HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m. nt. Mevis.
HR, 14-04-2020, nr. 18/02884
ECLI:NL:HR:2020:647
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2020
- Zaaknummer
18/02884
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:647, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:362
ECLI:NL:PHR:2020:362, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:647
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting door onder valse voorwendselen een bedrijf 4752 laptops te laten afgeven, art. 326 Sr. Verschillende bewijsklachten, o.a. over het opzet, bijdrage/opzet van verdachte op medeplichtigheid aan de oplichting en over (innerlijke tegenstrijdigheid m.b.t.) wederrechtelijk verkrijgen van referentienummers.HR: art. 81.1. RO. Samenhang met 18/02879, 18/02900, 18/03070, 18/04529 en 19/00309.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02884
Datum 14 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2018, nummer 21/002189-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot zodanige vermindering naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijftien maanden en twee weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2020.
Conclusie 03‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting door onder valse voorwendselen een bedrijf 4752 laptops te laten afgeven, art. 326 Sr. Verschillende bewijsklachten, o.a. over het opzet, bijdrage/opzet van verdachte op medeplichtigheid aan de oplichting en over (innerlijke tegenstrijdigheid m.b.t.) wederrechtelijk verkrijgen van referentienummers.HR: art. 81.1. RO. Samenhang met 18/02879, 18/02900, 18/03070, 18/04529 en 19/00309.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/02884
Zitting 3 maart 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 28 juni 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/02879 ( [medeverdachte 6] ), 18/02900 ( [medeverdachte 2] ), 18/03070 ( [medeverdachte 3] ), 18/04529 ( [medeverdachte 4] ) en 19/00309 ( [medeverdachte 5] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het gaat in deze en een aantal van de samenhangende zaken kort gezegd om het volgende feitencomplex. Op 12 november 2012 is er bij het logistiek-bedrijf [A] in Tiel een groot aantal laptops ontvreemd. De werkwijze hierbij was als volgt. Twee verschillende chauffeurs hebben zich in de ochtend met de benodigde referenties gemeld bij het bedrijf om twee vrachten laptops op te halen. Zij waren weliswaar eerder dan zij ingepland stonden aanwezig, maar omdat de chauffeurs de juiste referentienummers konden noemen, werden de vrachten aan hen meegegeven. Toen in de middag de daadwerkelijke chauffeurs van de ladingen zich meldden, bleek dat de chauffeurs die inmiddels vertrokken waren, onder valse voorwendselen en onrechtmatig de ladingen hadden meegenomen. Deze vrachtauto’s zijn vervolgens voorzien van andere kentekens en uiteindelijk naar loodsen in Loosdrecht, De Meern of Nieuwegein gebracht om daar te worden overgeladen op andere voertuigen dan wel te worden opgeslagen.
1.4.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring. Het tweede middel bevat een klacht over schending van de redelijke termijn in cassatiefase.
2. Het eerste middel
2.1.
Het middel houdt kort gezegd in dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“ [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 12 november 2012 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [A] hebben bewogen tot de afgifte van 84 pallets met in totaal 4752 laptopcomputers (Acer en Packard-Bell), hebbende die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met vorenomschreven oogmerk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – zich voorgedaan als chauffeur, in het bezit van een wederrechtelijk verkregen referentienummer (oorspronkelijk) uitgegeven aan [B] BV te Echt (nummer T53886) of aan [C] BV te Uden (nummer T53904),
- waardoor die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , bevoegd zou(den) zijn om bovengenoemde (pallets met) laptops in te (laten) laden en te vervoeren,
- waardoor [A] , werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 09 november 2012 tot en met 12 november 2012 te Tiel en/of elders in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
- het wederrechtelijk verkrijgen van referentienummers oorspronkelijk uitgegeven aan [B] BV te Echt (nummer T53886) en aan [C] BV te Uden (nummer T53904) door verdachte en
- het doorgeven aan één of meer mededader(s) van voormelde wederrechtelijk verkregen referentienummers uitgegeven aan [B] BV te Echt en aan [C] BV te Uden.”
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , hoofagent van politie Gelderland- Zuid, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 13 november 2012 (dossierpagina 35 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
“1. Afgelopen vrijdag 9 november 2012, om 12.45 uur hebben wij een opdrachtbevestiging verstuurd naar [C] B.V. te Uden. Hierin stond ook referentienummer 153904 en het VBS nummer 719. Afgelopen vrijdag 9 november 2012, om 12.39 uur hebben wij een opdrachtbevestiging verstuurd naar [B] in Echt. Hierin stond ook het referentienummer 153886 en het VBS nummer 701 (...) Gister maandag 12 november 2012 omstreeks 08.11 uur kwam er een vrachtauto bij ons het terrein opgereden. De chauffeur gaf aan dat hij een rit kwam doen met het ritnummer T53904, welke correspondeerde met een lading die klaar stond. (...) Ondanks dat de auto ingepland stond voor Iaden tussen 10:00 en 12.00 uur zag de loodsmedewerker toch mogelijkheden om de rit eerder te laden dan gepland. (...) Vervolgens heeft de chauffeur zijn vrachtwagen van de parkeerplaats gehaald en met een toegangskaart heeft hij de toegangspoort geopend en is hij naar het toegewezen dock 38 gereden. Daar is de lading vervolgens door de loodsmedewerkers [betrokkene 4] en [verdachte] , ingeladen. (...) De vrachtwagen werd tussen 09.35 en 09.05 geladen. Daarna is de vrachtwagen weggereden in de richting van de Prinsenhof. Vervolgens kwam op dezelfde dag om 09.32 uur een andere vrachtauto het terrein op rijden, (...) Nadat hij zich had gemeld bij de chauffeursbalie meldde hij zich met het loading reference nummer: T53886. Ook deze chauffeur was te vroeg. Hij stond gemeld tussen 12.00 en 14.00 uur. Er is ook toen weer contact gezocht met het personeel in de loods. Ook toen is weer aangegeven dat de lading al geladen kon worden. Na de gevolgde procedure heeft de chauffeur een toegangspas gekregen waarmee hij vanaf de parkeerplaats naar het toegewezen dock 22 kon rijden. Daar is de lading vervolgens door de zojuist al genoemde loodsmedewerkers [betrokkene 4] en [verdachte] ingeladen (P. 38) Diezelfde dag meldden zich aan het eind van de ochtend omstreeks 11.30 uur en 12.15 uur nog twee vrachtwagenchauffeurs, om de eerder bedoelde ladingen op te halen. Toen pas bleek dat de eerste twee chauffeurs, die inmiddels vertrokken waren, onder valse voorwendselen en onrechtmatig de lading hadden meegenomen. De lading waar het om gaat betreffen Acer laptops (…). De lading die is meegenomen had in zijn totaliteit een waarde van ongeveer 1 .700.000 euro. De eigenaar van de gestolen goederen is officieel Acer Europe S.A. te Zwitserland.
2. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] , inspecteur van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28 januari 2012 (dossierpagina 28 e.v.), voor zover in houdende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 12 november 2012 werd (...) een voor verzending gereedstaande partij van 84 pallets (4752 laptops van Acer en Packard Bell waarde ongeveer € 2.000.000) verkregen bij het warehouse [A] , Tiel. (...) Deze voertuigen waren respectievelijk voorzien van de kentekens [kenteken 1] (...) Als chauffeur van deze combinatie trad op: [betrokkene 1] (...).
3. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , respectievelijk hoofagent en brigadier van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 5 februari 2013 (dossierpagina 3740 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
(...) [medeverdachte 2] heeft [betrokkene 5] toen benaderd. [betrokkene 5] , en gevraagd of ik een transportje kon doen. (...) Ik ben door [betrokkene 5] benaderd zondag voor de bewuste maandag. (...) Van [betrokkene 5] kreeg ik toen ook het referentienummer waar ik de lading mee kon ophalen. Ik moest gaan laden in Tiel bij [A] . Het adres weet ik niet meer. Het was achter een benzinepomp. Het referentienummer schreef [betrokkene 5] voor mij op een briefje, maar dat briefje heb ik niet meer. (...) Ik kwam aan en meldde me bij de balie. (...) Ze vroegen me het referentienummer. Ik noemde dit nummer en zij noemde vervolgens het docknummer. Ik ben naar het dock gereden en aldaar is de trailer geladen.
4. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 9] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 12 maart 2013 (dossierpagina 3766 e.v.) met bijlage (foto nr. 2), p. 3828, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
V : Dat is [medeverdachte 2] ?
A: Ja.
0: Dat is dus [medeverdachte 2] , dus foto 2 is [medeverdachte 2] . Dat schrijf ik even hier op. Vandaag 20/02/2013 om 14.58 uur. [medeverdachte 2] , (p. 3819)
(...) Als bijlagen gaan bij dit proces-verbaal:
(...) - Foto 2: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
5. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , respectievelijk hoofagent en brigadier van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2013 (dossierpagina 3886 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Ik heb een vracht gehaald en die heb ik weggebracht (...). Ik ben rond 10:00 uur bij [A] geweest. (...) In de wasstraat de ochtend voordat ik ging laden, kreeg ik van [betrokkene 5] te horen dat er twee wagens naar [A] moesten. Eentje met [betrokkene 1] als chauffeur en eentje met mij als chauffeur, (p. 3890)
6. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 9] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 12 maart 2013 (dossierpagina 3893 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
V: En je weet ook niet, van wie heb je het referentienummer gekregen?
V: Van [betrokkene 5] ? (hof: [betrokkene 5] ) (...)
A: Ja op een briefje. En het bedrijf waar ik laden moest dus.
7. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 14 maart 2013 (dossierpagina 3916 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
A: Ik ben benaderd door ene [medeverdachte 2] (...).
A. Wat ik weet wilden ze daar in Tiel een slag slaan. (...) Ze vroegen of ik een transport kon regelen. (...)
A: Toen is [medeverdachte 2] bij mij gekomen met de orders, met papiertjes met referentienummers over welke vracht het ging. Hij had intern iemand.
V: Waar intern?
A: Bij [A] .
8. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 15 februari 2013 (dossierpagina 3954 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
(...)
V: Jij verklaarde gisteren dat er tijdens het lossen bij [D] in Loosdrecht ook nog andere mensen aanwezig waren die bij [A] te Tiel werkt. Hoe weet jij dat?
A. [medeverdachte 2] vertelde dat. Ik weet niet wie dat waren. Hij had het over een meisje dat op het kantoor werkte bij [A] of een jongen die in de loods werkte met bril op. (...)
A: [medeverdachte 2] had een formulier bij zich waarop het referentienummer op, zoveel pallets. Het was een formulier dat intern gebruikt werd bij [A] . Op dit formulier stonden alle vrachten voor die dag ingepland met de naam van de transportbedrijven en waar naar toe.
9. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 14 maart 2013 (dossierpagina 4003 e.v.), met bijlage 1. p. 4018, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
Opmerking verbalisanten: We overhandigen verdachte [betrokkene 5] nu een lijst, aangeleverd onder de naam “Acer planning outbound 12-1 1-12. (...) De aan [betrokkene 5] getoonde lijst gaat als bijlage nummer 1 bij dit proces-verbaal (...)
A: Ja, zeker weten. Dit is precies zo’n zelfde lijst als de lijst die [medeverdachte 2] mij getoond heeft. Alleen waren op de lijst die [medeverdachte 2] me getoond heeft de vrachten omcirkeld die [betrokkene 2] en [betrokkene 1] moesten gaan ophalen bij [A] te Tiel. Sterker nog... de docknummers waren ook omcirkeld.
A: (...) [medeverdachte 2] heeft de gegevens die [betrokkene 2] en [betrokkene 1] nodig hadden overgeschreven op een klein briefje. Dat was maandagmorgen 12 november 2012.
A: (...) Ik heb van [medeverdachte 2] gehoord dat (...) een jongen van Marokkaanse afkomst, die een bril zou dragen, op de werkvloer bij [A] zou werken. Deze Marokkaanse jongen zou er op de werkvloer voor zorgen dat de laptops snel geladen zouden worden.
10. Een schriftelijk bescheid betreffende bijlage 1 bij voornoemd verhoor (p. 4018 e.v.), inhoudende onder meer:
Ritnummer Dock Geplande startdatum WMS Starttijd Omschrijving
T53904 38 12-11-2012 11:00 [C] BV
T53885 22 12-11-2012 12:00 [B]
11. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 25 februari 2013 (dossierpagina 3954 e.v.), met bijlage (foto nr. 2), p. 3997, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
V: Wie is de persoon op foto 2?
A: Dat is [medeverdachte 2] .
V: Waar herken jij hem aan?
A: Ja aan zijn gezicht. Dat gezicht herken ik wel. Hij heeft een litteken in zijn gezicht.
V: Hoe zeker weet je dat [medeverdachte 2] ook daadwerkelijk [medeverdachte 2] is?
A: Dat is die jongen uit Veenendaal. Dit is ook de [medeverdachte 2] die ik bedoel. Of die ook [medeverdachte 2] in het echt heet weet ik. Hij stelde zich altijd voor als [medeverdachte 2] .
12. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] , hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2013 (dossierpagina 3993 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De persoon afgebeeld op foto nr. 2 betreft:
Achternaam: [medeverdachte 2]
Voornamen: [medeverdachte 2]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1983
13. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 10] en [verbalisant 14] , respectievelijk brigadier van politie en buitengewoon opsporingsambtenaar, domein generieke opsporing nummer 6022464/0, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 28 februari 2013 (dossierpagina 3208 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 12] , zakelijk weergegeven:
(...) Dus het is wel heel aannemelijk dat het ergens gelekt is, ook omdat het toevallig al klaar stond, dit is dan al op zaterdag gebeurd, dit is ook niet altijd. Mijn mening is dat de afhaaltijden bekend zouden moeten zijn geweest, bij de dieven. Het waren ook de grootste en duurste partijen en ze stonden nog klaar ook nog. Dat kan geen toeval zijn.
14. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 1 maart 2013 (dossierpagina 3221 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 13] , zakelijk weergegeven:
A: (...) Ik ben supervisor en verantwoordelijk voor de inbound van diverse klanten en verantwoordelijk voor Acer. (...)
V: De laders. Weten die wat een referentienummer is?
A: Ja. (...)
V: Hoe moeten ze dat weten?
A: Dat staat op de laadplanning. (...)
A: Ze werden gebeld met dat T-nummer dus het kan niet zo zijn dat ze niet weten van een referentienummer is. Als dat nummer opgenoemd wordt dan weten ze waar ze moeten kijken.
A: (...) Ze hebben de goeie uitgezocht want dit waren de enige 2 trailers die met 40 en 44 pallets geladen werden. Wij noemen die een FTL-lading. (Full Truck Load).
Dit waren de 2 grootste ladingen die dag, maandag 12/11/2012.
15. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 15] , respectievelijk hoofagent van politie en buitengewoon opsporingsambtenaar, domein generieke opsporing nummer 6034600/1, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 28 februari 2013 (dossierpagina 3195 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: (...) Ik weet niet wat een referentienummer is.
16. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , respectievelijk inspecteur en brigadier van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 3 april 2013 (dossierpagina 4149 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(...)
V: Bel je veel?
A: Heel weinig. Ik bel heel af en toe met mijn moeder en met mijn broertje [betrokkene 14] . Ik bel hoogstens 3 keer per week.
17. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , respectievelijk inspecteur en brigadier van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 3 april 2013 (dossierpagina 4153 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: (...) Er werken 4 of 5 Marokkaanse jongens op de werkvloer bij [A] . In mijn ploeg ben ik de enige. (...) Op die zaterdag 10-11-2012 was ik de enige Marokkaan die gewerkt heeft. (…)
18. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , respectievelijk inspecteur en brigadier van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 4 april 2013 (dossierpagina 4181 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Ik heb een soort leesbril. Op het werk draag ik de bril als ik op de lijsten moet kijken of moet klaarzetten. Ik bedoel daarmee de pallets op de juiste plaats klaarzetten met de heftruck, (p. 4182)
(…)
A: Er werken drie (Marokkanen) bij […] (is laadafdeling van [A] ). Ik heb die anderen nog niet met een bril gezien. Ikzelf draag dus wel een bril als ik werk bij [A] .
19. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2014, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik heb gewerkt bij [A] op vrijdag 9 november 2012, zaterdag 10 november 2012 en maandag 12 november 2012. Ik was 10 november de enige werknemer van Marokkaanse komaf. Het klopt dat ik af en toe een bril draag en dat ik die ook op werk draag. Het klopt ook dat ik op maandag 12 november 2012 heb meegeholpen de bewuste vrachtwagens te laden. U houdt mij voor dat een chauffeur alleen de lading meekrijgt als hij een T-nummer ofwel referentienummer kan noemen dat behoort bij de lading. Het klopt dat de politie mij een e-mail heeft voorgehouden die is verstuurd op zaterdag 10 november 2012 en waarbij als bijlage de laadlijst voor maandag 12 november 2012 is meegestuurd. De e-mail is met “ [verdachte] ” ondertekend dus dan moet ik dat zijn geweest. De laders hebben niet zelf een account en daarom is de e-mail verstuurd vanaf het account van [betrokkene 15] . U toont mij nu de laadlijst die bij die e-mail is meegezonden. Dit is volgens mij de laadlijst die per e-mail is verstuurd. De laadlijst bevat onder andere het kopje ‘ritnummer’ en daaronder staan de T-nummers vermeld. Ook is op de laadlijst het Docknummer te zien. Het Docknummer is door mij ingevuld op de lijst. Ook is het tijdstip te zien waarop de firma die de lading zou komen halen, bij [A] zou langskomen. U vraagt mij of het nummer [telefoonnummer 5] mijn nummer is. Ik denk wel dat het klopt. Dit is het enige nummer dat ik had. Het klopt ook dat ik [betrokkene 16] ken. Ik ken hem vanuit het theehuis. Het kan kloppen dat ik op zaterdag 10 november 2012 ‘s ochtends vroeg rond 6.00 uur en 6.22 contact met hem heb gehad. Hij heeft mij toen naar het werk gebracht.
20. Een schriftelijke bescheid betreffende een uitdraai van een e-mail, inhoudende (p. 3336):
“Van: [betrokkene 15] / [A] / […]
Verzonden: zaterdag 10 november 2012 13:24
Aan: [betrokkene 15] / [A] / […] : [betrokkene 13] / [A] / […] Onderwerp: Acer planning outbound 12-11-12.xls
[verdachte] ”
21. Een schriftelijk bescheid betreffende een bijlage bij voornoemde e-mail (p. 3337), inhoudende onder meer:
(…)
Ritnummer Dock Geplande startdatum WMS Starttijd Omschrijving
T53904 38 12-11-2012 11:00 [C] BV
(...)
T53885 22 12-11-2012 12:00 [B]
22. De verklaring van [betrokkene 17] afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 januari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mr. Boumanjal: Kent u [betrokkene 16] ?
Ja dat is mijn overbuurman. (...)
U houdt mij voor dat de politie zegt dat in mijn telefoon een contact is gevonden met het nummer [telefoonnummer 6] . (...) U zegt mij dat dat nummer bij de naam [betrokkene 16] staat, het zou kunnen maar ik weet niet zeker welke [betrokkene 16] dat is.
23. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 6] en [verbalisant 13] , respectievelijk inspecteur en hoofdagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie van 17 april 2013 (dossierpagina 2279 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
(...) Verdachte [betrokkene 16] staat volgens de Gemeentelijke Bevolkingsadministratie ingeschreven op het adres [g-straat 1] te [plaats]. Uit de mastgegevens blijkt dat [telefoonnummer 6] in de bevraagde periode van 13-3-2012 t/m 12-3-2013 in totaal 3339 maal de mast aan de Wadenoijenlaan 495-612 te Tiel aanstraal. De Wadenoijenlaan 495-613 ligt een afstand van 276 meter hemelsbreed van de woning van [betrokkene 16] .
24. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie van 5 augustus 2013 (dossierpagina 7311 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
(...) Van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] bleek, na een doorzoeking op 13 mei 2013, op het adres [g-straat 1] te [plaats], dat het aannemelijk was dat dit telefoonnummer in gebruik was bij [betrokkene 18] , geboren op [geboortedatum] 1993. [betrokkene 16] en [betrokkene 18] met de familienaam […] bleken volgens informatie uit GBA broers van elkaar te zijn. (...) Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] bleken onder meer de volgende contacten. (...) Met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , vermoedelijk in gebruik bij [betrokkene 16] , is er zeer frequent telefonisch contact.
25. 25. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie van 4 april 2013 (dossierpagina 3356 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Een CIOT-bevraging op het telefoonnummer [telefoonnummer 5] wees uit dat dit nummer inderdaad was afgegeven aan een [verdachte] , [h-straat 1], [postcode] te [plaats]. De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] werden bevraagd over de periode 1 maart 2012 tot en met 27 februari 2013. Uit de verkregen gegevens bleek onder meer het volgende: Tussen 1 september 2012 tot en met 12 november 2012 was er in totaal 209 maal contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . (...) Opvallend is dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] (gebruiker [verdachte] ) op zaterdag 10 november 2012 tussen 06.00 uur en 06.22 uur, kennelijk voorafgaand aan zijn werktijden bij [A] die dag, meerdere malen telefonisch contact had met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] .
(...) Op zaterdag 10 november 2012 vanaf 16.58 uur had het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] gedurende de hele avond meerdere malen contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . (...)
Hierbij is opvallend dat het nummer [telefoonnummer 6] , vanaf 12 november 2012, de dag van de diefstal, te 18.20 niet meer actief is. Op dit tijdstip werd een SMS bericht verstuurd naar het nummer van [verdachte]. Het nummer [telefoonnummer 6] werd bevraagd over de periode 13 maart 2012 tot en met 12 maart 2013.
(...) Verder bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van 2 november 2012 tot en met 12 november 2012 bijna dagelijks contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer 8], vermoedelijk in gebruik bij de eerder genoemde [medeverdachte 2], geboren op 8 oktober 1983.
26. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden hoofagent van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 15 maart 2013 (dossierpagina 1155 e.v), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
A: Nu ik hoor dat ik zo vaak in die periode telefonisch contact heb gehad met het nummer [telefoonnummer 8], en zeker nu ik de tijdstippen van die maandagochtend 12 november 2012 hoor, weet ik zeker dat het telefoonnummer [telefoonnummer 8] van [medeverdachte 2] is, van [medeverdachte 2] dus. [medeverdachte 2] is namelijk de enige met wie ik op die maandagmorgen van de diefstal al zo vroeg contact heb proberen te krijgen. Volgens mij heb ik toen zo vroeg niet eens contact kunnen krijgen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft me later wel nog een paar keer terug gebeld die ochtend.
27. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] , inspecteur van politie, Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2013 (dossierpagina 3354 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Teneinde betrokkenheid van andere medewerkers van [A] hetzij uit te sluiten hetzij te bevestigen werd op 04-04-2013 aan hoofd security [A] de vraag gesteld bekend te worden gemaakt van hetzij bij hen bekende privé telefoonaansluitingen of bij hen bekende bedrijfstelefoons van deze personeelsleden. Dit betreffen allen werknemers werkzaam bij het bedrijf [A] die op zaterdag 10-11-2012 werkzaam zijn geweest samen met genoemde verdachte [verdachte] en die mogelijk ook de benodigde gegevens, noodzakelijk voor de uitvoering van de diefstal, hadden kunnen verkrijgen. Deze informatie bleek uit onderzoek op zondag 11-11-2012 in het bezit te zijn van de opdrachtgevers van de diefstal uitgevoerd op 12-11-2012. (p. 3354)
(...) Deze telefoonnummers werden vergeleken met een zeer groot aantal bevraagde historische printgegevens van betrokkene en verdachten binnen het onderzoek van de diefstal van de laptops alsmede bevraagde zendmastgegevens. Slechts de telefoonnummers van (...) en de in- en outboundtelefoon kwamen voor op deze gegevens, echter enkel in relatie tot intern gebelde telefoonnummers bij [A] dan wel een telefonisch contact van [verdachte] (te weten Ah Koc).”
2.4.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt openbaar-ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, het subsidiair, het meer subsidiair en het meest subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe, kort samengevat, betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte degene is geweest die de bij de oplichting gebruikte (laadlijst met) referentienummers heeft verschaft. Ook diverse andere personen hadden toegang tot die gegevens. De laadlijst is afgedrukt op zaterdag 10 november 2012 om 14.23 uur. De verdachte heeft blijkens de personeelslijst het bedrijf die dag om 13.49 uur verlaten. Hij kan dus niet degene zijn geweest die deze printopdracht heeft gegeven. Het is niet duidelijk wie er van [A] bij betrokken is geweest. De verklaringen van [betrokkene 5] waaruit zou zijn af te leiden dat een Marokkaanse man met bril de medewerker is die de informatie van binnenuit heeft gelekt, zijn niet betrouwbaar. Ook is er geen steunbewijs voor die verklaringen. De verdachte heeft veelvuldig contact gehad met [betrokkene 16] . Daar is echter niets bijzonders aan. Zij kennen elkaar al langer van het theehuis en hadden al wel twee of drie jaar, ook telefonisch, contact met elkaar. Ook rond de pleegdatum was het telefonisch contact tussen hen niet anders dan anders. Bovendien is [betrokkene 16] door de rechtbank vrijgesproken. Dat de verdachte met [betrokkene 19] heeft gebeld vormt evenmin een indicatie voor betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde.
De raadsman komt tot de conclusie dat de verdachte geen rol heeft gehad in het tenlastegelegde, laat staan dat hij met anderen nauw en bewust heeft samengewerkt. Medeplegen dan dus niet bewezen worden verklaard. Er is echter ook geen bewijs dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van een delict.
Oordeel hof
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat het primair en het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende overwogen.
Als vaststaand kan worden aangenomen, wat door de verdediging ook niet ter discussie is gesteld, dat er op 12 november 2012 vanaf 08.11 uur onderscheidenlijk 09.32 uur bij [A] in Tiel in totaal 84 pallets met in totaal 4752 laptops van Acer Europe SA zijn meegenomen als lading van twee trekkers met oplegger, waarvan de betreffende chauffeur - [betrokkene 1] onderscheidenlijk [betrokkene 2] - zich in strijd met de waarheid presenteerde als chauffeur van één van de vervoerders aan wie het vervoer van die ladingen was gegund.
Beide chauffeurs hadden de beschikking over een uniek door [A] voor dat transport uitgegeven referentienummer. De vrachten waren door [A] aangeboden aan [B] BV en [C] BV in Uden. De vrachten zouden op 12 november 2012 tussen 10.00 en 14.00 uur worden afgehaald.
Nu beide chauffeurs gebruikmaakten van een valse hoedanigheid en er sprake was van een samenweefsel van verdichtsels, waardoor er bij [A] een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan, op basis waarvan zij ertoe is overgegaan aan beide chauffeurs een lading laptops mee te geven , is er naar het oordeel van het hof bij de afgifte en het meenemen van de laptops sprake van (het medeplegen van) oplichting.
De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of en, zo ja, in hoeverre de verdachte bij deze oplichting betrokken is geweest.
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn benaderd door [betrokkene 5] . [betrokkene 5] was op zijn beurt weer benaderd door [medeverdachte 2] , de medeverdachte [medeverdachte 2] , om een klus te doen bij een distributiebedrijf. [betrokkene 5] wist dat dit geen zuivere koffie was en dat het om de diefstal van lading ging. Op maandagochtend 12 november 2012 beschikte [medeverdachte 2] over een geprinte versie van de laadlijst van [A] van 12 november 2012, waarop de referentienummers van de laptoptransporten waren vermeld.
Op grond van de bewijsmiddelen kan verder worden vastgesteld dat de verdachte als lader in dienst was bij [A] in Tiel en dat hij op vrijdag 9, zaterdag 10 en maandag 12 november 2012 heeft gewerkt. Op zaterdag 10 november 2012 om 13.24 uur heeft de verdachte een email verstuurd naar zijn supervisor met als bijlage de laadlijst van maandag 12 november 2012. Die laadlijst vermeldde de referentienummers, de docknummers, de naam van de vervoerders en de laadtijdstippen van de vrachtwagens. Vastgesteld kan worden dat de laadlijst waarover [medeverdachte 2] beschikte met deze laadlijst overeenstemt. De verdachte had op zaterdag 10 november 2012 (dus) de beschikking over (een digitale versie, in de vorm van een Excelbestand van) de laadlijst van 12 november 2012 en daarmee over de gegevens die de daders bij de oplichting hebben gebruikt. Dat om 14.23 uur op een computer binnen [A] een printopdracht is gegeven het Excelbestand van de laadlijst te printen, maakt dit niet anders. De lading laptops die bij de oplichting zijn meegenomen is op zaterdag 10 november 2012 in de loods van [A] klaargezet. De verdachte was één van de medewerkers die op maandag 12 november 2012 de laptops in de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bestuurde vrachtwagens hebben geladen.
Het hof is van oordeel dat [betrokkene 5] geloofwaardig is en zijn verklaringen betrouwbaar. Zijn verklaringen vinden op hoofdpunten steun in historische verkeersgegevens inclusief mastlocatiegegevens en in de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die net zoals [betrokkene 5] (ook) zichzelf hebben belast.
[betrokkene 5] heeft verklaard dat ‘ [medeverdachte 2] intern iemand had’: een medewerker van [A] . Ook had hij van [medeverdachte 2] gehoord dat een jongen van Marokkaanse afkomst, die een bril draagt, op de werkvloer van [A] zou werken en dat deze jongen er op de werkvloer voor zou zorgen dat de laptops snel werden geladen. Vaststaat dat de verdachte in die tijd de enige brildragende medewerker was van [A] van Marokkaanse afkomst.
De oplichting kon alleen worden gepleegd met informatie van binnenuit. De verdachte is één van de weinige medewerkers die bij [A] toegang hadden tot die informatie. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de bedoelde informatie de laadlijst met de bij de oplichting gebruikte gegevens betreft. Naar het oordeel van het hof houdt wat [betrokkene 5] van [medeverdachte 2] heeft gehoord in dat een jonge, mannelijke; brildragende medewerker van [A] van Marokkaanse afkomst de bewuste informatie van binnenuit heeft verstrekt.
Naar het oordeel van het hof moet - nog los van de resultaten van het telecomonderzoek - wat [betrokkene 5] daarover van [medeverdachte 2] heeft gehoord betrekking hebben op de verdachte: hij was op dat moment de enige brildragende medewerker van Marokkaanse afkomst, zijn leeftijd past bij de omschrijving van een jong iemand, hij heeft gewerkt op vrijdag 9 november, zaterdag 10 november en maandag 12 november 2012, hij heeft op zaterdag 10 november 2012 de laadlijst van maandag 12 november 2012 in de vorm van een Excelbestand gecompleteerd en als bijlage naar zijn supervisor gestuurd en hij heeft op die manier de beschikking gehad over de informatie die essentieel was voor de oplichting en hij was één van de medewerkers die de laptops op 12 november 2012 hebben geladen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte de persoon is geweest die de daders de bij de oplichting gebruikte informatie heeft verschaft. Dat uit de te bezigen bewijsmiddelen niet is af te leiden op welke manier en op welk moment precies de laadlijst en daarop vermelde gegevens bij [medeverdachte 2] terecht zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
Dat het iemand anders is geweest die de informatie heeft verstrekt, zoals de raadsman heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en [medeverdachte 2] of één of meer van diens mededaders sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte kan daarom niet worden gezien als medepleger van de oplichting, maar wel als medeplichtige tot het medeplegen van die oplichting. Dit betekent, zoals hierboven al is aangegeven, dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde maar dat het meer subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen.”
2.5.
Het middel en de toelichting daarop bevatten meerdere deelklachten.
2.6.
De eerste klacht is dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte “Ik weet niet wat een referentienummer is” (bewijsmiddel 15) ernstig afbreuk doet aan het bewezen verklaarde opzet. Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat het in inderdaad bevreemdt waarom het hof deze verklaring tot het bewijs heeft gebezigd. Ik denk dat de verklaring hiervoor kan worden gevonden in het vonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank dezelfde verklaring heeft gebezigd voor het bewijs en in haar bewijsvoering heeft overwogen (p. 4):
“Tot slot heeft verdachte bij de politie verklaard niet te weten wat een referentienummer is terwijl zijn supervisor aangeeft dat alle laders (rechtbank: zoals ook verdachte) bekend zijn met deze nummers. Dit blijkt ook uit het gegeven dat verdachte de laadlijst heeft geprint en dat hierop de referentienummers vermeld stonden. De bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en gezien het gegeven dat verdachte op relevante punten in strijd met de waarheid heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die de referentienummers tot zijn beschikking had én dat hij degene is geweest die de laadlijst ter beschikking heeft gesteld aan anderen die bij het weghalen van de laptops betrokken waren.”
Gelet hierop, en gezien de ook door het hof als bewijsmiddel 14 gebezigde verklaring van de supervisor van [A] dat de laders (dus ook de verdachte, AG TS) weten wat een referentienummer is en dat ze werden gebeld met dat T-nummer, zodat het niet zo kan zijn dat ze dat niet weten, houd ik het ervoor dat het hof de verklaring van de verdachte als een kennelijk leugenachtige heeft willen aanmerken. Dit heeft het hof echter niet met zoveel woorden overwogen. Desalniettemin kan deze klacht niet tot cassatie leiden, wat er ook zij van het gebruik door het hof van deze verklaring, omdat de bewezenverklaring ook met weglating van deze verklaring toereikend is gemotiveerd.
2.7.
De tweede klacht is dat, mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte enige bijdrage of opzet heeft gehad op het medeplichtig zijn aan de oplichting. Deze deelklacht valt weer uiteen in meerdere subklachten. Aangevoerd wordt dat het oordeel van het hof dat verdachte toegang heeft gehad tot de betreffende gegevens, ontoereikend is in het licht van de omstandigheid dat heel veel anderen ook toegang hadden tot die gegevens en het hof ook niet heeft kunnen vaststellen op welke wijze verdachte de gegevens zou hebben verstrekt aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook het oordeel van het hof dat uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 5] volgt dat verdachte als brildragende Marokkaan degene is die medeverdachte [medeverdachte 2] behulpzaam zou zijn geweest, schiet volgens de stellers van het middel tekort in het licht van hetgeen is aangevoerd omtrent de rol van de ‘brildragende Marokkaan’ en omtrent de omstandigheid dat verdachte niet de enige bril dragende persoon is geweest die destijds werkzaam was bij [A] . Volgens hen is ook het oordeel dat de rol van verdachte er ook uit heeft bestaan er zorg voor te dragen dat de spullen op zaterdag snel zouden worden gelost, onbegrijpelijk in het licht van hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de inroostering van de verdachte die dag. Tot slot wordt aangevoerd dat het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het iemand anders is geweest die de informatie heeft verstrekt, tekort schiet in het licht van hetgeen is aangevoerd ten aanzien van het gebrekkige onderzoek naar mogelijke andere daders en de CIE-informatie.
2.8.
Deze subklachten miskennen dat de feitenrechter vrij is in de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal en dat voor “napleiten” in cassatie geen ruimte is. Gelet op de samenhang tussen de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen vind ik het oordeel van het hof dat de verdachte de persoon is geweest die de daders de bij de oplichting gebruikte informatie heeft verschaft, niet onbegrijpelijk. In dat verband wijs ik met name op de tot het bewijs bezigde verklaringen van de verdachte (bewijsmiddel 19) dat hij de enige Marokkaanse jongen was die werkte op de betreffende dag en dat hij zijn collega’s nog niet met een bril heeft gezien, de daags daarvoor door hem aan zijn supervisor verstuurde email met als bijlage de laadlijst met de informatie die later in het bezit bleek te zijn van de medeverdachten, de omstandigheid dat hij de betreffende ladingen heeft ingeladen en de tot het bewijs gebezigde telecomgegevens waaruit volgt dat de verdachte opvallend veel contact had met [betrokkene 16] , die weer bijna dagelijks contact had met medeverdachte [medeverdachte 2] , de organisator van de oplichting.
2.9.
De derde klacht is dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de referentienummers wederrechtelijk heeft verkregen en, voor zover dat wel kan, de overwegingen van het hof innerlijk tegenstrijdig zijn, omdat het hof ook heeft vastgesteld dat de verdachte als één van de weinigen toegang had tot die referentienummers.
2.10.
De stellers van het middel klagen terecht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de betreffende referentienummers wederrechtelijk heeft verkregen. Sterker nog, uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een laadlijst met daarop de referentienummers c.q. T-nummers aan zijn supervisor heeft verstuurd. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte de referentienummers in het kader van zijn werkzaamheden als loodsmedewerker tot zijn beschikking had. In zoverre is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
2.11.
Tot cassatie behoeft ook dit echter niet te leiden, omdat het mijns inziens gaat om een kennelijke misslag. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen door schrapping van de ten onrechte bewezen verklaarde passage. Daardoor wordt de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aangetast terwijl ook de kwalificatie van het bewezen verklaarde ongewijzigd blijft. De aan de verdachte verweten feiten komen er dan kort gezegd op neer dat hij opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door het doorgeven aan een of meer mededader(s) van “voormelde wederrechtelijk verkregen referentienummers”, waarbij “wederrechtelijk verkregen” terugslaat op de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wederrechtelijk verkregen referentienummers. Indien de bestreden passage in de bewezenverklaring wordt weggelaten, zou deze als volgt komen te luiden:
“ [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 12 november 2012 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [A] hebben bewogen tot de afgifte van 84 pallets met in totaal 4752 laptopcomputers (Acer en Packard-Bell), hebbende die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met vorenomschreven oogmerk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – zich voorgedaan als chauffeur, in het bezit van een wederrechtelijk verkregen referentienummer (oorspronkelijk) uitgegeven aan [B] BV te Echt (nummer T53886) of aan [C] BV te Uden (nummer T53904),
- waardoor die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , bevoegd zou(den) zijn om bovengenoemde (pallets met) laptops in te (laten) laden en te vervoeren,
- waardoor [A] , werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 09 november 2012 tot en met 12 november 2012 te Tiel en/of elders in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
(…)
- het doorgeven aan één of meer mededader(s) van voormelde wederrechtelijk verkregen referentienummers uitgegeven aan [B] BV te Echt en aan [C] BV te Uden”
2.12.
Daarmee komt de feitelijke grondslag aan de klacht te vervallen.
2.13.
Het middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in cassatiefase is overschreden.
3.2.
Namens de verdachte is op 2 juli 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 10 juli 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden. De inzendtermijn is met afgerond vijf maanden overschreden. Daarbij merk ik op dat ook de termijn van zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad. Dit betekent dat de schending dient te leiden tot strafvermindering zoals de Hoge Raad gepast zal voorkomen.1.
3.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Conclusie
4.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven .
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot zodanige vermindering naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2020