplichting om maatregelen aan gevels te treffen reeds volgt uit artikel 111b, tweede lid, van de Wgh.
Het betoog faalt.
5. [appellante] en anderen betogen dat een onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting optreedt.
5.1. Uit het verrichte akoestisch onderzoek volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting toeneemt tot 57 dB aan de Plasweg 16a, 55 dB aan de Plasweg 39 en 59 dB aan de Plasweg 41. Een gecumuleerde geluidsbelasting van maximaal 59 dB op de gevel is een matig akoestisch klimaat, maar dit is echter wel aanvaardbaar in het licht van de Wgh, aldus het college. Verder stelt het college dat de toename van de gecumuleerde geluidsbelasting vooral het gevolg is van de autonome groei van het autoverkeer. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting optreedt.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
646. BIJLAGE
Artikel 82, eerste lid, van de Wgh luidt: "Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB."
Artikel 83, eerste lid, luidt: "Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan."
Het derde lid, luidt: "Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, kan voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is:
a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan;
b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan."
Artikel 110a, eerste lid, luidt: "Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting."
Het derde lid luidt: "De in het eerste en tweede lid bedoelde waarde kan ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld."
Het vijfde lid luidt: "Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.
Het zevende lid luidt: "Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, benodigd is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie of de vaststelling of wijziging van een zone rond een industrieterrein dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg of spoorweg dan wel het industrieterrein van regionaal belang is gelegen bevoegd tot vaststelling van de hogere waarde. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het tweede en zesde lid in plaats van «burgemeester en wethouders» moet worden gelezen «gedeputeerde staten» en in het tweede lid in plaats van «gemeente» telkens moet worden gelezen: provincie."
Artikel 110d, eerste lid, luidt: "Ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, weg of spoorweg wordt voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven:
a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en
b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid."
Artikel 110e, luidt: "Onze Minister kan regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd."
Artikel 111b, tweede lid, luidt: "Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt."
Artikel 3.2, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 luidt: "Het equivalent geluidsniveau wordt bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III bij deze regeling beschreven Standaardrekenmethode 2."