Richtlijn 2003/123/EG tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 02-02-2004
- Bronpublicatie:
22-12-2003, PbEG 2004, L 7 (uitgifte: 13-01-2004, regelingnummer: 2003/123/EG)
- Inwerkingtreding
02-02-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2003, PbEG 2004, L 7 (uitgifte: 13-01-2004, regelingnummer: 2003/123/EG)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht (V)
Richtlijn 90/435/EEG wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
in artikel 1, lid 1, worden de volgende twee streepjes toegevoegd:
- —
op uitkeringen van winst die door in deze staat gelegen vaste inrichtingen van vennootschappen uit andere lidstaten zijn ontvangen van hun dochterondernemingen uit een andere lidstaat dan die waar de vaste inrichting is gevestigd;
- —
op winst die door vennootschappen van deze staat wordt uitgekeerd aan in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichtingen van vennootschappen van dezelfde lidstaat waarvan zij dochterondernemingen zijn.
;
- 2.
in artikel 2 wordt het volgende nieuwe lid toegevoegd:
2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‘vaste inrichting’ verstaan een in een lidstaat gelegen vaste bedrijfsvestiging door middel waarvan een onderneming van een andere lidstaat haar bedrijf geheel of gedeeltelijk uitoefent, voorzover de winsten van die bedrijfsvestiging in de lidstaat waar zij is gevestigd, worden belast krachtens de toepasselijke bilaterale belastingovereenkomst of, bij ontstentenis van een dergelijke overeenkomst, krachtens de nationale wetgeving.
;
- 3.
in artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:
Voor de toepassing van deze richtlijn:
- a)
wordt de hoedanigheid van moedermaatschappij ten minste toegekend aan iedere vennootschap van een lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en die een deelneming van ten minste 20 % bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
Die hoedanigheid wordt onder dezelfde voorwaarden toegekend aan een vennootschap van een lidstaat die een deelneming van ten minste 20 % bezit in het kapitaal van een vennootschap van diezelfde lidstaat welke geheel of gedeeltelijk wordt gehouden door een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van eerstgenoemde vennootschap.
Vanaf 1 januari 2007 bedraagt de deelneming 15 %.
Vanaf 1 januari 2009 bedraagt de deelneming ten minste 10 %.
- b)
wordt verstaan onder dochteronderneming, de vennootschap in het kapitaal waarvan de onder a) bedoelde deelneming wordt gehouden.
;
- 4.
artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
- a)
lid 1 wordt vervangen door:
1
Wanneer een moedermaatschappij of haar vaste inrichting, op grond van de deelgerechtigdheid van de moedermaatschappij in haar dochteronderneming, uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, moeten de lidstaat van de moedermaatschappij en de lidstaat van haar vaste inrichting:
- —
ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst;
- —
ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan van de verschuldigde belasting af te trekken het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op die winst en betaald is door de dochteronderneming en enigerlei kleindochteronderneming, op voorwaarde dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde eisen voldoen, tot het bedrag van de overeenstemmende verschuldigde belasting.
;
- b)
het volgende nieuwe lid wordt ingevoegd:
1 bis
Niets in deze richtlijn belet de lidstaat van de moedermaatschappij een dochteronderneming als fiscaal transparant aan te merken op grond van de door die staat verrichte beoordeling van de wettelijke kenmerken van die dochteronderneming, zoals die voortvloeien uit het recht dat haar oprichting heeft beheerst, en derhalve de moedermaatschappij over haar aandeel in de winst van haar dochteronderneming te belasten, indien en voorzover er winst is. In dit geval onthoudt de lidstaat van de moedermaatschappij zich ervan de door de dochteronderneming uitgekeerde winst te belasten.
Wanneer de lidstaat van de moedermaatschappij het aandeel van de moedermaatschappij in de winst van haar dochteronderneming, voorzover er winst is, evalueert, verleent hij haar vrijstelling van belasting op die winst, dan wel staat hij haar toe van de verschuldigde belasting af te trekken het gedeelte van de belasting dat verband houdt met het winstaandeel van de moedermaatschappij en betaald is door haar dochteronderneming en enigerlei kleindochteronderneming, op voorwaarde dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming aan de in artikel 2 en artikel 3 gestelde eisen voldoen, tot het bedrag van de overeenstemmende verschuldigde belasting.
;
- c)
in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:
De leden 1 en 1 bis zijn van toepassing tot de datum van daadwerkelijke toepassing van een gemeenschappelijk stelsel van vennootschapsbelasting.
;
- 5.
artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
- a)
lid 1 wordt vervangen door:
‛ De door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij uitgekeerde winst wordt vrijgesteld van bronbelasting. ’
;
- b)
de leden 2, 3 en 4 worden geschrapt;
- 6.
de bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.