Ktr. Dordrecht, 17-06-2010, nr. 249621 CV EXPL 10-625
ECLI:NL:RBDOR:2010:BM8764
- Instantie
Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter)
- Datum
17-06-2010
- Magistraten
Mr. I. Bouter
- Zaaknummer
249621 CV EXPL 10-625
- LJN
BM8764
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2010:BM8764, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter), 17‑06‑2010
Uitspraak 17‑06‑2010
Mr. I. Bouter
Partij(en)
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 17 juni 2010
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lindorff Purchase B.V., voorheen genaamd Transfair Purchase B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde M.C. van Egmond, Blume Stolker & Roel Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] aan de [adres]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde mr. K.H. May, advocaat.
Partijen worden hierna aangeduid als Lindorff respectievelijk [gedaagde].
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
- 1.
de dagvaarding van 14 januari 2010;
- 2.
de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie;
- 3.
het tussenvonnis van 18 maart 2010 waarin een comparitie na antwoord is gelast;
- 4.
de griffiersaantekeningen van de op 27 april 2010 gehouden comparitie na antwoord;
- 5.
de overige overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. De vordering in conventie
1.1
Lindorff vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Lindorff te betalen een bedrag van € 509,28, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1 % per maand over een bedrag van € 399,63 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure (salaris gemachtigde inbegrepen).
1.2
Lindorff stelt daartoe — samengevat — het volgende.
[gedaagde] is op 30 mei 2009 een overeenkomst voor bepaalde tijd met T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile) aangegaan ter zake van het gebruik van het mobiele telecomunicatienetwerk van T-Mobile. Op grond van deze overeenkomst heeft T-Mobile aan [gedaagde] een mobiele communicatieaansluiting en een telefoonnummer ter beschikking gesteld, alsmede een abonnement met een SIM-kaart verschaft. Vervolgens heeft [gedaagde] in de periode van 8 juni 2009 tot 7 september 2009 één of meerdere facturen onbetaald gelaten. Wegens de toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] heeft T-Mobile op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden de aangeboden diensten buiten gebruik gesteld. Dit ontheft [gedaagde] echter niet van zijn contractuele verplichtingen. Als gevolg van het voortijdig ontbinden van de overeenkomst heeft T-Mobile — naast achterstallige abonnements- en gesprekskosten — schade geleden in de vorm van gederfde inkomsten, bestaande uit de nog te vervallen abonnementskosten van de lopende contractsperiode, welke schade [gedaagde] ingevolge art. 6:74 BW dient te vergoeden. Ter zake van de gederfde inkomsten omtrent de eveneens verschuldigde verbruikskosten vordert Lindorff geen vergoeding.
T-Mobile heeft haar vordering op [gedaagde] verkocht en gecedeerd aan Lindorff, zodat Lindorff tot inning van het openstaande bedrag gerechtigd is.
2. Het verweer in conventie
2.1
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vordering en voert daarbij aan dat uit de door Lindorff ter comparitie overgelegde akte van cessie geenszins blijkt dat eveneens toekomstige vorderingen aan Lindorff worden overgedragen. Buiten dat betwist [gedaagde] een overeenkomst met T-Mobile aan te zijn gegaan en zijn de door T-Mobile gehanteerde algemene voorwaarden niet voor akkoord ondertekend en evenmin ter hand gesteld. Ook heeft hij geen telefoontoestel ontvangen. Dit blijkt ook uit het feit dat door Lindorff niet wordt gesteld dat er een telefoontoestel is verschaft, toch wel het minste vereiste voor het voeren van telefoongesprekken. [gedaagde] heeft in de periode tussen 30 mei en 24 september 2009 geen telefoongesprekken gevoerd of kunnen voeren. Verder wordt door Lindorff geen aanspraak gemaakt op verbruikskosten, terwijl er wel (abonnements- en) gesprekskosten worden opgevoerd ten bedrage van € 399,63. Voorts wordt door Lindorff nagelaten de gederfde inkomsten, de buitengerechtelijke kosten en de rente te specificeren.
2.2
In het geval er desalniettemin van een overeenkomst tussen [gedaagde] en T-Mobile wordt uitgegaan, wijst [gedaagde] erop dat hij in mei 2009, onder ernstige bedreiging van hemzelf en met name zijn minderjarige dochter, gedwongen is om in een kort tijdsbestek een groot aantal overeenkomsten voor mobiele telefoonaansluitingen te ondertekenen. Niet uitgesloten kan worden dat [gedaagde] ook bij T-Mobile onder dwang een overeenkomst heeft moeten tekenen. Van deze misdrijven is aangifte gedaan.
3. De vordering in (voorwaardelijke) reconventie
3.1
Indien geoordeeld wordt dat er sprake is (geweest) van (een) overeenkomst(en) tussen [gedaagde] en T-Mobile, wordt in reconventie gevorderd om, met het oog op de onder 2.2 aangevoerde omstandigheden, de eventuele overeenkomst(en) met terugwerkende kracht tot en met mei 2009 te vernietigen. Als grondslag wordt bedreiging en/of misbruik van omstandigheden ex art. 3:44 BW aangevoerd, alsmede het ontbreken van gerechtvaardigd vertrouwen ex art. 3:35 BW aan de zijde van T-Mobile.
3.2
De betrokken telefoonproviders zijn op de hoogte van de gepleegde strafbare feiten. Daarnaast hadden zij, althans had T-Mobile argwaan moeten krijgen wanneer een 21-jarige man zonder inkomsten of vermogen in één week tijd meerdere gsm-abonnementen afsluit, althans in het geval van T-Mobile op één dag direct na elkaar twee telefoonabonnementen sluit, terwijl direct na ondertekening van de overeenkomst het telefoontoestel werd afgegeven aan een ook in de winkel aanwezige derde. Bovendien beschikt iedere (professionele) telefoonprovider over een centraal adressenbestand waaruit ogenblikkelijk zogenaamde risicodebiteuren, zoals in dit geval [gedaagde], naar voren komen. Verder werd er niet gevraagd naar een recent dagafschrift van de bankrekening. Al bij de eerste mislukte incassopoging had T-Mobile op haar hoede moeten zijn en had in ieder geval het abonnement stop moeten zetten zolang er niet betaald werd. [gedaagde] heeft op 14 juli 2009 aangifte bij de politie gedaan en op die dag telefonisch contact hierover gehad met T-Mobile.
4. Het verweer in (voorwaardelijke) reconventie
Bij gebrek aan wetenschap ontkent Lindorff hetgeen [gedaagde] heeft gesteld omtrent de bedreigingen. Er is geen fraude komen vast te staan. Daarbij komt dat de eventuele bedreiger geen partij zou zijn bij de tussen T-Mobile en [gedaagde] gesloten overeenkomst.
Beoordeling van het geschil
in reconventie
1.
De kantonrechter ziet aanleiding de vordering in reconventie als eerste te behandelen.
2.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde] op 30 mei 2009 in de T-Shop aan het Statenplein 88 in Dordrecht twee gsm-abonnementen voor twee jaar — onder toepasselijkheid van algemene voorwaarden — heeft afgesloten, een abonnement T-Mobile Relax met een gsm Sony-Ericsson X1 voor een ‘setprijs’ van € 69,95 en een iPhone-abonnement met een Apple iPhone 3G voor een ‘setprijs’ van nihil (maandkosten € 37,77 excl. BTW = € 44,95 incl. BTW). Volgens de door T-Mobile overgelegde kassabonnen is door [gedaagde] afgerekend op 15:14 uur respectievelijk 15:33 uur. De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, is daarmee vervuld. Deze vordering zal nu worden beoordeeld.
3.
Verder wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist als vaststaand aangenomen dat de uit de twee abonnementen voortvloeiende vorderingen tot betaling van abonnements- en gebruikskosten zijn overgedragen aan Lindorff.
4.
Het door [gedaagde] — onder overlegging van het proces-verbaal van aangifte bij de politie — (ook ter zitting) geschetste feitelijke relaas heeft Lindorff bij gebrek aan wetenschap betwist. Deze betwisting wordt als onvoldoende gepasseerd, mede gezien het feit dat dit feitelijke relaas en het proces-verbaal zeer gedetailleerd en specifiek zijn. Op basis hiervan en het door T-Mobile zelf overgelegde ‘contactenoverzicht’ wordt daarom als vaststaand aangenomen dat [gedaagde] beide T-Mobile-abonnementen heeft gesloten onder bedreiging van zijn dochter door ene Peter, dat bij het door [gedaagde] afsluiten van deze abonnementen deze ‘Peter’ aanwezig was, dat [gedaagde] steeds na het sluiten van de abonnementen de betreffende gsm aan deze Peter moest afgeven en dat bij de betreffende verkoper van de T-Shop de gedachte aan fraude is opgekomen.
5.
Het beroep op bedreiging en misbruik van omstandigheden, op grond waarvan volgens [gedaagde] de met T-Mobile gesloten overeenkomsten zouden moeten worden vernietigd, gaat niet op, nu de bedreiging c.q. misbruik van omstandigheden niet van T-Mobile zijn uitgegaan, maar van een derde, die geen partij is bij de door [gedaagde] met T-Mobile gesloten overeenkomsten. Op die gronden kan de vordering van [gedaagde] derhalve niet worden toegewezen.
6.
Volgens artikel 3:33 vereist een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat hij de bewuste abonnementen eigenlijk niet wilde sluiten, maar dat hij een daartoe strekkende verklaring heeft afgelegd onder invloed van bedreiging door ‘Peter’. Op grond van artikel 3:35 BW zou T-Mobile hebben mogen uitgaan van de juistheid van de verklaring van [gedaagde], indien zij die verklaring overeenkomstig de zin die zij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door [gedaagde] tot haar gerichte verklaring met de strekking dat hij gsm-abonnementen wilde afsluiten. De vraag is nu of T-Mobile in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd er vanuit mocht gaan dat de door [gedaagde] afgelegde verklaring — dat hij gsm-abonnementen wilde afsluiten — overeenstemde met zijn wil.
7.
De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. In de gegeven omstandigheden — [gedaagde], toen 20 jaar oud, sloot in de T-Shop direct achter elkaar twee gsm-abonnementen waarmee hij gedurende de looptijd van twee jaar maandelijkse financiële verplichtingen aanging, terwijl bij het sluiten van de abonnementen een derde aanwezig was aan wie hij steeds na het sluiten van de abonnementen de betreffende gsm overhandigde — rustte op T-Mobile een onderzoeksplicht. Onder deze omstandigheden had T-Mobile moeten navragen of [gedaagde] deze abonnementen wel werkelijk wilde sluiten en voor wie de abonnementen c.q. gsm's bestemd waren en had zij moeten onderzoeken of [gedaagde] zich deze abonnementen wel kon veroorloven. Vaststaat dat T-Mobile noch het één, noch het ander heeft gedaan. Dit klemt temeer nu bij de verkoper van T-Mobile — naar blijkt het het door haar overgelegde ‘contactenoverzicht’ — kennelijk wel de gedachte aan fraude is opgekomen.
8.
Nu bij [gedaagde] de wil tot het sluiten van de abonnementen ontbrak en er geen sprake is van bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen van T-Mobile, zal de vordering tot vernietiging van de overeenkomsten op die grond worden toegewezen.
9.
T-Mobile zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
in conventie
10.
Nu de vordering in reconventie tot vernietiging van de overeenkomsten zal worden toegewezen en deze vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de overeenkomsten zijn gesloten, zal de vordering in conventie moeten worden afgewezen. T-Mobile zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt T-Mobile in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 200 aan salaris gemachtigde;
in reconventie:
vernietigt de door T-Mobile en [gedaagde] op 30 mei 2009 gesloten overeenkomsten;
veroordeelt T-Mobile in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 100 aan salaris gemachtigde.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2010, in aanwezigheid van de griffier.