Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting BES
Artikel 9A
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 500 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36419)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 500 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36419)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
In geval in een kalenderjaar een bedrag van meer dan USD 2.794 wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, wordt acht percent van het investeringsbedrag ten laste gebracht zowel van de winst van dat jaar als van de winst van het daaropvolgende jaar. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van de bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming op de BES eilanden worden gebezigd, zomede het maken van voortbrengingskosten daarvoor. Indien niet alle verplichtingen ter zake op de belastingplichtige drukken, wordt slechts het bedrag dat wel op de belastingplichtige drukt in aanmerking genomen.
Voor zover in een kalenderjaar in nieuwe gebouwen — de verbetering van bestaande gebouwen daaronder begrepen — wordt geïnvesteerd wordt het percentage genoemd in de eerste zin van dit lid verhoogd tot twaalf percent van het investeringsbedrag.
2.
Ingeval in een kalenderjaar goederen, waarop het vorige lid toepassing heeft gevonden, worden vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als ter zake van de investering in die goederen op de voet van het eerste lid ten laste van de winst over de aldaar genoemde jaren kon worden gebracht, ten bate van zowel de winst van dat jaar als van de winst van het daarop volgende boekjaar gebracht. Bijtelling heeft slechts plaats voor zover de vervreemding plaats vindt binnen zes jaar — voor zover betreft gebouwen binnen 15 jaar — na de aanvang van het jaar waarin de investering heeft plaatsgevonden.
Bijtelling heeft plaats tot ten hoogste het bedrag waarvoor destijds aftrek is verleend.
3.
Tot de bedrijfsmiddelen worden niet gerekend:
- a.
gronden, daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen;
- b.
woonhuizen daaronder begrepen tot bewoning dienende gedeelten van bedrijfspanden, tenzij verhuur van deze woonhuizen ligt in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening;
- c.
personenauto’s, tenzij deze zijn bestemd voor bedrijfsmatig personenvervoer over de weg;
- d.
pleziervaartuigen;
- e.
effecten, vorderingen en goodwill;
- f.
flessen, kisten en andere verpakkingsmiddelen;
- g.
voorwerpen van geringe waarde, omschreven in artikel 10, tweede lid onder b.;
- h.
door de belastingplichtige aan te wijzen andere bedrijfsmiddelen.
4.
Buiten aanmerking blijven, tenzij Onze Minister voor bepaalde gevallen het tegendeel bepaalt:
- a.
verplichtingen aangegaan tussen bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie;
- b.
verplichtingen aangegaan tussen gerechtigden tot een nalatenschap of huwelijksgemeenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;
- c.
verplichtingen aangegaan tussen degene die voor meer dan een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal middellijk of onmiddellijk aandeelhouder is in een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en deze vennootschap.
5.
Het onttrekken van een zaak aan de onderneming wordt met vervreemding gelijkgesteld, met dien verstande dat alsdan de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde, als overdrachtsprijs in aanmerking wordt genomen.
6.
Ingeval een investering ongedaan wordt gemaakt dan wel met betrekking tot een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt zulks als vervreemding van een zaak en het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtprijs. Ingeval een vervreemding ongedaan wordt gemaakt, dan wel met betrekking tot een vervreemding, een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt verleend, geldt zulks als een investering en het bedrag van die vervreemding, vermindering, teruggaaf of vergoeding als investeringsbedrag.
7.
Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken:
- a.
de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken;
- b.
de verminderingen in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen buiten toepassing stellen.