Hof 's-Gravenhage, 10-03-2010, nr. 200.041.986.01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0751
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
10-03-2010
- Zaaknummer
200.041.986.01
- LJN
BN0751
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0751, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 10‑03‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie; behoeftigheid. Getuigenbewijs opgedragen over gesteld neveninkomen van alimentatiegerechtigde.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 maart 2010
Zaaknummer : 200.041.986.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-169
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Leiden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.K.P.K. El Fadili te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 juli 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 28 oktober 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 10 december 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 27 oktober 2009, 20 januari 2010 en 2 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 januari, 25 januari en 29 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging van de beschikking van 18 maart 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 20 december 2008 bepaald op € 561,- per maand, vanaf de datum van de beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
- 2.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) met ingang van 20 september 2008 vast te stellen op een bedrag van € 690,- per maand.
- 3.
De man bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de partneralimentatie van de vrouw met ingang van 20 december 2008 op nihil wordt gesteld, althans op een lagere bijdrage dan € 561,- bruto per maand, alsmede dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten. De vrouw verzet zich daartegen.
- 4.
De vrouw stelt – kort samengevat – dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte de door de man aan haar te betalen partneralimentatie heeft vastgesteld op een bedrag van € 561,- bruto per maand. De vrouw is van mening dat haar verzoek op vaststelling van dit bedrag op € 690,- bruto per maand had moeten worden ingewilligd. In haar verweer op het incidenteel appel van de man betwist de vrouw gemotiveerd dat zij geen behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Tevens betwist zij de stellingen van de man met betrekking tot de hoogte van haar behoefte, haar inkomen, de alleenstaande ouderkorting, de schulden van de man, alsmede de compensatie van de proceskosten.
- 5.
De man stelt – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie heeft vastgesteld op € 561,- bruto per maand. Naar zijn mening is dit bedrag te hoog aangezien de rechtbank ten onrechte de behoefte van de vrouw heeft geïndexeerd. Voorts stelt de man dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht terecht uitgaat van het gemiddelde van het draagkrachtruimtepercentage van een alleenstaande en een gezin, aangezien hij een wettelijke onderhoudsplicht heeft jegens zijn stiefkinderen die voorrang heeft boven de alimentatieverplichting jegens de vrouw.
In incidenteel appel betwist de man – kort samengevat – de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw, de behoeftigheid van de vrouw, de door de rechtbank bepaalde aanvullende behoefte van de vrouw, althans de motivering van het bepaalde netto inkomen van de vrouw. Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte bij het bepalen van zijn draagkracht geen rekening heeft gehouden met zijn schulden, althans dit onvoldoende gemotiveerd heeft, en ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek van de man, de vrouw te veroordelen in de proceskosten, is afgewezen.
Behoefte
- 6.
Het hof verenigt zich ten aanzien van de behoefte van de vrouw met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof passeert de stelling van de man dat het netto gezinsinkomen in de jaren voorafgaand aan de echtscheiding € 1.884,30 netto per maand bedroeg, gelet op het feit dat de man niet heeft betwist dat partijen bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw (van € 1.260,-) ten tijde van de echtscheiding zijn uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 2.500,- per maand en het feit dat de man in de procedure in eerste aanleg niet heeft betwist dat de behoefte van de vrouw € 1.260,- netto per maand bedraagt. Gelet op het voorgaande gaat het hof eveneens uit van de behoefte van de vrouw van € 1.260,- netto per maand, hetgeen geïndexeerd neerkomt op € 1.389,- netto per maand. De tweede grief van de man faalt derhalve.
Behoeftigheid
- 7.
Tussen partijen is in geschil de behoeftigheid van de vrouw. De vrouw betwist de stelling van de man dat de vrouw naast haar reguliere inkomen uit arbeid ook inkomen heeft uit werkzaamheden bij de familie [X] aan de [adres] te [woonplaats]. De man heeft bewijs aangeboden van zijn stelling. Gelet op het gespecificeerde bewijsaanbod dat ter terechtzitting is gedaan, zal het hof de man in de gelegenheid stellen bewijs te leveren door – zoals verzocht – het horen van mevrouw [X]. Door het hof zal een datum voor een getuigenverhoor worden bepaald, waarbij de door de man op te geven getuige(n) zal/zullen worden gehoord. Daarna zal de vrouw worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, bij voorkeur in aansluiting op genoemd verhoor.
- 8.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat op de overige geschilpunten van partijen thans nog niet beslist kan worden. Het hof zal derhalve iedere verdere beslissing aanhouden.
- 9.
Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
laat de man toe door middel van het horen van getuigen het bewijs te leveren van zijn stelling dat de vrouw (betaalde) werkzaamheden verricht voor familie [X] aan de [adres], [postcode], te [woonplaats];
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. Kamminga als raadsheer-commissaris op dinsdag 20 april 2010 te 10:00 uur;
de man dient tenminste veertien dagen voor het verhoor de naam en woonplaats van de getuige aan de advocaat van de vrouw en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuige zorg te dragen;
indien de vrouw eventueel tegenbewijs door middel van het horen van getuigen wenst te leveren, kan dit bij voorkeur in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuige plaatsvinden; in dat geval dient de vrouw tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de man en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuigen zorg te dragen;
voor het geval een der partijen uiterlijk binnen veertien dagen na heden opgeeft verhinderd te zijn op bovengenoemde datum, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de door de man op te geven getuige voor de eerstkomende twee maanden, zal het getuigenverhoor plaatsvinden op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Dusamos en Van Wijk, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2010.