Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-07-2020, nr. 02-274096-19 + 02-820032-18 (tul)
ECLI:NL:RBZWB:2020:3494
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
30-07-2020
- Zaaknummer
02-274096-19 + 02-820032-18 (tul)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:3494, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30‑07‑2020; (Op tegenspraak)
Uitspraak 30‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen. Strijd met artikel 6 EVRM. Bewijsuitsluiting. Vrijspraak.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/274096-19 + 02/820032-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geprobeerd heeft [Naam 1] te doden dan wel te mishandelen (feit 1). Ook wordt hij verdachte van wederrechtelijk binnendringen in de woning van [Naam 2] (feit 2) en bedreiging met een mes van [Naam 2] en [Naam 1] (feit 3).
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de linkerborststreek gestoken heeft van [Naam 1] . Door met een mes daar in het lichaam te steken heeft verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [Naam 1] gehad. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van [Naam 1] , de verklaring van [Naam 2] die hij bij de politie heeft afgelegd en de bevindingen van verbalisant [Naam 3] , die een verwonding bij [Naam 1] heeft waargenomen en ook een klein gaatje in diens trui heeft gezien.
Ook het wederrechtelijk binnendringen, zoals onder feit 2 tenlastegelegd, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [Naam 1] en van [Naam 2] bij de politie.
Ten slotte acht de officier van justitie ook de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging met een mes wettig en overtuigend bewezen, maar dan enkel jegens [Naam 1] . De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [Naam 1] en de getuigenverklaring van [Naam 2] . Eveneens wordt vrijspraak gevraagd van het in feit 3 ten laste gelegde onderdeel medeplegen, omdat daarvan niet uit het dossier is gebleken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen en verdachte integraal moet vrijspreken. Hij komt tot deze conclusie op grond van het volgende.
Verdachte en medeverdachte [Naam 4] komen bij de woning van [Naam 2] . [Naam 4] belt aan en [Naam 2] doet open. Op dat moment is ook [Naam 1] met zijn hond in de woning aanwezig. Verdachte, medeverdachte [Naam 4] en een onbekend gebleven persoon gaan de woning binnen.
[Naam 1] verklaart later dat verdachte niets heeft gezegd, maar meteen op hem afliep en hem met een keukenmesje stak. Later constateerde [Naam 1] een wondje op zijn borst.
[Naam 1] is de enige geweest die verklaard heeft dat hij door verdachte met een mes gestoken is en daarmee is deze verklaring beslissend voor het bewijs. De verdediging wenste [Naam 1] dan ook te horen omdat hij een jegens verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Er is getracht hem te horen, maar dat is niet gelukt. Het niet kunnen horen van [Naam 1] en het gegeven dat de verdediging in onvoldoende mate is gecompenseerd voor dit gebrek, levert een schending op van het ondervragingsrecht neergelegd in artikel 6, lid 3, sub d van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) alsmede een schending van het fair trial beginsel neergelegd in artikel 6, lid 1 EVRM. Op grond van deze schendingen moeten de verklaringen van [Naam 1] van het bewijs worden uitgesloten.
Indien de verklaring van [Naam 1] niet voor het bewijs gebezigd kan worden, blijft er onvoldoende wettig bewijs over voor de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten, zodat vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van feit 2 kan ook geen bewezenverklaring volgen. Alleen [Naam 2] heeft verklaard dat hij de deur dicht wilde doen toen hij zag dat medeverdachte [Naam 4] niet alleen was, maar dat de deur toen opengeduwd werd en drie mannen binnentraden. Dat is onvoldoende wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan vastgesteld worden dat op 16 november 2019 verdachte, medeverdachte [Naam 4] en een onbekend gebleven persoon zich in de woning van [Naam 2] bevonden. Op dat moment waren ook [Naam 1] en [Naam 2] in dezelfde woning aanwezig.
[Naam 1] heeft verklaard dat verdachte op hem af is gelopen en hem heeft gestoken met een keukenmesje, waardoor hij een wondje op zijn borst heeft opgelopen.
[Naam 2] heeft bij de politie verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting [Naam 1] . Bij de rechter-commissaris is hij daar echter op teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij verdachte niet veel heeft zien doen en dat hij bij niemand een mes heeft gezien.
Het dossier bevat verder een proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [Naam 3] relateert dat [Naam 1] een klein wondje op zijn linkerborst had. Ook heeft de verbalisant geconstateerd dat de trui van [Naam 1] een klein gaatje had ter hoogte van de verwonding op zijn borst.
Verdachte ontkent dat hij een mes bij zich had en met een mes gestoken heeft.
Ondervragingsrecht
De verdediging heeft verzocht [Naam 1] nadere vragen te (laten) stellen.
Uit het dossier blijkt dat het kabinet van de rechter-commissaris [Naam 1] tot 4 keer toe, waarvan 3 keer met een bevel tot medebrenging, heeft opgeroepen voor het getuigenverhoor. Hij bleek echter onvindbaar, dan wel reageerde niet op de oproepingen. Ook blijkt dat de politie 11 pogingen heeft ondernomen om [Naam 1] aanvullend te horen. Al deze pogingen zijn zonder resultaat gebleven.
Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank onaannemelijk dat [Naam 1] binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het ondervragingsrecht dat aan de verdediging toekomt op grond van artikel 6, lid 3, sub d EVRM en dat is gericht op het horen van [Naam 1] om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen, kan dus niet worden geëffectueerd.
Artikel 6 EVRM
Nu een belastende verklaring niet kan worden getoetst en aangevochten, rijst de vraag of nog wel sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Schending van dat recht is volgens de Hoge Raad zo ernstig dat het noodzakelijk kan zijn om te bepalen dat het bewijs waar die schending op ziet niet mag worden gebruikt (bewijsuitsluiting).
Of in een specifiek geval waarin het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend sprake is van een schending van artikel 6 EVRM en er dus geen sprake is van een eerlijk proces, moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal factoren, die zijn opgesomd in een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM: [Naam 5] en [Naam 6] t. VK, 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06). Die opsomming begint met de vraag of er een legitieme reden is dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend. Gelet op het vorenstaande is dat in deze zaak het geval want [Naam 1] blijkt onvindbaar.
Van belang is vervolgens of de niet getoetste verklaring het enige of het beslissende bewijsmiddel is voor een bewezenverklaring en, zo ja, of er voldoende compenserende factoren zijn geboden om het gebrek te ondervangen en te zorgen dat het proces in het geheel nog eerlijk is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [Naam 1] en verdachte uiteenlopen. Zoals aangegeven heeft [Naam 2] ook een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, maar hij is daar later in het verhoor bij de rechter-commissaris op teruggekomen. Daarnaast is er het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 3] en de foto betreffende de verwonding. Meer bevat het dossier niet aan belastend bewijs ten aanzien van verdachte. Voor de rechtbank is bij de beoordeling van de betrokkenheid en rol van verdachte dan ook één bewijsmiddel doorslaggevend en dat is de aangifte door [Naam 1] . Dat is namelijk het enige bewijsmiddel waaruit volgt dat [Naam 1] is gestoken met een mes door verdachte. De niet getoetste verklaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook beslissend voor een bewezenverklaring.
Dan volgt dus de vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn geboden om te zorgen dat verdachte toch een eerlijk proces heeft gehad doordat de verdediging op andere manieren dan door ondervraging van [Naam 1] de betrouwbaarheid van diens verklaring kon toetsen.
De verklaring van [Naam 1] is voor een bewezenverklaring beslissend en dat betekent dat de verdediging voldoende moet worden gecompenseerd voor het ontbreken van het bevragingsrecht om nog te kunnen spreken van een eerlijk proces. Wat in deze zaak als compensatie zou kunnen worden beschouwd, is dat wat in het dossier zit, te weten de foto van de verwonding van [Naam 1] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 3] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de betrouwbaarheid van de verklaring van [Naam 1] op wezenlijke punten te kunnen toetsen. De conclusie is dan ook dat de verdediging niet voldoende compensatie is geboden.
Dat betekent dat het gebruik van de verklaring van [Naam 1] zou leiden tot een oneerlijk proces (schending van artikel 6 EVRM). De rechtbank zal die verklaring daarom uitsluiten van het bewijs.
Conclusie en gevolg
Met het uitsluiten van de verklaring van [Naam 1] , is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs overblijft dat verdachte [Naam 1] met een mes gestoken heeft. Evenmin is er voldoende wettig bewijs dat verdachte hem en/of [Naam 2] met een mes bedreigd heeft. De rechtbank zal verdachte dan ook van de feiten 1 en 3 vrijspreken.
Ook van feit 2 zal verdachte worden vrijgesproken, omdat alleen [Naam 2] verklaard heeft over het wederrechtelijk binnendringen van de woning. Ook hier is dan ook onvoldoende wettig bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
5. De benadeelde partij
De benadeelde partij [Naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.860,- voor feit 1.
Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 60,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.800,- aan immateriële schade.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
6. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 131 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 24 juni 2019 ten uitvoer zal worden gelegd. Gelet op het eveneens in de vordering genoemde parketnummer in combinatie met de opgelegde straf en het jaar van het vonnis, merkt de rechtbank deze datum aan als een kennelijke verschrijving. De rechtbank begrijpt dat is bedoeld het vonnis van de politierechter d.d. 29 mei 2019.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [Naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Goedegebuur en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juli 2020.
Mr. Nomes, mr. Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[Naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [Naam 1] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek heeft
gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Vlissingen [Naam 1] heeft mishandeld door die [Naam 1] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek, in elk geval het lichaam te steken/prikken/snijden;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, [Straatnaam] , bij [Naam 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Naam 2] en/of [Naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door de woning [Straatnaam] binnen te dringen, althans binnen te gaan, en/of vervolgens (in het halletje/gangetje van die woning) die [Naam 2] en/of [Naam 1] vast te pakken en/of daarbij
(dreigend) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp stekende bewegingen te maken in de richting van die [Naam 2] en/of [Naam 1] .