Rb. Utrecht, 27-10-2010, nr. 254860 / HA ZA 08-1883
ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1940
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
27-10-2010
- Zaaknummer
254860 / HA ZA 08-1883
- LJN
BO1940
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1940, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 27‑10‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Verzekeringszaak. Opzetclausule. In de hoofdzaak zijn eisers in vrijwaring veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding vanwege een door hun zoon gepleegde onrechtmatige daad (duwen en slaan van een schoolgenoot die als gevolg daarvan door een ruit is gevallen). In vrijwaring vorderen zij, kort gezegd, dat ASR dekking verleent uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering. ASR beroept zich onder meer op de opzetclausule. Dit beroep wordt gehonoreerd. Anders dan eisers betogen, is het bij een geslaagd beroep op de (nieuwe) opzetclausule niet vereist dat het opzet is gericht op de schade. Waar het op aankomt, is of het opzet is gericht op het wederrechtelijk handelen, de gedraging zelf. Het is niet in geschil dat de zoon van eisers opzettelijk heeft gehandeld. Onder de in het vonnis beschreven omstandigheden was hij zich ervan bewust, althans had hij zich behoren te realiseren, dat het meermalen duwen en slaan niet door de beugel kon, of anders gezegd, wederrechtelijk was.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 254860 / HA ZA 08-1883
Vonnis in vrijwaring van 27 oktober 2010
in de zaak van
1. [eiser sub 1]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon [zoon],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van haar zoon [zoon],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: voorheen mr. R. van Veen, nu mr. M.L. van Opijnen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en ASR genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 april 2010;
- -
de akte van [eisers];
- -
de antwoordakte van ASR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In haar vonnis van 21 april 2010 heeft de rechtbank in de hoofdzaak overwogen dat de zoon van [eisers], [zoon], een onrechtmatige daad jegens [Zoon van A], de zoon van [A] c.s., heeft gepleegd. Zij heeft onder meer geoordeeld dat [eisers] gehouden is een bedrag van EUR 17.500,- (te vermeerderen met wettelijke rente) aan [A] c.s. te betalen. Voorts heeft zij voor recht verklaard dat [eisers] de schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen en schade vanwege vermindering van zelfwerkzaamheid dient te vergoeden, welke schade opgemaakt moet worden bij staat en vereffend volgens de wet.
2.2.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de gevolgen die het vonnis in de hoofdzaak heeft voor hun rechtspositie in de vrijwaringszaak.
2.3.
ASR stelt als primair verweer dat dekking onder de polis op grond van artikel 7 lid 1 sub c van de toepasselijke polisvoorwaarden, de zogenaamde opzetclausule, ontbreekt (zie ook r.o. 5.13 van het tussenvonnis van 21 april 2010). Dit artikel luidt onder meer:
“Geen dekking wordt verleend voor de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade:
- c.
veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit:
- 1.
zijn opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten;”
Volgens ASR moet de opzetclausule zo worden uitgelegd dat geen dekking wordt verleend voor de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die veroorzaakt is door of voortvloeit uit zijn opzettelijk tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen. Anders dan voorheen is het niet relevant of de schade opzettelijk is veroorzaakt, aldus ASR. In dit licht verwijst zij naar de door haar in het geding gebrachte circulaire van het Verbond voor Verzekeraars van 20 januari 2000 en naar het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2009 (LJN: BL5243). In de circulaire is onder meer geschreven:
“De jurisprudentie heeft de afgelopen jaren een extensieve interpretatie gegeven aan de tekst van de standaardclausule. (…)
Feitelijk heeft deze interpretatie tot gevolg dat allerhande maatschappelijk ongewenst gedrag gedekt is, en alleen uitgesloten blijft de schade waarvan de dader zich bewust was dat deze het zekere gevolg van zijn handelen zou zijn.
Het Verbond heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad (NJ 1999, 220; toevoeging rechtbank) besloten de aanbeveling voor de standaard-opzetclausule aan te passen om schade door crimineel gedrag expliciet buiten de dekking te houden.
(…)
Gezien de functie die de AVP in het maatschappelijk verkeer vervult spelen dader- en slachtofferbescherming een belangrijke rol. Immers waar de dader geen dekking heeft op grond van de opzetclausule zal de financiële bescherming van het slachtoffer doorgaans een illusie zijn.
Het is echter zeer ongewenst dat crimineel gedrag onder enige verzekering gedekt wordt en – zoals gesteld – dat is ook nooit de bedoeling van verzekeraars geweest. Te denken valt daarbij aan mishandeling (…).”
Volgens ASR staat blijkens het voornoemde vonnis van 21 april 2010 vast dat [zoon] opzettelijk wederrechtelijk tegen [Zoon van A] heeft gehandeld, zodat aan de criteria van artikel 7 lid 1 sub c van de polisvoorwaarden is voldaan.
2.4.
Subsidiair stelt ASR dat [eisers] de schade volgens artikel 8 van de polisvoorwaarden te laat heeft gemeld. In haar akte stelt zij dat [eisers] hetgeen zij daarover eerder heeft gesteld (zie r.o. 5.15 van voornoemd tussenvonnis), in zijn akte niet gemotiveerd heeft weersproken. Artikel 8 lid 1 van de polisvoorwaarden bepaalt onder meer:
“Zodra de verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
- a.
zo spoedig mogelijk die gebeurtenis bij de maatschappij te melden door toezending van een volledig ingevuld en door hemzelf ondertekend schadeformulier;”
In artikel 8 lid 4 van de polisvoorwaarden is onder meer bepaald:
“De verzekerde kan geen rechten aan de polis ontlenen indien:
- a.
hij een van de in dit artikel in lid 1 en 2 genoemde verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad;”
2.5.
[eisers] voert in zijn akte aan dat hij (bedoeld wordt: [zoon]) niet opzettelijk heeft gehandeld. In zijn conclusie van antwoord heeft [eisers] eerder aangevoerd dat de schade niet opzettelijk is veroorzaakt.
Ter zitting heeft [eisers] aangevoerd dat het opzet van de mishandeling in een te ver verwijderd verband tot de schade staat, zodat het beroep van ASR op de opzetclausule niet opgaat. Volgens hem is de onderhavige situatie vergelijkbaar met het voorbeeld dat in de circulaire van het Verbond voor Verzekeraars wordt genoemd. Daarin staat:
“Als gezegd beoogt deze clausule zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de oorspronkelijke bedoeling van verzekeraars. (…)
Het belangrijkste aspect in de nieuwe clausule is de koppeling van het opzet aan de gedraging zelf en niet meer aan het gevolg van de gedraging. Het opzettelijk karakter van een gedraging moet uit de gedraging zelf afgeleid worden.
De fietser die met opzet door het rode licht fietst en vervolgens een voetganger verwondt, kan niet met een beroep op de opzetclausule worden geconfronteerd. In dit voorbeeld is het opzet van de fietser gericht op het door rood licht rijden en niet op het verwonden van de voetganger.”
2.6.
Met betrekking tot het beroep van ASR op artikel 8 van de polisvoorwaarden voert [eisers] aan dat ASR – indien en voor zover de gebeurtenis waaruit de schade voortvloeit te laat is gemeld – daardoor niet in haar belangen in geschaad.
2.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met zijn stelling dat geen sprake is van opzet, bedoelt [eisers] kennelijk te zeggen dat de schade niet opzettelijk is veroorzaakt, zodat ASR geen beroep op de opzetclausule toekomt. Dit verweer faalt, omdat [eisers] hiermee miskent dat het voor een geslaagd beroep op de opzetclausule niet nodig is dat het opzet gericht is op het gevolg van de handeling, in dit geval het oogletsel van [Zoon van A]. Waar het – in lijn met hof Den Bosch 22 mei 2007, JA 2007, 136, rechtbank Utrecht 22 oktober 2008, NJF 2009, 167 en rechtbank Amsterdam 25 november 2009, LJN: BL5243 – bij artikel 7 van de polisvoorwaarden op aankomt, is of het opzet gericht is op wederrechtelijk handelen. Het opzet is met andere woorden gekoppeld aan de gedraging zelf.
2.8.
In deze procedure staat vast dat [zoon] op 12 februari 2007 een onrechtmatige daad jegens [zoon] heeft gepleegd door hem te duwen en te slaan. Als gevolg hiervan is [zoon] door een ruit gevallen en heeft hij (ernstig) oogletsel opgelopen. Niet in geschil is dat dit duwen en slaan opzettelijk heeft plaatsgevonden. In dit licht wijst de rechtbank ook op het feit dat het hof Arnhem [zoon] op 8 april 2009 in hoger beroep heeft veroordeeld wegens mishandeling (zie r.o. 4.4 van het tussenvonnis van 4 november 2009), waarbij het bewezen heeft verklaard dat [zoon] [Zoon van A] opzettelijk tegen diens lichaam heeft geslagen. Er is dus sprake van opzettelijk handelen als bedoeld in artikel 7 van de polisvoorwaarden uit welk handelen schade is voortgevloeid. Deze schade valt onder de reikwijdte van voornoemd artikel.
2.9.
Voor zover [eisers] met zijn verwijzing naar het voorbeeld van de fietser in de circulaire van het Verbond voor Verzekeraars bedoelt te zeggen dat het opzet van [zoon] gericht was op duwen en slaan, maar niet op het wederrechtelijke karakter ervan, overweegt de rechtbank dat voor een succesvol beroep op de opzetclausule door ASR vereist is dat [zoon] zich ervan bewust is geweest dat zijn handelen wederrechtelijk was. Voor de beantwoording van de vraag of dit het geval was, zijn naar het oordeel van de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden van belang, waarbij zij verwijst naar r.o. 6.9, 6.11 en 6.17 van haar tussenvonnis van 21 april 2010:
- -
[zoon] is significant zwaarder en groter dan [Zoon van A];
- -
[zoon] heeft [Zoon van A] meermalen geslagen en geduwd;
- -
[Zoon van A] bevond zich op een gegeven moment in een situatie waarin hij zich niet meer behoorlijk kon verdedigen. Desondanks is [zoon] doorgegaan met het duwen en slaan van [Zoon van A];
- -
er is geen sprake van noodweer aan de zijde van [zoon].
Gelet op de leeftijd van [zoon] ten tijde van het voorval (hij was toen 16 jaar) was hij zich er naar het oordeel van de rechtbank van bewust, althans behoorde hij zich dat te realiseren, dat het onder voornoemde omstandigheden meermalen slaan en duwen van de drie jaar jongere [Zoon van A] niet door de beugel kon of, anders gezegd, wederrechtelijk was. Blijkens de circulaire van het Verbond voor Verzekeraars is beoogd dergelijk gedrag uit te sluiten van dekking (zie r.o. ?2.3).
2.10.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is bij [zoon] sprake van opzettelijk en tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen, als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c van de polisvoorwaarden. ASR heeft dan ook een terecht beroep gedaan op de opzetclausule, zodat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven niet meer te worden besproken, omdat deze – indien besproken – niet tot een ander oordeel leiden.
2.11.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
- -
vast recht EUR 545,00
- -
salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.675,00.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op EUR 1.675,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, mr. A.S. Penders en mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.?