type: MBcoll: DP
Rb. Amsterdam, 29-11-2017, nr. C/13/637437 / KG ZA 17-1159
ECLI:NL:RBAMS:2017:8885
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
29-11-2017
- Zaaknummer
C/13/637437 / KG ZA 17-1159
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:8885, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 29‑11‑2017; (Kort geding)
- Vindplaatsen
AR 2017/6341
Uitspraak 29‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Geschil over licenties Iraanse steengroeven. Bevoegdheidsincident, forumkeuzebeding. Vordering nakomen afspraken, althans dooronderhandelen afgewezen. Voorzieningenrechter rechtbank Amsterdam bevoegd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel,
zaaknummer / rolnummer: C/13/637437 / KG ZA 17-1159 MvdV/MB
Vonnis in kort geding van 29 november 2017
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg,
SARABEL B.V./S.À.R.L.,
gevestigd te Larochette, Luxemburg,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 24 oktober 2017,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. van der Korst te Amsterdam.
1. De procedure
Ter zitting van 15 november 2017 heeft hebben eisers, hierna gezamenlijk [eisers] en afzonderlijk [eiser sub 1] en Sarabel, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het voorafgaand aan de zitting namens gedaagde, hierna [gedaagde] , ingediende verzoek tot splitsing van de behandeling (in een gedeelte met betrekking tot de bevoegdheid en een inhoudelijk deel) is afgewezen, om proceseconomische redenen. [gedaagde] heeft aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord tevens houdende bevoegdheidsincident verweer gevoerd met conclusie tot (primair) onbevoegdheid van de voorzieningenrechter en (subsidiair) weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Aan het einde van de zitting is aan partijen gevraagd of zij wilden toezeggen om de zaak tot aan de vonnisdatum te ‘bevriezen’. [eisers] heeft dat ter zitting toegezegd en de raadslieden van [gedaagde] , die zelf niet aanwezig was, hebben [gedaagde] zekerheidshalve hierover na de zitting nog geconsulteerd.
Bij e-mail van 15 november 2017 heeft de raadsman van [gedaagde] namens hem bevestigd dat [gedaagde] tot aan de vonnisdatum (29 november 2017) geen wijziging zal brengen in de status van de licenties waar het in deze zaak om draait en in de Iraanse vennootschappen op wier naam die licenties zijn geregistreerd. In de e-mail staat ook dat de toezegging van [eisers] inhoudt dat hij tot die datum niet op enigerlei wijze rechtsmaatregelen, in welke jurisdictie ook, zal treffen jegens [gedaagde] of aan hem verbonden rechtspersonen of activa.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eisers] : [eiser sub 1] , mr. Fleming, mr. L.M.H.A.A. Hennekens en
mr. I. Koudstaal;
aan de zijde van [gedaagde] : mr. Van der Korst en mr. J. van Bekkum.
2. De feiten
2.1.
[eiser sub 1] , geboren in 1954, en [gedaagde] , geboren in 1987, zijn in 2015 met elkaar in gesprek gegaan over een mogelijke samenwerking met betrekking tot de exploitatie van (aanvankelijk acht en naderhand nog een negende) steengroeven in Iran, het geboorteland van [gedaagde] .
[eiser sub 1] is oprichter en grootaandeelhouder van B&S International B.V. (B&S). B&S richt zich op de handel in luxe consumentengoederen en had in 2016 een omzet van € 1,3 miljard. [eiser sub 1] houdt de aandelen in Sarabel.
[gedaagde] houdt meerderheidsbelangen in vennootschappen die behoren tot de Solid Nature Group, waarvan Solid Nature B.V. (Solide Nature) deel uitmaakt. Solid Nature en haar groepsmaatschappijen richten zich op handel in en toepassen van natuursteen in onder meer hotels.
[eiser sub 1] is aandeelhouder en bestuurder van het door hem opgerichte Sapphire Natural Stone Trading DMCC, gevestigd in [woonplaats] (hierna: Sapphire).
2.2.
Tussen partijen zijn in de periode van 17 juni 2015 tot en met 21 december 2016 (tenminste) elf schriftelijke leningsovereenkomsten afgesloten, waarbij [eisers] leningen verstrekt aan [gedaagde] , voor in totaal € 73,15 miljoen.
In vier van die overeenkomsten (waaronder die van 17 juni 2015, hierna: leningovereenkomst 1) is Sarabel vermeld als de verstrekker van de lening (een bedrag van 10 miljoen euro), in zeven van de overeenkomsten [eiser sub 1] . Van sommige leningen is meer dan één contract overgelegd. Op 14 januari 2016 is nog een twaalfde leningovereenkomst aangegaan waarbij Sapphire een lening (van 2.2 miljoen) aan [gedaagde] verstrekt. In totaal komt daarmee het door [eiser sub 1] en aan hem gelieerde leningen aan [gedaagde] op een bedrag van € 75,35 miljoen.
De leningen zijn aangegaan ten behoeve van “business activities”, voor onbepaalde tijd en er stonden geen zekerheden tegenover.
2.3.
Leningovereenkomst 1 bevat het volgende beding:
“12. Governing Law and jurisdiction
This Agreement and all disputes, questions and claims arising out of or in connection with it shall be goverened exclusively by and interpreted in accordance with the laws of the Netherlands. (…)
Disputes in connection with or arising from this Agreement (…) shall be referred exclusively to the competent court in the Netherlands.”
De overige leningovereenkomsten bevatten eenzelfde beding, met uitzondering van de leningovereenkomst van 13 augustus 2015 (tussen Sarabel en [gedaagde] ) en die van 14 januari 2016 (tussen Sapphire en [gedaagde] ), waarin wordt gekozen voor respectievelijk de rechter in Luxemburg en arbitrage in de Verenigde Arabische Emiraten en met dien verstande dat in een van de overeenkomsten gedateerd 7 maart 2016 (tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] ) het beding als volgt is geformuleerd:
“8.2 Jurisdiction
The court (rechtbank) of Amsterdam, the Netherlands has exclusive jurisdiction to settle at first instance any dispute arising out of or in connection with this Agreement (including a dispute regarding the existence, validity or termination of this Agreement or any non-contractual obligation arising out or in connection with this Agreement).”
2.4.
Op 17 juni 2015 hebben Sarabel en [gedaagde] een Letter of Intent (LoI) ondertekend, waarin [eiser sub 1] is aangeduid als WAB en [gedaagde] als DNM en waarin het volgende staat:
“Partijen zijn als volgt overeengekomen:
1. WAB heeft geldlening verstrekt ter hoogte van (…) tien miljoen euro (…) aan DNM;
2. De lening wordt door DNM aangewend om belangen te verwerven in steengroeven;
3. Indien DNM hierin slaagt, zal de geldlening omgezet worden in een samenwerking in een 50-50% aandeelhoudersstructuur van bovengenoemde belangen;
4. De vrije kasstroom uit bovengenoemde belangen zal voor 50% worden aangewend om de lening, c.q. inleg terug te betalen aan WAB;
5. De overige 50% van de vrije kasstroom zal uitgekeerd worden naar rato aan WAB en DNM;
6. Beide partijen brengen hun specifieke kennis in;
7. Solid Nature B.V. zal een korting van 25% krijgen op de commerciële verkoopprijs van de desbetreffende groeven;”
2.5.
Onder de gedingstukken (productie 7 van [eisers] ) bevindt zich een “Agreement regarding the facilitation of the acquisition of 8 quarries in Iran”, (hierna: de Letter Agreement) gesloten tussen Sarabel en [gedaagde] op 8 december 2015, waarin onder meer staat dat “(…) [gedaagde] (…) shall render services to Sarabel (…) consisting of any and all services and actions that may be necessary in order to enable and facilitate the acquisition by Sarabel of proper, exclusive and freely transferrable title to the Quarries free from any and all encumbrances. (…)
7.6
This letter agreement is governed by Dutch law and the court of Amsterdam, the Netherlands shall have exclusive jurisdiction and each addressee to this letter irrevocably submits to the jurisdiction of such court.”
2.6.
Op 30 december 2015 heeft [gedaagde] een Update aan [eiser sub 1] gezonden, met als bijlage een document genaamd “Status Iran, overzicht, samenvatting en de priority list, waarin onder meer staat:
“[bedrijf gedaagde] (hierna: [bedrijf gedaagde] ) (…) is 2 weken geleden na 40 dagen finaal opgericht en afgewikkeld. Alle licenties worden momenteel overgezet op deze entiteit. De aandelen van deze entiteit zullen worden overgedragen naar Saphire (…).”
2.7.
Op 9 februari 2016 heeft Mulders (een adviseur van [eiser sub 1] ) een eerste concept “Cooperation Agreement” (C.A. versie 1) aan [gedaagde] toegestuurd. In de overwegingen daarbij is opgenomen dat [gedaagde] de leningen en aandelen in [bedrijf gedaagde] aan Sapphire overdraagt en [eiser sub 1] op zijn beurt 50% van de aandelen aan [gedaagde] , zodra de leningen zouden zijn terugbetaald. Verder voorzag versie 1 in zekerheden voor de terugbetaling van de leningen, waaronder pandrechten in de aandelen in Solid Nature. [gedaagde] heeft niet ingestemd met versie 1 en de C.A. versie 1 niet ondertekend.
2.8.
Bij e-mail van 1 maart 2016 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] een ‘samenvatting afspraken’ toegestuurd, waarin onder meer staat:
“• Ik wordt wel aandeelhouder (…) maar de aandelen zullen geen dividendrecht hebben totdat de leningen die zijn vertrekt door jou aan Sapphire zijn terugbetaald (…)
• Ik verpand mijn aandelen in Sapphire aan jou totdat de leningen terug zijn betaald
(…)
• 50% aandelen aan SN (Solid Nature, vzr.) gaan naar jou voor EUR 1 indien er niet wordt gepresteerd
° omzet 2016-2020
• 2016 5 MIO EUR
• 2017 25 MIO EUR
• 2018 40 MIO EUR
• 2019 50 MIO EUR
• 20120 60 MIO EUR
(…)
• indien ik aandelen van SN kwijtraak doordat de prestaties tegenvallen en de omzet lager is dan bovenstaand krijg ik de aandelen weer terug het jaar daarna als de prognose + achterstand van omzet wordt goedgemaakt
• De voordeel van solidnature van 25% vervalt. solidnature betaald de prijzen conform markt”
2.9.
In een e-mail van 6 maart 2016 heeft [gedaagde] aan Mulders en [eiser sub 1] onder meer geschreven:
“(…) Ik ben het zat. Weer worden tussen de regels door dingen in de overeenkomst gezet die NIET zijn afgesproken. Ik had de overeenkomst bijna getekend en teruggestuurd toen ik het zag, uit vertrouwen op basis van jouw woorden “afgesproken aanpassingen”. (…)
Waarom ben ik boos?
(…)
2. Devaluatie van mijn aandelen als [eiser sub 1] niet een minimum van 25% winst op zijn investering haalt! We zijn toch niet bezig met bankje spelen maar ondernemers!
3. Kwijtraken van mijn aandelen in SN als [eiser sub 1] niet een minimum van 25% winst op zijn investering haalt Erg creatief maar dit is niet de afspraak.”
2.10.
In een e-mail van 19 september 2016 van [gedaagde] aan [eiser sub 1] staat onder meer:
“Ik heb je al meerdere malen geschreven dat ik je, ondanks alles, toch een committment zal geven inclusief pandrecht en borgstelling en ook dat mijn finale voorstel voor het contract bij Jan Jaap (de door partijen ingeschakelde bemiddelaar mr. J.J. Schelling, vzr.) etc ligt.”
2.11.
Vervolgens zijn meer concepten van een C.A. gewisseld tussen partijen, alsook (op 29 december 2016) een concept Shareholders Agreement (aandeelhouders overeenkomst). Dit heeft echter niet geleid tot definitieve schriftelijke afspraken tussen partijen.
2.12.
In een e-mail van 19 april 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] meegedeeld de samenwerking te willen beëindigen, te kennen gegeven de exploitatie van de steengroeven alleen te willen voorzetten en daartoe naar Iran te zullen vertrekken.
In die e-mail staat onder meer:
“Om het personeel te informeren heb ik de volgende tekst samengesteld die ik dan naar iedereen wil sturen. Het lijkt mij goed dit direct te delen met alle mensen als je het anders ziet hoor ik dat graag want anders stuur ik het in de loop van de dag eruit:
Begin quote:
“Dear team, as all of you know [eiser sub 1] and me had a collaboration. Today [eiser sub 1] and me have decided to end the collaboration and I will continue with the project. (…)”
Eind quote.”
Daarop heeft [eiser sub 1] , eveneens per e-mail, diezelfde dag als volgt gereageerd:
“ik heb geen problemen met je quote, echte wij zijn nog niet uit elkaar, ik zou ook liever spreken van de intentie. ik zou het op prijs stellen dat wij daar eerst uitkomen.
voor wij over een definitief uit elkaar gaan spreken.”
2.13.
Op 29 april 2017 heeft [gedaagde] per e-mail een voorstel gedaan, waarin staat dat hij op basis van prognoses en reeds gerealiseerde omzet verwacht dat hij de leningen inclusief rente binnen 5 jaar geheel aan [eiser sub 1] kan terugbetalen. Vervolgens hebben partijen meer e-mails uitgewisseld, en hebben zij met behulp van Schelling getracht een oplossing te bereiken. Ze zijn het niet eens geworden over afwikkeling van de samenwerking en de voorwaarden waaronder dat zou kunnen gebeuren.
2.14.
Sinds april 2017 is slechts één van de steengroeven (Quarries), de negende waarvoor een licentie is verkregen, te weten “Q9” operationeel.
2.15.
Bij brief van 26 juni 2017 heeft [eiser sub 1] [gedaagde] verzocht zijn bereidheid te bevestigen om de samenwerking in de Joint Venture voort te zetten, op de in die brief vermelde voorwaarden (onder meer inhoudend persoonlijke borgstelling van [gedaagde] voor de terugbetaling van de leningen en verpanding van de aandelen in Solid Nature als zekerheid daarvoor).
2.16.
Bij brief van 9 augustus 2017 heeft (de toenmalige raadsman, mr. Van Hezewijk, van) [gedaagde] aan (de raadsman van) [eiser sub 1] onder meer geschreven dat [gedaagde] geen mogelijkheden meer zag om de samenwerking te continueren.
2.17.
Bij e-mail van 20 september 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat een impasse is ontstaan, dat hij [eiser sub 1] voor de mogelijke schade aansprakelijk houdt als de Iraanse overheid concessies voor groeven die niet operationeel zijn, zal terugnemen, en dat [gedaagde] stappen zal moeten nemen ter beperking van schade aan het totale project, zoals het ‘verkopen of verpanden van een of meer van de groeven, het aangaan van samenwerkingsverbanden, etc.’
3. Het geschil
3.1.
[eisers] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde]
Primair:
A. tot overdracht van de licenties van negen steengroeven in Iran aan Sapphire en voor zover de licenties gehouden worden door Iraanse vennootschappen overdracht van de aandelen in die vennootschappen aan Sapphire, binnen 14 dagen na de vonnisdatum, althans binnen een redelijke termijn;
B. om aan [eiser sub 1] binnen zeven dagen na de vonnisdatum, althans binnen een redelijke termijn, verklaringen en (originele afschriften van) bescheiden te verschaffen aangaande de steengroeven (waaronder eigendomspapieren, aankoopcontracten, betalingsbewijzen, leningen van derden, gegevens met betrekking tot verstrekte zekerheden met de licenties als onderpand), en verdere informatie zoals nader omschreven in het petitum van de dagvaarding onder B.;
C. om per direct door te onderhandelen met [eiser sub 1] en overeenstemming te bereiken over een schriftelijke aandeelhoudersovereenkomst die volledig redelijk is en waarin in geval moeten worden opgenomen de verplichtingen zoals omschreven in het petitum van de dagvaarding onder C. (waaronder overdracht van de helft van de aandelen in de “JV-vennootschappen” (naar de voorzieningenrechter begrijpt in ieder geval Sapphire) en vervolgens verpanding van die aandelen, alsook van de aandelen van [gedaagde] in Solid Nature aan [eiser sub 1] , tot zekerheid van terugbetaling van de leningen en het tekenen van een persoonlijke borgtocht door [gedaagde] daartoe), althans een gedeelte daarvan;
Subsidiair:
- voor zover geoordeeld wordt dat nog geen (romp-)overeenkomst met betrekking tot de Joint Venture tot stand is gekomen, om per direct door te onderhandelen met [eiser sub 1] om te komen tot een schriftelijke overeenkomst die de verhoudingen tussen partijen met betrekking tot de steengroeven regelt op een wijze die de redelijke belangen van [eiser sub 1] waarborgt.
Dit alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht.
4.1.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, aangezien [gedaagde] niet in Nederland woont. Dit verweer wordt verworpen, op grond van het hierna onder 4.2 overwogene.
4.2.
[eisers] heeft zich beroepen op het forumkeuzebeding, zoals overeengekomen in leningovereenkomst 1 en het merendeel van de overige leningovereenkomsten (aangehaald bij 2.2 en 2.3). Weliswaar is niet [eiser sub 1] maar zijn vennootschap Sarabel de wederpartij van [gedaagde] in leningovereenkomst 1, maar in andere overeenkomsten is dat [eiser sub 1] in persoon. Aangenomen kan worden dat de forumkeuze zich mede uitstrekt tot geschillen tussen [eiser sub 1] in privé en [gedaagde] . De omstandigheid dat er van leningovereenkomst 1 kennelijk ook nog een Nederlandse versie circuleerde waarin slechts wordt verwezen naar de toepasselijkheid van het Nederlandse burgerlijk procesrecht, toont weliswaar aan dat partijen er een rommelig geheel van hebben gemaakt, maar maakt het voorgaande niet anders. Verder heeft de forumkeuze betrekking op: “disputes in connection with or arising from” de desbetreffende lening. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is deze formulering zo ruim dat het onderhavige geschil daar onder kan worden begrepen. Niet in dispuut is immers dat de leningen voor geen enkel ander doel zijn verstrekt dan voor de verwerving van (licenties voor) de steengroeven en de exploitatie daarvan. [gedaagde] heeft (tenminste) negen leningovereenkomsten met dit beding getekend en daartegen nimmer bezwaar gemaakt. Hij wordt dan ook geacht uitdrukkelijk te hebben ingestemd met de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De omstandigheid dat het beding niet in de LoI is opgenomen leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze gelet op het voorgaande met de leningsovereenkomsten verbonden wordt geacht en daarin niet is gekozen voor een ander forum en/of ander toepasselijk recht. Verder heeft [eisers] terecht betoogd dat de keuze voor de Nederlandse rechter ook voor de hand lag, aangezien partijen (in ieder geval langdurig en [gedaagde] ook ten tijde van het afsluiten van de leningovereenkomsten) in Nederland woonden, de Nederlandse nationaliteit hebben, in het Nederlands met elkaar overlegden en correspondeerden en beiden een in Nederland gevestigd bedrijf hebben (B&S en Solide Nature). [gedaagde] wordt dus niet geconfronteerd met een vreemde rechter. De conclusie luidt dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. [gedaagde] woont sinds enige tijd in [woonplaats] . Zij stellingen volgend zou de rechter te [woonplaats] de bevoegde rechter zijn. Of dit een reëel alternatief is, is maar de vraag. Voor de procedure zou dit in ieder geval grote, voor beide partijen kostbare gevolgen hebben, mede gelet op de rechtskeuze en omstandigheid dat de relevante correspondentie tussen partijen voornamelijk in het Nederlands is gevoerd.
4.3.
Beide partijen zijn voor dit kort geding uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, zodat dit ook voor de verdere beoordeling tot uitgangspunt wordt genomen.
4.4.
[gedaagde] heeft bepleit om tegen een eventueel oordeel waarbij zijn conclusie tot onbevoegdheid van de Nederlandse voorzieningenrechter zou worden afgewezen tussentijds beroep open te stellen. Daartoe wordt echter geen aanleiding gezien, mede gelet op het spoedeisende belang van [eisers] bij een inhoudelijke beslissing.
4.5.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, heeft [eiser sub 1] bij zijn vorderingen een spoedeisend belang. [eiser sub 1] heeft er belang bij om op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te krijgen over het al dan niet voortduren van de samenwerking, mede gezien de aanzienlijke bedragen die hij in de (door hem gestelde verwerving van de licenties en de exploitatie van de) steengroeven heeft geïnvesteerd.
4.6.
De stellingen van [gedaagde] dat [eisers] in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voorzieningenrechter verkeerd heeft voorgelicht, dat het een voorop gezet plan van [eisers] was om Solid Nature aan [gedaagde] te ontfutselen en hij valselijk aktes heeft opgemaakt (waarin bijvoorbeeld staat dat de licenties niet aan Sapphire, maar aan Sarabel zouden worden overgedragen), worden vooralsnog niet gevolgd. Duidelijk is dat partijen ieder een andere kijk hebben op (al dan niet) gemaakte afspraken. Voorshands heeft [gedaagde] in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijk boos opzet bij [eisers] aanwezig was. Ook wordt voorshands niet uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat hij de Letter Agreement onder druk heeft getekend.
De daartoe door hem gestelde feiten en omstandigheden bieden daarvoor onvoldoende grond, daargelaten dat hij hier niet eerder tegen heeft geprotesteerd, terwijl de Letter Agreement al dateert van 8 december 2015 en uit latere correspondentie blijkt dat hij zich daar toen kennelijk nog wel aan gebonden achtte. Het had voor de hand gelegen dat [gedaagde] zich hier reeds in een eerder stadium op had beroepen en/of had uitgelegd waarom hij dat niet eerder heeft gedaan.
4.7.
De primaire vorderingen van [eisers] zijn gestoeld op de stelling dat tussen partijen een Joint Venture overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] deze dient na te komen. Dergelijke vorderingen kunnen in kort geding – ervan uitgaande dat een spoedeisend belang aanwezig is – alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure dat ook zal doen.
4.8.
Uit de overgelegde producties en de verklaringen kunnen de volgende afspraken worden gedestilleerd:
- [eisers] heeft leningen verstrekt aan [gedaagde] met als doel de aankoop (van licenties) en het operationeel maken van negen steengroeven in Iran:
- de licenties zouden (uiteindelijk) worden ondergebracht bij Sapphire waarin [eiser sub 1] en [gedaagde] ieder 50% van de aandelen zouden krijgen;
- [eiser sub 1] fungeerde vooral als financier en adviseur en [gedaagde] was belast met het verwerven van de licenties, het leggen en onderhouden van de contacten in Iran en de dagelijkse leiding van de projecten;
- de leningen zouden overgaan naar Iraanse vennootschappen en worden terugbetaald met de uit de steengroeven gegenereerde omzet (“vrije kasstroom”).
Niet in geschil is verder dat de looptijd van de leningen onbepaald is en dat [eisers] bij het aangaan van de leningen geen zekerheden heeft bedongen.
4.9.
Doordat partijen het vervolgens niet eens konden worden over de verdere uitwerking van de afspraken rond de samenwerking en de voorwaarden waaronder de afspraken verder zouden worden uitgevoerd, is de situatie thans zo dat de licenties nog in handen zijn van (vennootschappen van) [gedaagde] , dat de vennootschap waaraan de licenties zouden worden overgedragen volledig in handen is van [eiser sub 1] en dat slechts één van de groeven operationeel is. Op de leningen is nog niet afgelost.
4.10.
[eiser sub 1] heeft uitvoering gevorderd van de gemaakte afspraken. Echter, hij vordert met name nakoming van volgens hem gemaakte afspraken op punten die door [gedaagde] gemotiveerd worden betwist. Dit betreft geen ondergeschikte, maar wezenlijke punten. Eén daarvan is dat [eisers] aanvullende zekerheden wenst van [gedaagde] voor terugbetaling van de leningen. Een ander punt is dat [eisers] overdracht vordert van de licenties aan Sapphire, terwijl de aandelen van deze vennootschap nog volledig in handen zijn van [eiser sub 1] . Weliswaar heeft [eisers] ter zitting gezegd dat overdracht van de licenties en overdracht van de helft van de aandelen aan [gedaagde] gelijktijdig zal plaatsvinden, maar aanvankelijk heeft [eisers] overeenkomsten opgesteld waarin [gedaagde] pas recht zou krijgen op de helft van de aandelen in Sapphire nadat de leningen zouden zijn terugbetaald. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat de onder 4.7 weergegeven afspraken niet meebrengen dat hij gehouden was om aan deze door [eisers] gewenste constructie mee te werken. Ook is niet aannemelijk geworden dat hij daarmee al in een eerder stadium heeft ingestemd. Toewijzing van de vorderingen onder A en C brengt mee dat de licenties worden overgedragen aan een vennootschap van [eiser sub 1] , terwijl nog onduidelijk is onder welke voorwaarden de overdracht van de helft van de aandelen aan [gedaagde] zou moeten plaatsvinden, met name ten aanzien van de verplichte borgstelling van [gedaagde] en een eventuele verpanding van zijn aandelen in Solid Nature. Daarmee zou [gedaagde] zich in een aanzienlijk kwetsbaarder positie brengen dan nu op basis van de vaststaande afspraken het geval is. [eisers] heeft in dit verband nog gewezen op de e-mail van 19 september 2016 van [gedaagde] , waarin hij zich akkoord verklaart met borgstelling en verpanding. Dit is echter dermate algemeen geformuleerd (er is bijvoorbeeld niet duidelijk of verwezen wordt naar verpanding van de aandelen in Solid Nature) dat daaraan niet zonder meer de conclusies kunnen worden verbonden die [eisers] trekt. Bovendien is deze e-mail niet meer actueel en wenst [gedaagde] inmiddels de samenwerking te beëindigen.
4.11.
Voorshands wordt tegen de hiervoor geschetste achtergrond geoordeeld dat [eisers] de volgens hem bestaande (uitwerking van de) afspraken niet dermate hard heeft gemaakt dat nakoming daarvan kan worden toegewezen in kort geding. De daartegen gerichte verweren van [gedaagde] in een eventuele bodemprocedure zijn voorshands steekhoudend. Een verplichting van [gedaagde] tot dooronderhandelen over een tot stand te brengen aandeelhoudersovereenkomst op basis van die afspraken is derhalve ook niet aan de orde. Dit leidt tot de conclusie dat de primaire vorderingen onder A en C worden afgewezen.
4.12.
Subsidiair heeft [eisers] veroordeling gevorderd van [gedaagde] om per direct door te onderhandelen met [eiser sub 1] om te komen tot een schriftelijke overeenkomst die de verhoudingen tussen partijen met betrekking tot de steengroeven regelt op een wijze die de redelijke belangen van [eiser sub 1] waarborgt. Naar de voorzieningenrechter begrijpt doelt [eisers] daarmee op een overeenkomst waarin de samenwerking tussen partijen wordt voortgezet (en niet wordt afgewikkeld).
4.13.
Vooropgesteld moet worden dat als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen, of een vordering tot het voortzetten daarvan, geldt dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Aan deze uitzonderingen is in dit geval niet voldaan. Daarbij komt dat een bevel tot voortzetting van de onderhandelingen niet wordt gegeven als niet eenduidig kan worden vastgesteld tot welke concrete inhoud partijen zouden moeten komen.
4.14.
Weliswaar kan aan [eisers] worden toegegeven dat [gedaagde] op basis van de gemaakte afspraken tot meer gehouden is dan enkel het terugbetalen van de leningen. Als de gezamenlijke exploitatie van de steengroeven uiteindelijk niet doorgaat, zal [gedaagde] [eiser sub 1] daarvoor moeten compenseren. Verder brengen eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat, ondanks dat de leningen zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, voor [eisers] wel zicht moet zijn op een termijn waarbinnen terugbetaling zal plaatsvinden. Partijen zullen daarover nadere afspraken moeten maken waarbij ieder van hen zich tegenover de ander redelijk dient op te stellen. De gang van zaken sinds april 2017 is echter zo geweest dat [eisers] voorshands niet in het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen verkeren dat (alsnog) een overeenkomst tot samenwerking tot stand zou komen. [eiser sub 1] heeft immers zelf in de e-mail van 19 april 2017 (2.10) bevestigd dat partijen de intentie hadden uit elkaar te gaan en zich akkoord verklaard met een “quote” waarin het personeel van het einde van de samenwerking op de hoogte wordt gesteld. Verder is genoegzaam aannemelijk geworden dat inmiddels sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen partijen, waardoor een verdere samenwerking niet meer in de rede ligt.
Ook de subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.
4.15.
Tot slot heeft [eisers] een vordering ingediend tot het verstrekken van (afschriften van) tal van gegevens. Hij heeft deze vordering in de eerste plaats gebaseerd op hetgeen in versie 1 van de CA en in de concept aandeelhouders-overeenkomst is afgesproken. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat over deze concepten geen overeenstemming was bereikt. Aan [eisers] kan wel worden toegegeven dat hij als crediteur en mede-investeerder recht heeft op bepaalde informatie. De daaruit voortvloeiende verplichtingen van [gedaagde] strekken echter niet zo ver dat dit het verschaffen van alle informatie op het detailniveau zoals [eisers] thans vordert, zonder meer rechtvaardigt. Daar komt bij dat [eisers] niet heeft weersproken dat hij tot aan dit kort geding niet om het verstrekken van deze gegevens heeft verzocht, en [gedaagde] zich bereid heeft verklaard daarover in gesprek te gaan. Een veroordeling van [gedaagde] is daarom prematuur. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eisers] veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
acht zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil;
5.2.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 287,- aan griffierecht en
– € 1.224,- aan salaris advocaat.
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑11‑2017