Einde inhoudsopgave
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 339 [Beroepstermijn]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2023
- Bronpublicatie:
25-01-2023, Stb. 2023, 41 (uitgifte: 10-02-2023, kamerstukken: 36212)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 97 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
1.
De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a.
2.
In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding vier weken.
3.
De gedaagde in hoger beroep kan incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van deze termijnen en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.
4.
De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De gedaagde in hoger beroep kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De gedaagde in hoger beroep kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser in hoger beroep is aangezegd. Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de conclusie van antwoord wordt genomen.