Hof Den Haag, 06-04-2016, nr. BK-15/01012 en BK-15/01013
ECLI:NL:GHDHA:2016:1491
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-04-2016
- Zaaknummer
BK-15/01012 en BK-15/01013
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:1491, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑04‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2016/39.3 met annotatie van Redactie
Uitspraak 06‑04‑2016
Inhoudsindicatie
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht zijn opgelegd, onderscheidenlijk gegeven.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/01012 en 15/01013
Uitspraak d.d. 6 april 2016
in het geding tussen:
[X] , te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2015, nummer SGR 15/2102 en SGR 15/6314, betreffende de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) alsmede in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk een bijdrage-inkomen van
€ 21.657. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 2.032 alsmede € 618 onderscheidenlijk € 158 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de boetebeschikking geheel toegewezen, het bezwaar tegen de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gedeeltelijk toegewezen, de boetebeschikking vernietigd, de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk bijdrage-inkomen van € 8.020 en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig gewijzigd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 februari 2016, gehouden te Den Haag. De gemachtigde van belanghebbende heeft per fax bericht dat hij en belanghebbende niet ter zitting aanwezig zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. De Inspecteur is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot met 5 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
3. “ 1. Op 23 maart 2009 heeft de politie een inval gedaan in de woning aan het adres [Y] te [Z] . In de woning, waar eiser op dat moment aanwezig was, is een hennepkwekerij aangetroffen met 240 hennepplanten (de hennepkwekerij). De woning is eigendom van een zus en zwager van eiser die op dat moment in [A] woonden. Tevens wordt door een medewerker van [B] BV namens [C] BV ( [C] ) aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit en gas over de periode van 8 november 2008 tot en met 23 maart 2009.
2. Bij het uitlezen van de mobiele telefoon die eiser op het moment van zijn
aanhouding in zijn bezit had, zijn onder meer de volgende berichten aangetroffen:
17-2-2009 Regelaar voor een afzuig kist, zonder termostaat [sic]
17 -2-2009 Misschien kan je er 2 meenemen, voor resreve [sic] ( ... )
21-3-2009 Nee is helemaal klote, volgende keer gaat het beter dat beloof ik je
3. Eiser is op 13 april 2011 door de politierechter veroordeeld voor medeplichtigheid
aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven
verbod, te weten het aanwezig hebben van hennep. Deze veroordeling is op 27 april 2011
onherroepelijk geworden. De ontnemingsvordering tegen eiser is door het Openbaar
Ministerie ingetrokken.
4. Eiser heeft geen uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie
zorgverzekeringen 2009 (IB/PVV) ontvangen. Eiser heeft ook niet zelf verzocht om een
dergelijke uitnodiging. Verweerder heeft geen aanslag IB/PVV en geen aanslag
inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het jaar 2009 opgelegd.
5. Verweerder heeft aan eiser navorderingsaanslagen IB/PVV en Zwv opgelegd naar
een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van
€ 21.657 alsmede bij beschikking een vergrijpboete. Bij uitspraak op bezwaar heeft
verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk het bijdrage-inkomen
wegens een lagere geschatte opbrengst uit de hennepkwekerij en de vermoedelijke
betrokkenheid van een tweede persoon verminderd tot op € 8.020, de
heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht zijn opgelegd, onderscheidenlijk gegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt in het geheel geen inkomsten te hebben genoten uit de hennepteelt. Hij stelt dat hem uitsluitend een taakstraf is opgelegd vanwege zijn aanwezigheid in de woning waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. Zou hij wel inkomsten hebben genoten dan zou, aldus belanghebbende, de Officier van Justitie ongetwijfeld een ontnemingsvordering hebben ingesteld.
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende onder verwijzing naar zijn verweerschrift in eerste aanleg gemotiveerd bestreden.
4.4.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en van de beschikkingen heffingsrente.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als “eiser” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:
“(…)
9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor de stelling dat eiser inkomsten uit
de hennepkwekerij heeft genoten op verweerder rust. In dat verband heeft verweerder
gewezen op
( i) het feit dat eiser ten tijde van de inval in de hennepkwekerij in de woning aanwezig was,
(ii) het feit dat de hennepkwekerij is aangetroffen in een woning die eigendom was van de zus en zwager van eiser die daar zelf niet woonden,
(iii) de hiervoor onder 1 genoemde rapportage van [C] waaruit naar voren komt dat in de periode van 8 november 2008 tot 23 maart 2009 diefstal van energie is gepleegd en dat er in die periode ten minste één hennepoogst is geweest,
(iv) de hiervoor onder 2 genoemde berichten die in de mobiele telefoon van eiser zijn aangetroffen,
( v) de processen-verbaal van het politieonderzoek naar de hennepkwekerij en
(vi) de strafrechtelijke veroordeling van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat eiser
samen met een ander de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat eiser daaruit inkomsten
heeft genoten.
10. Hetgeen eiser daar tegenover heeft gesteld, is onvoldoende om anders te oordelen.
De verklaringen die eiser in zijn strafdossier heeft afgelegd acht de rechtbank niet
geloofwaardig. Eiser heeft verklaard slechts eenmalig hennepplanten te hebben geknipt in
opdracht van een persoon die hij op straat had ontmoet. Het zou hierbij gaan om de
voormalige huurder van de woning die de verklaring van eiser echter niet bevestigt: hij heeft
verklaard dat hij niets met de hennepkwekerij te maken heeft, dat hij de woning begin
september 2008 heeft verlaten, waarna het slot van de deur is vervangen en voorts dat de
naam van eiser hem niets zegt. Verscheidene getuigenverklaringen in het strafdossier
bevestigen deze verklaring nu daaruit kan worden afgeleid dat de voormalige huurder in de
bewuste periode niet meer bij de woning is gezien. In de belastingprocedure is door eiser
voorts op geen enkele wijze openheid of toelichting gegeven over zijn aanwezigheid in de
woning en zijn eventuele betrokkenheid bij de hennepkwekerij terwijl uit de berichten die
op eisers telefoon zijn aangetroffen een grotere betrokkenheid blijkt dan slechts het
eenmalig knippen van hennepplanten.
11. Door eiser wordt voorts nog gesteld dat, wanneer er voldoende aanwijzingen waren
geweest dat hij inkomsten uit de hennepkwekerij had genoten, de officier van justitie de
tegen hem ingestelde ontnemingsvordering niet zou hebben ingetrokken. Vooropgesteld
moet worden dat verweerder zijn eigen, uit de wet voortvloeiende, heffings- en
invorderingsbevoegdheden heeft, welke geheel onafhankelijk zijn van strafvorderlijke
procedures, waaronder ook vallen strafrechtelijk financieel onderzoek en
ontnemingsprocedures. Dit betekent dat verweerder niet gebonden is aan de beslissing van
de officier van justitie om de ontnemingsvordering in te trekken. Daarnaast heeft te gelden
dat het intrekken van de ontnemingsvordering niet betekent dat er ook geen inkomsten uit de
hennepkwekerij zouden zijn genoten door eiser.
12. Verweerder heeft de helft van de opbrengst van één oogst van 240 hennepplanten
toegerekend aan eiser als resultaat uit overige werkzaamheden. Voor de opbrengst per plant
(28,2 gram) en de prijs per kilo (€ 2.370) is verweerder uitgegaan van de rapportage
Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht,
Standaard berekening en normen van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (de
BOOM-normen). De totale opbrengst heeft verweerder geschat op (240 x 28,2 x 2,37 =)
€ 16.040, waarvan, vanwege de vermoedelijke betrokkenheid van een tweede persoon, de
helft, € 8.020, wordt toegerekend aan eiser. De rechtbank acht de gemaakte schatting van
verweerder redelijk en neemt daarbij in aanmerking dat verweerder slechts is uitgegaan van
één oogst en zich daarbij heeft gebaseerd op de feitelijke situatie zoals die in de woning is
aangetroffen. Ook acht de rechtbank juist dat verweerder de opbrengst heeft berekend aan
de hand van de BOOM-normen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden
verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
Beoordeling van het hoger beroep
7. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, indien aannemelijk bevonden, het Hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen. Het Hof maakt de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten
8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 6 april 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.