Rb. Amsterdam, 13-06-2012, nr. 490303 / HA ZA 11-1601
ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1494
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
13-06-2012
- Zaaknummer
490303 / HA ZA 11-1601
- LJN
BX1494
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1494, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 13‑06‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JA 2012/162
Uitspraak 13‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad, zorgvuldigheid, redelijk handelend en redelijk bekwaam professional, AMK, kindermishandeling. Of een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) jegens degeen tegen wie de melding wordt gedaan onrechmatig is, hangt af van de hoedanigheid van de melder en de zorgvuldigheid die de melder bij zijn beoordeling om een melding te doen in acht heeft genomen. Voor zowel particuliere als voor professionele melders heeft te gelden dat het opzettelijk doen van een valse AMK-melding onrechtmatig is. Voor een professional is het doen van een AMK-melding bovendien onrechtmatig indien bij de beoordeling of een AMK-melding wordt gedaan niet een zodanige mate van zorgvuldigheid in acht wordt genomen die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam professional mag worden verwacht. Hierbij geldt dat de professional die een voor zijn professie toepasselijk(e) protocol of meldcode correct heeft gevolgd, in beginsel de zorgvuldigheid van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in acht heeft genomen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 490303 / HA ZA 11-1601
Vonnis van 13 juni 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. J.H.H. Baljet te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.M. Don te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 augustus 2011;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2011;
- -
de akte overlegging productie van [gedaagde];
- -
de antwoordakte van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als gesteld en (onvoldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast.
2.1.
[eiser] woonde samen met mevrouw [A] en haar minderjarige zoon [B]. De biologische vader van [B] woonde elders.
2.2.
In verband met aanhoudende broekpoepproblemen bij [B], waarvoor een medische oorzaak was uitgesloten, heeft [A] medio 2007 hulp ingeschakeld van [gedaagde].
2.3.
[gedaagde] is volledig bevoegd kinder- en jeugdtherapeute en heeft sinds juli 2007 een praktijk voor integratieve kinder- en jeugdtherapie in Amsterdam, genaamd [praktijk]. [gedaagde] was in 2007 aangesloten bij de Vereniging van Integraal Therapeuten (hierna: “VIT”).
2.4.
Op 17 juli 2007 vond het intakegesprek tussen [gedaagde] en [A] plaats. Vervolgens heeft [gedaagde] acht sessies met [B] gedaan.
2.5.
Op verzoek van [gedaagde] heeft op 17 oktober 2007 ’s avonds een gesprek plaatsgehad tussen [gedaagde] en [A]. In dat gesprek heeft [gedaagde] haar zorgen geuit ten aanzien van [B] en heeft ze haar observaties ter sprake gebracht. [gedaagde] heeft daarbij voorts aan [A] aangegeven een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: “AMK”) te kunnen doen.
2.6.
Voorafgaand aan het gesprek met [A] op 17 oktober 2007 heeft [gedaagde] contact opgenomen met het AMK over de signalen van kindermishandeling en heeft ze besproken op welke manier zij zich zou kunnen opstellen tegenover de moeder. Het AMK heeft [gedaagde] in het telefoongesprek laten weten dat de signalen die [gedaagde] heeft opgevangen inderdaad kunnen wijzen op kindermishandeling en dat een onderzoek wenselijk zou zijn.
2.7.
Op 19 oktober 2007 stond een afspraak tussen [gedaagde], [A] en [B] gepland. [A] heeft dit gesprek afgezegd en de therapie bij [gedaagde] stopgezet.
2.8.
In de Meldcode kindermishandeling, Richtlijnen voor het handelen van beroepskrachten, opgesteld door [C] in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, staat op pagina 12:
“(…)
Melden
Als er geen mogelijkheden -meer- zijn om helderheid te krijgen over een vermoeden of als het niet lukt noodzakelijk geachte hulpverlening op gang te brengen, terwijl de zorgen over het kind blijven bestaan, kan het noodzakelijk zijn een melding te doen bij het AMK. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een beroepskracht geen informatie over het gezin kan achterhalen, ouders niet bereid zijn een gesprek aan te gaan of niet willen meewerken aan het zoeken naar een oplossing voor de problemen.
(…)”
2.9.
Deze meldcode bevat dezelfde routekaart als het Amsterdams Protocol Kindermishandeling van het AMK.
2.10.
Op 25 oktober 2007 heeft [gedaagde] een gesprek met de biologische vader van [B] gehad, waarbij is gesproken over een mogelijke melding door [gedaagde] bij het AMK.
2.11.
Op 30 oktober 2007 heeft [gedaagde] schriftelijk een melding bij het AMK gedaan. In deze melding staat ondermeer het volgende:
“(…)
- 4.
WAAROVER BESTAAN DE ZORGEN(problematiekbeschrijving):
[B] is aangemeld voor broekpoepen, medische oorzaak is uitgesloten. Gedurende 8 sessies laat [B] zijn ongelukkig/verdrietig/boos zijn zien d.m.v. tekeningen, verhalen en uiten van emoties zoals huilen en slaan op bokszuil. Hij heeft meerdere signalen af die mij zorgen baren.
Eén signaal is dat [B] vertelt dat slaan in zijn gezicht en vallen op achterhoofd lekker voelen, een fijne prikkeling geeft (dissociatie?). Ook zegt [B] veel gepest te worden op school. Hij zegt drie problemen te hebben; thuissituatie bij moeder, pesten op school en poepprobleem. Hij wil als allereerste werken aan een oplossing voor de thuissituatie. Hij ervaart dat hij erg veel moet/moet doen om waardering/goedkeuring te krijgen en probeert het dan ook erg goed te doen. Vindt dat hij onterecht wordt behandeld en niet vertrouwd wordt zoals zou moeten voor zijn leeftijd.
Hoe lang bestaat het probleem:
Niet zeker, een paar jaar. [B] geeft zelf aan dat situatie verslechterd is toen vriend van moeder bij hun kwam wonen ongeveer 4 ½ jaar geleden.
Ervaren de ouders/verzorgers/kind de situatie als probleem:
Kind ervaart vooral thuissituatie bij moeder als probleem en heeft mij om hulp gevraagd dit te veranderen. Beide ouders reageren bezorgd en betrokken op signalen van mij. Beiden geven te kennen dat ze het belangrijk vinden, dat [B] zowel vader als moeder ziet en met hun beiden omgaat. Vader is ervan overtuigd dat moeder veel van [B] houdt en haar best doet.
- 5.
ZORGGEDRAG/SIGNALEN KIND:
[B] zijn poepproblemen zijn tijdens de therapie niet verbeterd bij moeder thuis, bij vader is nauwelijks nog sprake van een poepongelukje. [B] voelt zich vaak niet lekker, buikpijn, hoofdpijn of ziek en blijft dan thuis. Hij is diverse malen op therapie gekomen zeggende dat hij die dag ziek was of zich niet lekker voelde. Zowel moeder(per mail) als [B] hebben 04.09.2007 aangegeven dat [B] na heftige aanvaring op school heeft gezegd dat niemand van hem houdt, hij alleen is en dood wil. Gedurende de sessies heeft [B] gehuild en zijn wanhoop laten zien. Mij om hulp gevraagd, durfde niet zelf met moeder te spreken. In de separate evaluatiegesprekken met moeder en vader, reageren beide ouders betrokken en bezorgd en zeggen er alles aan te willen doen om uit te vinden wat er precies aan de hand is en wat de reden is dat [B] zich zo ongelukkig voelt. In het gesprek met moeder toont moeder eerst weerstand, maar zij verandert in de loop van het gesprek en toont openheid en medewerking. Met beide ouders opvoedingsattitudes besproken en hieruit blijkt dat er een behoorlijk verschil hierin is, wat voor verwarring bij [B] kan zorgen. Ook mijn zorg uitgesproken over de eventuele invloed die vriend van moeder heeft op de opvoeding. Moeder besluit na overleg om samen met [B] een gesprek met mij aan te gaan om zaken uit te sluiten/vast te stellen en hierop actie te kunnen ondernemen. Moeder zet eerst per redelijk vriendelijke mail ruim een uur voor aanvang van de afgesproken sessie, de therapie direct stop met nog een dankwoord voor mij. Toen ik probeerde nog een afsluitende sessie met het kind te krijgen, kreeg ik een woedende mail waarin ik ervan beschuldigd werd zaken/uitspraken van [B] verzonnen te hebben.
(…)
10. BESPREKING VAN DE MELDING:
Ik heb moeder gezegd in ons gesprek op 17 oktober jl. dat het belangrijk is om samen met haar en het kind zaken uit te zoeken, vast te stellen en/of uit te sluiten en hiervoor een afspraak gemaakt op 19 oktober 2007. Ik heb moeder toen ook gemeld dat als ouders niet bereid zijn om naar een eventuele oplossing/verandering te willen/kunnen kijken van de situatie voor het kind, ik als kindertherapeute de verplichting en verantwoording heb om dan een melding bij het AMK te doen in het belang van het kind en het welzijn van het kind. Omdat moeder direct instemde met een volgende afspraak, zag ik geen reden om melding te doen. Echter toen moeder direct therapie stopzette, maakte ik me zorgen over het welzijn van het kind en voelde ik me genoodzaakt om toch melding te doen. Vader is ook op de hoogte gebracht van de melding.”
2.12.
Op 5 november 2007 heeft het AMK telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] om de casus meer gedetailleerd te bespreken.
2.13.
Het AMK is naar aanleiding van de melding van [gedaagde] een onderzoek gestart.
2.14.
Het onderzoeksrapport van AMK vermeldt over het telefoongesprek met [gedaagde] op 5 november 2007:
“(…)
05-11: [gedaagde] ([gedaagde]) gebeld, gezegd dat ik vandaag start. Ze heeft uitgebreid met P gesproken, P is getrouwd geweest met M. M en vriend hebben [B] ondervraagd wat hij allemaal zou hebben gezegd, [B] heeft alles ontkend, [gedaagde] heeft via P laten weten dat hij daardoor goed heeft gehandeld. Wat houdt P tegen om tegen M te handelen? Hij komt over of hij in actie wil komen, [gedaagde] heeft hem allerlei tips via de mail gegeven (AMK, advocaat, mediation, huisarts, school) op 25-10, maar heeft daarna niets meer gehoord. M zou hem in het verleden hebben geprobeerd te weren uit het ouderlijk gezag, maar daar is hij tegen in opstand gekomen. P heeft gezegd [B] niet zijn M te willen ontnemen. [B] heeft amper poepproblemen bij P. P is bereid een andere baan te zoeken, hij zou er alles aan doen als [B] bij hem wil wonen. Hij is naar M en vriend gegaan voor een gesprek, hij zegt [gedaagde] te steunen, zegt dat hij denkt dat ze nu bang zullen zijn en liever zullen zijn tegen [B]. Destijds heeft M [B] aangemeld, met goedkeuren P.
- P.
heeft [gedaagde] gevraagd het te melden bij AMK.
[B] heeft verteld dat hij aan zelfdoding dacht, kon verschillende manieren benoemen, ook hoe hij het zou gaan doen, met een mes, want dan bloed je snel leeg. Hij heeft gezegd dat hij wordt geslagen door stP. Later zou hij dit hebben ontkend te hebben gezegd tegen M.
Geen vastgestelde OR, gaat in overleg.
[gedaagde] denkt dat M boos wordt als we haar uitnodigen. [gedaagde] vond het vreemd dat M uit zichzelf in een gesprek benadrukte dat ze autonoom is en autonoom handelt. Na 2,5 uur praten met M, zei M dat ze zich wel zorgen maakte, maar de volgende afspraak werd 1 uur van tevoren gecanceld.
[gedaagde] benadrukt dat [B] alles zal ontkennen!
Ze maakt zich zorgen omdat niemand nu zicht heeft op [B].
(…)”
2.15.
Op 23 januari 2008 heeft AMK het onderzoek gesloten. Het onderzoeksrapport van het AMK concludeert:
“(…)
Aanleiding AMK-onderzoek:
Melding door kindertherapeute over jongen van 11 jr. die nog in zijn broek poept (zonder medische oorzaak) en in de therapie aangeeft het thuis niet leuk te vinden. M heeft de therapie stopgezet direct nadat melder had aangegeven een melding bij het AMK te overwegen.
Conclusie/reden afsluiting: (uitkomst onderzoek)
We zien opvallende discrepanties: M vraagt aandacht voor het kind, en als er een aanbod komt is ze er niet mee eens.
Er blijven nog een aantal vragen die niet beantwoord lijken te kunnen worden. Deze zijn teruggegeven aan ouders in eindgesprek.
Kindermishandeling wordt niet bevestigd, er komt nergens een signaal boven.”
2.16.
Bij brief van 8 oktober 2008 schrijft het AMK aan [A] en [eiser]:
“(…)
In een gesprek met u beiden, op 1 oktober 2008, heeft u uw schriftelijke reactie van 15 september 2008 op het AMK onderzoek mondeling toe kunnen lichten in een persoonlijk gesprek. Wij hebben u laten weten dat u ons heeft laten zien dat u zorgzame ouders bent en dat u zich verantwoordelijk opstelt in de dagelijkse zorg en opvoeding van uw zoon [B]. U heeft zich coöperatief opgesteld tijdens het AMK onderzoek.
Het AMK heeft geconstateerd dat er geen sprake is van lichamelijke mishandeling van [B]. Wel bleven zorgen bestaan over het realiseren van de juiste behandeling voor het poepprobleem van [B]. Inmiddels hebben we van u vernomen dat u uw best doet om de juiste behandeling te zoeken voor [B] die aansluit bij zijn problematiek. Ten tijde van het afsluiten van ons onderzoek was daar onvoldoende duidelijkheid over.
(…)”
2.17.
[A] heeft op 4 mei 2008 over [gedaagde] een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de VIT (hierna: de Klachtencommissie) en daarbij aangevoerd dat [gedaagde] ondeskundig heeft gehandeld en dat zij een valse aangifte van mishandeling heeft gedaan tegen [eiser].
2.18.
De beoordeling van de Klachtencommissie d.d. 21 oktober 2008 luidt:
“(…)
De klachtencommissie is van oordeel dat verweerster in de wijze waarop zij tot haar conclusie is gekomen dat [B] werd mishandeld, onzorgvuldig te werk is gegaan: zij heeft allerlei onduidelijke en vage signalen op dusdanige wijze geïnterpreteerd dat het voor haar vast stond dat er sprake was mishandeling. Het is de Klachtencommissie ten enen male onduidelijk waarop verweerster haar uitspraak aan het einde van de hoorzitting, dat ze er nog steeds van overtuigd is dat het AMK het niet bij het rechte eind heeft en dat [B] niet heeft gelogen, baseert. Het is de Klachtencommissie gebleken dat verweerster niet heeft laten zien dat ze de in het behandelingsproces noodzakelijke neutraliteit en professionaliteit in huis heeft.
Het feit dat verweerster uitvoerig overleg heeft gepleegd met haar intervisiegroep, met haar supervisor, met het AMK en met de mevrouw [D] van de V.I.T. doet niets af aan dit alles: verweerster is als therapeut van [B] volledig verantwoordelijk voor haar eigen interpretaties.
- 8.
De Klachtencommissie
met inachtneming van al het voorgaande:
acht de klacht van klaagster, mw. [A], jegens verweerster, mw. [gedaagde] op grond van de eisen die aan een V.I.T. therapeut mogen worden gesteld, gegrond.
- 9.
Aanbevelingen
Op grond van artikel 15 van het klachtreglement adviseert de Klachtencommissie aan verweerster om voor de periode van een jaar, met een frequentie van minimaal 1x per maand, onder supeprvisie van een geregistreerde supervisor van de V.I.T., te werken aan haar attitude als therapeut, gericht op het ontwikkelen van een onpartijdige, neutrale en professionele beroepshouding, met als belangrijke aandachtspunten: bewustwording van de rol die overdracht en tegenoverdracht spelen in een therapeutische relatie en het adequaat reageren op overdracht en tegenoverdracht.
Op grond van artikel 15.3 van het klachtreglement dient verweerster binnen een maand na ontvangst van het onderhavige verslag, aan de Klachtencommissie mee te delen of zij bovenstaande maatregelen genomen heeft, bij gebreke waarvan de Klachtencommissie het bestuur van de V.I.T. zal adviseren om verweerster te royeren als lid van de V.I.T..
(…)”
2.19.
[gedaagde] heeft, bij brief van 14 november 2008 van haar advocaat aan het bestuur van de VIT, gereageerd op de uitspraak van de Klachtencommissie. In de brief staat onder andere:
“(…)
Cliënte kan zich noch verenigen met de door de klachtencommissie gevolgde procedure, noch met de inhoud van het advies van de klachtencommissie en heeft mij verzocht deze zaak nader voor haar te bestuderen en te behartigen.
(…)
Ik wijs u er allereerst op, dat indien het Bestuur van de Vit, de uitspraak van de klachtencommissie in stand laat en haar aanbeveling overneemt, zij verwijtbaar handelt tegen cliënte. Uw reglement voorziet niet in een beroepsmogelijkheid en cliënte zal mede hierdoor schade lijden. De Vit zal alsdan in een civiele procedure worden betrokken wegens onrechtmatig handelen tegen cliënte. De uitoefening van haar vak evenals haar goede naam worden bedreigd. Voor alle geleden en te lijden schade stelt cliënte u op voorhand aansprakelijk.
(…)”
2.20.
Bij brief van 23 december 2008 heeft de VIT aan [gedaagde] bericht dat zij per direct als lid van de VIT geroyeerd werd. Bij brief van 15 april 2009 heeft de VIT aan [gedaagde] bericht dat het dit besluit, na consultatie van de algemene ledenvergadering van 28 maart 2009, alsnog heeft vernietigd en is het royement van [gedaagde] ongedaan gemaakt.
2.21.
[gedaagde] is een gerechtelijke procedure tegen de VIT gestart waarin zij ondermeer de vernietiging van het advies van de Klachtencommissie heeft gevorderd. Bij vonnis van 16 november 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het advies van de Klachtencommissie, dat zij aanmerkte als bindend advies, vernietigd. Volgens de rechtbank kleven er zodanig ernstige gebreken aan het advies van de Klachtencommissie dat [gedaagde] met recht een beroep kon doen op vernietiging van het advies. Ten aanzien van de inhoud van het advies van de Klachtencommissie overweegt de rechtbank:
“(…)
- 4.7.3.
Ten aanzien van de inhoud van het bindend advies overweegt de rechtbank dat de uitspraak van de klachtencommissie in dit geval het karakter heeft van rechtspraak, zodat aan het advies van de klachtencommissie strengere motiveringseisen worden gesteld. Met [gedaagde is de rechtbank van oordeel dat de taak van de klachtencommissie, die te beoordelen krijgt of een klacht gegrond is, zich dient te beperken tot een onderzoek naar de vraag of de therapeut over wie geklaagd is het onderzoek waarop haar bevindingen berust op voldoende zorgvuldige wijze heeft verricht. Uit het advies van de klachtencommissie volgt dat zij heeft onderzocht op grond van welke signalen [gedaagde] haar melding bij het AMK van een vermoeden van mishandeling heeft gebaseerd en dat zij zich daarbij een eigen oordeel over het al dan niet aannemelijk zijn van dat vermoeden heeft gevormd. De rechtbank is van oordeel dat de klachtencommissie hierbij de verkeerde maatstaf heeft aangelegd. Dit brengt mee dat ook wat betreft de totstandkoming van de inhoud van het bindend advies het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht om [gedaagde] aan het bindend advies gebonden te achten. De rechtbank zal het advies van de klachtencommissie, voor zover deze werking heeft tussen [gedaagde en de VIT, vernietigen. De rechtbank merkt hierbij op dat, voor zover het advies van de klachtencommissie werking heeft tussen [gedaagde en klagers, zij geen oordeel kan geven aangezien klagers geen partij zijn in deze procedure.
(…)”
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.000,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke-, proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] heeft daar kort gezegd toe gesteld, dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en hem in zijn eer en goede naam heeft geschaad door op grond van onduidelijke en vage signalen beschuldigingen aan het AMK te uiten dat [eiser] [B] heeft mishandeld. De Klachtencommissie van de VIT heeft evenzo geoordeeld en het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft dat oordeel niet gewijzigd. [eiser] heeft daarom recht op vergoeding van immateriele schade.
3.3.
[gedaagde] voert hier kort gezegd tegen aan, dat zij niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [gedaagde] heeft op grond van concrete signalen haar vermoeden van kindermishandeling aan het AMK geuit. Van een rechtstreekse beschuldiging van [eiser] is geen sprake geweest. [gedaagde] heeft, voorafgaand aan de melding bij het AMK, de meldcode kindermishandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevolgd. [gedaagde] heeft derhalve zorgvuldig gehandeld. [gedaagde] was zich bewust van de gevolgen voor [eiser] van een onderzoek door het AMK, maar heeft het belang van het kind laten prevaleren boven het belang van [eiser]. Dat het AMK het vermoeden van [gedaagde] niet heeft bevestigd, maakt haar melding niet onrechtmatig. Het advies van de klachtencommissie van de VIT is door de rechtbank Zwolle-Lelystad vernietigd, omdat er ernstige gebreken aan kleefden en omdat de Klachtencommissie inhoudelijk een verkeerde maatstaf had aangelegd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bescherming van de rechten van kinderen -een kwetsbare groep mensen die extra bescherming behoeft- een zeer groot belang dient, dat zowel op nationaal als op internationaal niveau in verschillende wetten en verdragen verankerd is. De overheid is verplicht om maatregelen te treffen die kinderen tegen mishandeling beschermen en heeft dat onder andere gedaan door de mogelijkheid te bieden aan een ieder die zich zorgen maakt over het lichamelijke of geestelijke welzijn van een kind en denkt aan kindermishandeling, hiervan -desnoods anoniem- melding te maken bij het AMK. Door op een dergelijke makkelijke en laagdrempelige manier eventuele misstanden aan het licht te kunnen brengen, worden de belangen van het kind op de beste manier gewaarborgd. Elke drempel die de meldingsbereidheid kan verminderen, zou de effectiviteit van de bescherming van het kind tegen eventuele mishandeling in de weg staan. Een melding van (het vermoeden van) kindermishandeling bij het AMK is daarom in beginsel niet onrechtmatig, ook niet als achteraf blijkt dat van mishandeling geen sprake was.
4.2.
Een melding kan tot gevolg hebben dat het AMK een onderzoek instelt. Of het AMK een onderzoek instelt, beoordeelt zij zelf naar aanleiding van de melding. Een onderzoek door het AMK naar kindermishandeling moet als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen worden gezien. Dat maakt een dergelijk onderzoek echter nog niet onrechtmatig jegens hen. Het onderzoek door het AMK is een bij wet voorziene inmenging van het openbaar gezag in de persoonlijke levenssfeer die het onrechtmatige karakter aan de inmenging in beginsel wegneemt. Hoe begrijpelijk de rechtbank het ook vindt dat een dergelijk onderzoek als zeer ingrijpend wordt ervaren, het recht van het kind op bescherming van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit prevaleert boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van hen die bij het onderzoek betrokken zijn. Dit geldt ook als de vermoedens omtrent de kindermishandeling onjuist blijken. Deze inmening in de persoonlijke levenssfeer levert daarom in beginsel geen onrechtmatig handelen van de melder en/of het AMK op.
4.3.
Of een melding, die vervolgens in een onderzoek resulteert, toch onrechtmatig is, hangt af van de hoedanigheid van de melder en de zorgvuldigheid die de melder bij zijn beoordeling om een melding te doen in acht heeft genomen. Voor zowel particuliere als voor professionele melders heeft te gelden dat het opzettelijk doen van een valse AMK-melding onrechtmatig is. Voor een professional, zoals [gedaagde], is het doen van een AMK-melding bovendien onrechtmatig indien bij de beoordeling of een AMK-melding wordt gedaan niet een zodanige mate van zorgvuldigheid in acht wordt genomen die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam professional mag worden verwacht. Hierbij geldt dat de professional die een voor zijn professie toepasselijk(e) protocol of meldcode correct heeft gevolgd, in beginsel de zorgvuldigheid van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in acht heeft genomen. De zorgvuldigheid die de melder in acht moet nemen, geldt ook ten op zichte van derden, wiens belangen zo nauw bij de gevolgen van een gebrek aan voldoende zorgvuldigheid zijn betrokken dat zij als gevolg daarvan schade of ander nadeel kunnen lijden. Voor toewijzing van de vordering dient derhalve in de eerste plaats vast komen te staan dat [gedaagde] bij haar beoordeling tot het doen van een AMK-melding niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam kindertherapeute mag worden verwacht.
4.4.
[eiser] heeft, met verwijzing naar de uitspraak van de Klachtencommissie, gesteld dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld door op basis van vage en onduidelijke signalen een AMK-melding te doen, als gevolg waarvan hij nadeel heeft geleden.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat ze bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kindertherapeute mag worden verwacht, niet gebonden is aan de uitspraak van de Klachtencommissie. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de uitspraak van de Klachtencommissie in haar vonnis van 16 november 2011 aangemerkt als een bindend advies. Een bindend advies is een vaststellingsovereenkomst waarop de artikelen 7:900 en verder van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Een bindend advies bindt de partijen bij dat advies. [gedaagde] is met de VIT overeengekomen dat geschillen middels een bindend advies van de Klachtencommissie worden beslecht, zodat [gedaagde] en de VIT partijen bij het bindend advies zijn. Niet gesteld of gebleken is dat tussen [eiser] en [gedaagde] eveneens een dergelijke overeenkomst bestaat, zodat niet vast staat dat [eiser] partij bij het bindend advies is. Nu niet vast staat dat [eiser] partij bij het bindend advies tussen [gedaagde] en de VIT is, bindt de uitspraak de partijen in de onderhavige procedure niet en is de rechtbank er evenmin aan gebonden. De opmerking van de rechtbank Zwolle-Lelystad in overweging 4.7.3 van haar vonnis, die er op neerkomt dat de vernietiging van de uitspraak van de Klachtencommissie geen werking heeft tussen [gedaagde] en de klagers, maakt het voorgaande niet anders. Het advies van de Klachtencommissie heeft nog wel werking tussen [gedaagde] en de klagers, waaronder [eiser], maar tussen [gedaagde] en [eiser] heeft het advies geen bindend karakter omdat [eiser] geen partij bij het bindend advies is.
4.6.
De rechtbank dient te beoordelen of [gedaagde] heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheid die van haar mag worden verwacht, waarbij de uitspraak van Klachtencommissie aanwijzingen kan bevatten voor die mate van zorgvuldigheid. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de AMK-melding heeft gedaan op grond van meerdere concrete signalen van kindermishandeling van [B]. In de schriftelijke AMK-melding van [gedaagde], zoals hiervoor onder 2.9 weergegeven, heeft [gedaagde] haar melding gemotiveerd en signalen genoemd, waaronder “dat [B] vertelt dat slaan in zijn gezicht en vallen op achterhoofd lekker voelen, een fijne prikkeling geeft”. In het telefoongesprek tussen [gedaagde] en het AMK naar aanleiding van de melding, zoals hiervoor 2.12 weergegeven, noemt [gedaagde] voorts als signalen dat “[B] heeft verteld dat hij aan zelfdoding dacht, kon verschillende manieren benoemen, ook hoe hij het zou gaan doen, met een mes, want dan bloed je snel leeg. Hij heeft gezegd dat hij wordt geslagen door stP.”. De rechtbank is van oordeel dat hiermee vast is komen te staan dat [gedaagde] een vermoeden had van kindermishandeling. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat haar vermoedens van mishandeling voldoende concreet waren en dat ze er alles aan heeft gedaan om haar vermoedens te toetsen, zodat ze zorgvuldig heeft gehandeld. Gelet op deze betwisting door [gedaagde] dient [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld door beschuldigingen te uiten op grond van vage en onduidelijke signalen, nader te bewijzen. Aan dat bewijs zal echter, gezien het navolgende, niet worden toegekomen.
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat ze de melding heeft gedaan nadat [A] de afspraak van 19 oktober 2008 plots had afgezegd en de therapie van [B] had beëindigd. Hierdoor was er geen toezicht meer op [B], terwijl [gedaagde] een vermoeden van kindermishandeling had, hetgeen zij ook aan [A] had meegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] daardoor, zelfs als de signalen voor kinderhandeling op dat moment (nog) onvoldoende door [gedaagde] zouden zijn onderzocht, geen andere mogelijkheid meer had dan het doen van een AMK-melding. [gedaagde] heeft hiermee gehandeld overeenkomstig de door haar gehanteerde meldcode, zoals hiervoor onder 2.8 weergegeven. [gedaagde] heeft bovendien aangevoerd dat ze zich daarbij realiseerde wat de gevolgen voor [eiser] zouden zijn, maar dat ze het belang van het kind boven het belang van [eiser] heeft laten prevaleren. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] daarmee zorgvuldig heeft gehandeld. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- -
griffierecht 258,00
- -
salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.026,00
4.9.
Dit vonnis zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat zulks niet door [gedaagde] is gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.026,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.?