Procestaal: Spaans.
Gerecht EU, 29-05-2013, nr. T-384/10
ECLI:EU:T:2013:277
- Instantie
Gerecht van de Europese Unie
- Datum
29-05-2013
- Magistraten
J. Azizi, S. Frimodt Nielsen, M. Kancheva
- Zaaknummer
T-384/10
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:T:2013:277, Uitspraak, Gerecht van de Europese Unie, 29‑05‑2013
Uitspraak 29‑05‑2013
J. Azizi, S. Frimodt Nielsen, M. Kancheva
Partij(en)
In zaak T-384/10,*
Koninkrijk Spanje, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. M. Rodríguez Cárcamo, vervolgens door A. Rubio González, abogados del Estado,
verzoeker,
tegen
Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Steiblytė, D. Kukovec en B. Conte als gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door J. Rivas Andrés, X. García García, advocaten, en M. Vilarasau Slade, solicitor, vervolgens door Rivas Andrés en García García,
verweerster,
betreffende een verzoek om nietigverklaring van besluit C(2010) 4147 van de Commissie van 30 juni 2010 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende steun voor de volgende (groepen van) projecten: ‘Watervoorziening voor de bevolking in het stroomgebied van de Guadiana: regio Andévalo’ (2000.ES.16.C.PE.133), ‘Afvalwaterverwerking en -zuivering in het stroomgebied van de Guadalquivir: Guadaira, Aljarafe en beschermde natuurgebieden van de Guadalquivir’ (2000.16.C.PE.066) en ‘Watervoorziening aan de intergemeentelijke systemen van de provincies Granada en Málaga’ (2002.ES.16.C.PE.061),
wijst
HET GERECHT (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: J. Azizi, president, S. Frimodt Nielsen en M. Kancheva (rapporteur), rechters,
griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 november 2012,
het navolgende
Arrest
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen betreffende het Cohesiefonds
1
Artikel 158 EG (thans, na wijziging, artikel 174 VWEU) bepaalt:
‘Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang.
De Gemeenschap stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen.’
2
Artikel 161, tweede alinea, EG (thans, na wijziging, artikel 177, tweede alinea, VWEU) luidt:
‘Een door de Raad […] opgericht Cohesiefonds levert een financiële bijdrage aan projecten op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur.’
3
Het Cohesiefonds is opgericht bij verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130, blz. 1).
4
Artikel 4 van verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd, bepaalt hoeveel financiële middelen kunnen worden toegewezen aan projecten die voor de periode 2000–2006 in aanmerking komen voor bijstand uit het Cohesiefonds.
5
Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd, bepaalt dat de door het Cohesiefonds verleende communautaire bijstand 80 % tot 85 % bedraagt van de uitgaven van de overheid of van de daarmee gelijk te stellen uitgaven.
6
In artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd, is bepaald:
‘De door het Fonds te financieren projecten dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verdragen, de uit hoofde daarvan aangenomen besluiten en het beleid van de Gemeenschap op de verschillende terreinen, met inbegrip van het beleid inzake milieubescherming, vervoer, trans-Europese netwerken, mededinging en gunning van overheidsopdrachten.’
7
Artikel 12, lid 1, sub c, van verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd, bepaalt:
- ‘1.
Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschap dragen de lidstaten in eerste instantie de verantwoordelijkheid voor de financiële controle op de projecten. Te dien einde dragen de lidstaten met name zorg voor het volgende:
[…]
- c)
zij zien erop toe dat de projecten in overeenstemming met alle toepasselijke communautaire bepalingen worden beheerd en dat de hun ter beschikking gestelde middelen overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer worden gebruikt;
[…]’
8
De voorschriften voor het beheer van het Cohesiefonds zijn nader geregeld in bijlage II bij verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd.
9
Artikel H van bijlage II bij verordening nr. 1164/94, zoals gewijzigd, bepaalt het volgende:
‘Financiële correcties
1.
Indien de Commissie, na de nodige verificatie, tot de conclusie komt:
- a)
dat de uitvoering van een project geen rechtvaardiging vormt voor een deel van de bijstand of de gehele bijstand die daarvoor is verleend, of dat niet is voldaan aan een van de voorwaarden in het besluit tot verlening van bijstand, en met name indien een significante wijziging aan het licht komt die van invloed is op de aard van het project of de uitvoeringsvoorwaarden en de Commissie daarvoor niet om goedkeuring is verzocht; of
- b)
dat er sprake is van een onregelmatigheid met betrekking tot de bijstand uit het fonds en dat de betrokken lidstaat niet de nodige corrigerende maatregelen heeft getroffen,
schort de Commissie de bijstand voor het betrokken project op en verzoekt zij de lidstaat, onder opgave van haar redenen, om binnen een bepaalde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken.
Indien de lidstaat bezwaar maakt tegen de opmerkingen van de Commissie, wordt de lidstaat door de Commissie gehoord en trachten beide partijen overeenstemming te bereiken over de opmerkingen en de daaruit te trekken conclusies.
2.
Aan het einde van de door de Commissie vastgestelde termijn besluit de Commissie, mits de procedure naar behoren is gevolgd en indien binnen drie maanden geen overeenstemming is bereikt, rekening houdend met eventuele opmerkingen van de lidstaten, om:
- a)
het in artikel D, lid 2, bedoelde voorschot te verminderen; of
- b)
de vereiste financiële correctiemaatregelen te treffen. Dat houdt in dat de voor het project verleende bijstand geheel of ten dele wordt ingetrokken.
Bij een besluit in die zin wordt het evenredigheidsbeginsel in acht genomen. De Commissie houdt bij haar besluit over het bedrag van de ingreep rekening met de aard van de onregelmatigheid of wijziging en de omvang van de mogelijke financiële consequenties van de tekortkomingen in de beheerssystemen of de controlesystemen. Een vermindering of intrekking betekent dat uitbetaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd.
3.
Elk onverschuldigd ontvangen bedrag dat wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Wanneer een bedrag niet wordt terugbetaald, wordt het overeenkomstig door de Commissie vast te stellen bepalingen met moratoire rente verhoogd.
4.
De Commissie stelt de gedetailleerde bepalingen ter uitvoering van de leden 1 tot en met 3 vast en deelt deze ter informatie aan de lidstaten en het Europees Parlement mede.’
10
De artikelen 17 tot en met 21 van verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie van 29 juli 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1164/94 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen en de procedure inzake financiële correcties betreffende uit het Cohesiefonds toegekende bijstand (PB L 201, blz. 5) specificeren het voorwerp en het toepassingsgebied van de verordening en bevatten gedetailleerde bepalingen inzake de procedure die moet worden gevolgd bij de toepassing van correcties op vanaf 1 januari 2000 uit het Cohesiefonds ontvangen bijstand.
11
Artikel 17, leden 1 en 2, van verordening nr. 1386/2002 bepaalt:
- ‘1.
Het bedrag van de door de Commissie op grond van artikel H, lid 2, van bijlage II bij [verordening (EG) nr. 1164/94] toegepaste financiële correcties voor eenmalige of systeemgebonden onregelmatigheden wordt, waar mogelijk en uitvoerbaar, op basis van individuele dossiers bepaald en is gelijk aan het bedrag van de uitgaven dat ten onrechte aan het Fonds in rekening is gebracht, rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel.
- 2.
Wanneer het niet mogelijk of uitvoerbaar is het bedrag van de onregelmatige uitgaven nauwkeurig te kwantificeren of wanneer het onevenredig zou zijn de betrokken uitgaven volledig in te trekken en de Commissie daarom de financiële correcties op basis van extrapolatie vaststelt of deze op een forfaitair percentage baseert, gaat de Commissie als volgt te werk:
- a)
in het geval van extrapolatie gebruikt zij een representatieve steekproef uit transacties met soortgelijke kenmerken;
- b)
in het geval van toepassing van een forfaitair percentage schat zij het belang van de inbreuk op de regels, evenals de omvang en de financiële consequenties van de eventuele tekortkomingen van de beheers- en controlesystemen die tot de vastgestelde onregelmatigheid hebben geleid.
[…]’
12
In de richtsnoeren betreffende de beginselen, criteria en indicatieve schalen die de diensten van de Commissie bij de vaststelling van de in artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 tot oprichting van een Cohesiefonds bedoelde financiële correcties moeten toepassen [C(2002) 2871] (hierna: ‘richtsnoeren van 2002’), zijn de criteria en algemene beginselen uiteengezet die de Europese Commissie in de praktijk toepast voor de vaststelling van die financiële correcties. Voorts zijn in de richtsnoeren voor de vaststelling van de financiële correcties die op de door de Structuurfondsen en het Cohesiefonds medegefinancierde uitgaven worden toegepast in geval van niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten (hierna: ‘richtsnoeren van 2007’) de bedragen en de schalen vastgesteld die specifiek gelden voor de onregelmatigheden die worden geconstateerd bij de toepassing van de Unieregeling inzake de procedures voor de plaatsing van door het Cohesiefonds medegefinancierde overheidsopdrachten.
Relevante bepalingen inzake overheidsopdrachten
13
De relevante regeling inzake overheidsopdrachten, die overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1164/94 ter zake dienend is (zie hierboven punt 6), bestaat met name uit richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54) en richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1).
Richtlijn 93/37
14
Overeenkomstig de preambule en de tweede overweging van de considerans van richtlijn 93/37 is deze richtlijn bedoeld om de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten op te heffen teneinde de betrokken overeenkomsten aan daadwerkelijke mededinging bloot te stellen. Volgens de tiende overweging van de considerans van de richtlijn is het voor de ontwikkeling van een daadwerkelijke mededinging noodzakelijk dat de door ‘de aanbestedende diensten van de lidstaten opgestelde aankondigingen van opdrachten op communautair niveau bekend worden gemaakt’.
15
Artikel 1, sub c, e, f, en g, van richtlijn 93/37 bepaalt:
‘In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- c)
‘werk’: het product van bouw- dan wel wegenbouwkundige werken in hun geheel dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen;
[…]
- e)
‘openbare procedures’: de nationale procedures waarbij alle belangstellende aannemers mogen inschrijven;
- f)
‘niet-openbare procedures’: de nationale procedures waarbij alleen de door de aanbestedende dienst aangezochte aannemers mogen inschrijven;
- g)
‘onderhandelingsprocedures’ of ‘procedures van gunning via onderhandelingen’: de nationale procedures waarbij de aanbestedende dienst met door hem gekozen aannemers overleg pleegt en via onderhandelingen met een of meer van hen de contractuele voorwaarden vaststelt;
[…]’
16
Artikel 2, lid 1, van richtlijn 93/37 bepaalt:
‘De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de aanbestedende diensten de bepalingen van deze richtlijn naleven of doen naleven, wanneer zij voor een opdracht voor de uitvoering van werken die door een andere instantie dan een aanbestedende dienst is geplaatst rechtstreeks voor meer dan 50 % subsidie verlenen.’
17
Artikel 6, leden 1, 4 en 6, van richtlijn 93/37 bepaalt:
- ‘1.
Deze richtlijn is van toepassing:
- a)
op overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken waarvan de geraamde waarde exclusief btw ten minste gelijk is aan de tegenwaarde in [EUR] van 5 000 000 STR;
- b)
op de in artikel 2, lid 1, bedoelde overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken waarvan de geraamde waarde exclusief btw ten minste gelijk is aan 5 000 000 [EUR].
[…]
- 4.
Werken of opdrachten mogen niet worden gesplitst teneinde deze aan de toepassing van deze richtlijn te onttrekken.
[…]
- 6.
De aanbestedende diensten zorgen ervoor dat er geen discriminatie tussen leveranciers plaatsvindt.’
18
Artikel 7 van richtlijn 93/37 bepaalt dat de aanbestedende diensten bij het plaatsen van hun overheidsopdrachten de openbare en niet-openbare procedures toepassen, behalve in de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen, waarin een procedure van gunning via onderhandelingen kan worden toegepast. Artikel 7, lid 3, sub d, van deze richtlijn bepaalt met name:
‘3.
De aanbestedende diensten kunnen in de volgende gevallen hun opdrachten voor de uitvoering van werken plaatsen volgens de procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van een uitnodiging tot inschrijving:
[…]
- d)
voor aanvullende werken die niet in het oorspronkelijk gegunde project of in het eerste contract waren opgenomen en die als gevolg van onvoorziene omstandigheden voor de uitvoering van het daarin beschreven werk noodzakelijk zijn geworden, mits zij worden gegund aan de aannemer die dit werk uitvoert:
- —
wanneer deze werken uit technisch of economisch oogpunt niet zonder overwegende bezwaren voor de aanbestedende diensten van de hoofdopdracht kunnen worden gescheiden, of
- —
wanneer deze werken, hoewel zij van de uitvoering van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden gescheiden, voor de vervolmaking ervan strikt noodzakelijk zijn.
Het gezamenlijke bedrag van de ter zake van de aanvullende werken geplaatste opdrachten mag echter niet hoger zijn dan 50 % van het bedrag van de hoofdopdracht[.]’
19
Artikel 11, lid 1, van richtlijn 93/37 bepaalt:
‘De aanbestedende diensten maken door middel van een enuntiatieve aankondiging de hoofdkenmerken bekend van de opdrachten voor de uitvoering van werken die zij voornemens zijn te plaatsen en waarvan het bedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan de in artikel 6, lid 1, vermelde drempel.’
20
Artikel 30 van richtlijn 93/37 omschrijft de criteria voor de gunning van onder deze richtlijn vallende opdrachten voor de uitvoering van werken. In de leden 1, 2 en 4 van dit artikel is met name het volgende bepaald:
- ‘1.
De criteria aan de hand waarvan de aanbestedende dienst een opdracht gunt, zijn:
- a)
hetzij alleen de laagste prijs;
- b)
hetzij, indien de gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding plaatsvindt, verschillende criteria die variëren naargelang van de aard van de opdracht, zoals de prijs, de termijn voor uitvoering, de gebruikskosten, de rentabiliteit, de technische waarde.
- 2.
In het geval van lid 1, sub b, vermeldt de aanbestedende dienst in het bestek of in de aankondiging van de opdracht alle gunningscriteria die hij voornemens is te hanteren, zo mogelijk in afnemende volgorde van het belang dat eraan wordt gehecht.
[…]
- 4.
Indien voor een bepaalde opdracht inschrijvingen worden gedaan die in verhouding tot het uit te voeren werk abnormaal laag lijken, verzoekt de aanbestedende dienst, vóór hij deze inschrijvingen kan afwijzen, schriftelijk om de door hem dienstig geachte preciseringen over de samenstelling van de inschrijving en onderzoekt hij de samenstelling aan de hand van de ontvangen toelichtingen, waarbij hij rekening houdt met de verstrekte motivering.’
Richtlijn 92/50
21
Artikel 3, leden 2 en 3, van richtlijn 92/50 bepaalt:
- ‘2.
De aanbestedende diensten zorgen ervoor dat tussen verschillende dienstverleners niet wordt gediscrimineerd.
- 3.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de aanbestedende diensten de bepalingen van deze richtlijn naleven of doen naleven, wanneer zij voor een opdracht voor dienstverlening die door een andere instantie dan de aanbestedende dienst is geplaatst en die verband houdt met een opdracht voor de uitvoering van werken in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van richtlijn 71/305/EEG, rechtstreeks voor meer dan 50 % subsidie verlenen.’
22
Artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 92/50 bepaalt:
‘1.
- a)
Deze richtlijn is van toepassing op:
- —
de in artikel 3, lid 3, bedoelde overheidsopdrachten voor dienstverlening, overheidsopdrachten voor dienstverlening betreffende diensten, opgenomen in bijlage I B, diensten van categorie 8 van bijlage I A en telecommunicatiediensten van categorie 5 van bijlage I A met CPC-referentienummers 7524, 7525 en 7526, die worden geplaatst door de in artikel 1, sub b, bedoelde aanbestedende diensten, wanneer de geraamde waarde exclusief [btw] ten minste 200 000 [EUR] bedraagt;
[…]
3.
De keuze van de ramingsmethode mag niet bedoeld zijn om toepassing van deze richtlijn te ontgaan. Evenmin mag een aanbesteding voor een bepaald bedrag aan diensten worden opgesplitst om toepassing van deze richtlijn te ontgaan.’
23
Artikel 15, lid 2, van richtlijn 92/50 bepaalt:
‘De aanbestedende diensten die een overheidsopdracht voor dienstverlening wensen te plaatsen volgens een openbare of een niet-openbare procedure dan wel, onder de in artikel 11 vastgestelde voorwaarden, volgens een procedure van gunning via onderhandelingen, geven hun voornemen hiertoe te kennen in een aankondiging.’
24
In artikel 17, lid 4, van richtlijn 92/50 is bepaald:
‘De in artikel 15, leden 2 en 3, bedoelde aankondigingen worden in extenso in de oorspronkelijke taal bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en via de TED-databank. Een samenvatting met de belangrijkste gegevens van de verschillende aankondigingen wordt in de andere officiële talen van de Gemeenschappen gepubliceerd, waarbij alleen de tekst in de oorspronkelijke taal authentiek is.’
25
Artikel 18, lid 1, van richtlijn 92/50 bepaalt:
‘Bij openbare procedures wordt de termijn voor de ontvangst van de aanbiedingen door de aanbestedende diensten vastgesteld op ten minste 52 dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging.’
26
Hoofdstuk 3 van richtlijn 92/50 omschrijft de criteria voor de gunning van onder deze richtlijn vallende opdrachten voor diensten. Artikel 36 van deze richtlijn bepaalt:
‘1.
Onverminderd de nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding voor bepaalde diensten, kunnen de criteria aan de hand waarvan de aanbestedende dienst een opdracht gunt, zijn:
- a)
hetzij, indien gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding plaatsvindt, verschillende criteria die variëren al naargelang van de aard van de opdracht, zoals de kwaliteit, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de klantenservice en technische bijstand, de datum van levering en de termijn voor levering of uitvoering, en de prijs;
- b)
hetzij alleen de laagste prijs.
2.
Indien de opdracht aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding moet worden gegund, vermelden de aanbestedende diensten in het bestek of in de aankondiging van de opdracht de gunningscriteria die zij voornemens zijn te hanteren, zo mogelijk in afnemende volgorde van het belang dat eraan wordt gehecht.’
27
Artikel 37 van richtlijn 92/50 bepaalt:
‘Indien voor een bepaalde opdracht aanbiedingen worden gedaan die in verhouding tot de te verrichten dienst abnormaal laag lijken, verzoekt de aanbestedende dienst, voordat hij deze aanbiedingen kan afwijzen, schriftelijk om de door hem dienstig geachte preciseringen over de samenstelling van de betrokken aanbieding en onderzoekt hij de samenstelling aan de hand van de ontvangen toelichtingen.
De aanbestedende dienst kan toelichtingen in aanmerking nemen die verband houden met de opzet van de dienstverlening, de gekozen technische oplossingen, de uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren voor het verrichten van de dienst of de originaliteit van het door de inschrijver voorgestelde ontwerp.
Indien in het bestek en de andere stukken is bepaald dat de opdracht aan de laagste inschrijver wordt gegund, is de aanbestedende dienst verplicht de Commissie mee te delen welke te laag beoordeelde aanbiedingen zijn afgewezen.’
Voorgeschiedenis van het geding
Betrokken project en projectgroepen
Andévaloproject
28
Bij beschikking C(2001) 4113 van 18 december 2001, nadien gewijzigd bij beschikking C(2006) 3835 van 21 augustus 2006, heeft de Commissie uit het Cohesiefonds steun toegekend aan het project met referentienummer 2000.ES.16.C.PE.133 en met als opschrift ‘Watervoorziening voor de bevolking in het stroomgebied van de Guadiana: regio Andévalo’ (hierna: ‘Andévaloproject’). Dit project beoogde de watervoorziening in de gemeenten langs die rivier te verbeteren. Voor dit project bedroeg het subsidiabele totaalbedrag van de uitgaven van de overheid of van de daarmee gelijk te stellen uitgaven voor dit project 11 419 216 EUR en de steun uit het Cohesiefonds 9 135 373 EUR.
29
De Spaanse autoriteiten hebben het Andévaloproject door middel van de volgende opdrachten voor werken uitgevoerd:
- —
opdracht nr. 1: opdracht voor werken C6 betreffende West-Andévalo, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op 5 december 2000 geplaatst voor 6 729 606,04 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 6 393 693,58 EUR;
- —
opdracht nr. 2: opdracht voor werken C7 betreffende Oost-Andévalo, delen I, IV en VI, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 2 februari 2000 geplaatst voor 2 286 142,95 EUR, inclusief btw;
- —
opdracht nr. 3: opdracht voor werken C8 betreffende Oost-Andévalo, delen II, III, V en VII, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 1 december 2000 geplaatst voor 2 461 997 EUR, inclusief btw. De geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 2 491 978,77 EUR. Voor deze opdracht is rechtstreeks met de opdrachtnemer een aanvullende overeenkomst gesloten voor een bedrag van 172 867,02 EUR, inclusief btw.
30
De Dirección General de Obras Hidráulicas de la Junta de Andalucía (algemene directie van waterwerken van de regering van Andalusië) was de instantie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het Andévaloproject. Deze instantie heeft deze taak gedelegeerd aan de onderneming GIASA (hierna: ‘GIASA’).
Guadalquivirprojectengroep
31
Bij beschikking C(2000) 4316 van 29 december 2000, nadien gewijzigd bij beschikking C(2006) 3417 van 1 december 2006, heeft de Commissie uit het Cohesiefonds steun toegekend aan de projectengroep met referentienummer 2000.16.C.PE.066 en met als opschrift ‘Afvalwaterverwerking en -zuivering in het stroomgebied van de Guadalquivir: Guadaira, Aljarafe en beschermde natuurgebieden van de Guadalquivir’ (hierna: ‘Guadalquivirprojectengroep’). Deze projectengroep beoogde de behandeling van afvalwater langs de Guadalquivir te verbeteren overeenkomstig richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40). Voor deze projectengroep bedroeg het subsidiabele totaalbedrag van de uitgaven van de overheid of van de daarmee gelijk te stellen uitgaven 40 430 000 EUR en de steun uit het Cohesiefonds 32 079 293 EUR.
32
De Guadalquivirprojectengroep omvatte zes projecten, waaronder project nr. 1, waarmee werd beoogd in de Spaanse gemeenten Morón de la Frontera, Arahal en Mairena-El Viso del Alcor afvalwaterzuiveringsinstallaties te bouwen en rioleringen aan te leggen, en project nr. 2, dat was gericht op de aanleg van een verzamelriool langs de Guadalquivir in het gebied El Aljarafe.
33
De Spaanse autoriteiten hebben project nr. 1 uitgevoerd door middel van de volgende opdrachten voor werken:
- —
opdracht nr. 1: opdracht voor werken C9 betreffende de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Arahal, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 30 januari 2001 geplaatst voor 2 695 754,97 EUR, inclusief btw;
- —
opdracht nr. 2: opdracht voor werken C10 betreffende de afwerking van de verzamelriolen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Arahal, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 5 juli 2002 geplaatst voor 1 489 645,75 EUR, inclusief btw;
- —
opdracht nr. 3: opdracht voor werken C11 betreffende de projecten en werken inzake de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Morón de la Frontera, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 15 december 2000 geplaatst voor 4 223 345,28 EUR, inclusief btw;
- —
opdracht nr. 4: opdracht voor werken C12 betreffende de werken aan de verzamelriolen van Morón de la Frontera, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 15 december 2000 geplaatst voor 1 731 763,63 EUR, inclusief btw;
- —
opdracht nr. 5: opdracht voor werken C13 betreffende de verzamelriolen van Mairena en El Viso del Alcor, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 18 december 2000 geplaatst voor 1 839 563,07 EUR, inclusief btw.
34
De Spaanse autoriteiten hebben project nr. 2 uitgevoerd door middel van de volgende opdrachten voor werken:
- —
opdracht nr. 6: opdracht voor werken C14 betreffende de verwerking van het afvalwater van El Aljarafe en de verzamelriolen op de rechteroever van de Guadalquivir, deel I, bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 10 december 2001 geplaatst voor 9 406 625,91 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 8 118 902,97 EUR;
- —
opdracht nr. 7: opdracht voor werken C15 betreffende de verwerking van het afvalwater van El Aljarafe en de verzamelriolen op de rechteroever van de Guadalquivir, deel III, bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 25 oktober 2002 geplaatst voor 8 759 174,44 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 7 360 382,98 EUR;
- —
opdracht nr. 8: opdracht voor werken C16 betreffende de verwerking van het afvalwater van El Aljarafe en de verzamelriolen op de rechteroever van de Guadalquivir, deel IV, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 20 november 2002 geplaatst voor 3 091 893,55 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 2 273 420,82 EUR;
35
De Agencia Andaluza del Agua de la Consejería de Medio Ambiente de la Junta de Andalucía (het Andalusische wateragentschap van het departement milieu van de regering van Andalusië) was de instantie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de Guadalquivirprojectengroep. Deze instantie heeft deze taak gedelegeerd aan GIASA.
Projectengroep Granada et Málaga
36
Bij beschikking C(2001) 4689 van 24 december 2002, nadien gewijzigd bij beschikking C(2006) 3784 van 16 augustus 2006, heeft de Commissie uit het Cohesiefonds steun toegekend aan de projectengroep met referentienummer 2002.ES.16.C.PE.061 en met als opschrift ‘Watervoorziening aan de intergemeentelijke systemen van de provincies Granada en Málaga’ (hierna: ‘projectengroep Granada en Málaga’). Met deze projectengroep werd beoogd de watervoorziening in de gemeenten van de provincies Granada en Málaga te verbeteren. Voor dit project bedroeg het subsidiabele totaalbedrag van de uitgaven van de overheid of van de daarmee gelijk te stellen uitgaven 22 406 817 EUR en de steun uit het Cohesiefonds 17 925 453 EUR.
37
De projectengroep Granada en Málaga omvatte zes projecten, waaronder de projecten nrs. 3 en 4, waarmee respectievelijk werd beoogd een ringleiding aan te leggen en een reguleringsbekken te bouwen voor de watervoorziening van de gemeente Antequera (Spanje), en project nr. 5, dat was gericht op de aanleg van een reguleringsbekken en de bouw van een rasteromheining voor de watervoorziening van de regio Axarquía.
38
De Spaanse autoriteiten hebben de projecten nrs. 3 en 4 door middel van de volgende opdrachten voor werken en diensten uitgevoerd:
- —
opdracht nr. 1: opdracht voor werken C1 betreffende de uitvoering van bouwwerkzaamheden inzake de ringleiding voor de watervoorziening van Antequera, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 26 december 2002 geplaatst voor 5 100 083,94 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 4 922 173,86 EUR;
- —
opdracht nr. 2: opdracht voor diensten C2 betreffende de planning van het project en de leiding van de werkzaamheden voor de aanleg van een ringleiding en een reguleringsbekken voor de watervoorziening van Antequera, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 1 juli 2002 geplaatst voor 349 708,28 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 347 136,30 EUR;
- —
opdracht nr. 3: opdracht voor werken C3 betreffende de uitvoering van bouwwerkzaamheden inzake het reguleringsbekken voor de watervoorziening van Antequera, niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 19 mei 2003 geplaatst voor 3 632 124,71 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 3 514 731,79 EUR.
39
De Spaanse autoriteiten hebben project nr. 5 door middel van de volgende opdrachten voor werken en diensten uitgevoerd:
- —
opdracht nr. 4: opdracht voor werken C4 betreffende de uitvoering van de werkzaamheden inzake het project betreffende bekken nr. 1 van het watervoorzieningssysteem van Axarquía en de rasteromheining te Velez-Málaga (Spanje), bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 20 november 2003 geplaatst voor 10 959 270 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 9 605 655,66 EUR.
- —
opdracht nr. 5: opdracht voor diensten C5 betreffende de opstelling van het project en de leiding van de werkzaamheden inzake de aanleg van bekken nr. 1 van het watervoorzieningssysteem van Axarquía en de rasteromheining te Velez-Málaga (Spanje), niet bekendgemaakt in het Publicatieblad en op 18 november 2003 geplaatst voor 341 043,97 EUR, inclusief btw; de geraamde waarde exclusief btw van deze opdracht bedroeg 383 922,38 EUR, te weten 180 821,74 EUR voor de planning van het project en 203 100,64 EUR voor de leiding van de werkzaamheden.
40
De Dirección General de Obras Hidráulicas de la Junta de Andalucía was de instantie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van deze projectengroep. Deze instantie heeft deze taak gedelegeerd aan GIASA.
Administratieve procedure
41
Tussen 13 en 17 september 2004, 13 en 17 december 2004 en 25 en 29 april 2005 heeft de Commissie in Spanje respectievelijk het Andévaloproject, de Guadalquivirprojectengroep en de projectengroep Granada en Málaga aan een audit onderworpen.
42
Bij brieven van 13 mei 2005, 15 december 2005 en 20 januari 2006 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten drie rapporten toegezonden waarin werd gewaagd van een aantal onregelmatigheden die bij de audit van het project en de projectgroepen waren geconstateerd en die zien op schending van de voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten. De Spaanse autoriteiten hebben over deze rapporten opmerkingen ingediend bij brieven van 26 juli 2005, 3 maart 2006 en 19 april 2006.
43
Bij brief van 9 februari 2009 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat de geconstateerde onregelmatigheden bewezen werden geacht en dat zij voornemens was overeenkomstig artikel H van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 de procedure tot opschorting van de tussentijdse betalingen en tot toepassing van financiële correcties in te leiden. De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie geantwoord bij brieven van 11 mei, 18 mei en 29 oktober 2009.
44
Op 10 november 2009 heeft de Commissie met de Spaanse autoriteiten een hoorzitting gehouden teneinde overeenstemming te bereiken over de litigieuze vragen. Tijdens deze hoorzitting hebben de Spaanse autoriteiten verzocht om een extra termijn van 15 dagen om andere bewijzen betreffende deze zaak te kunnen aandragen. Op 2 december 2009 hebben de Spaanse autoriteiten de betrokken documenten overgelegd.
45
Bij brief van 11 februari 2010 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten in kennis gesteld van de eindversie van het rapport van de hoorzitting.
Bestreden besluit
46
Op 30 juni 2010 gaf de Commissie besluit C(2010) 4147 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende steun voor de volgende (groepen) projecten: ‘Watervoorziening voor de bevolking in het stroomgebied van de Guadiana: regio Andévalo’ (2000.ES.16.C.PE.133), ‘Afvalwaterverwerking en -zuivering in het stroomgebied van de Guadalquivir: Guadaira, Aljarafe en beschermde natuurgebieden van de Guadalquivir’ (2000.16.C.PE.066) en ‘Watervoorziening aan de intergemeentelijke systemen van de provincies Granada en Málaga’ (2002.ES.16.C.PE.061) (hierna: ‘bestreden besluit’), waarvan het Koninkrijk Spanje op 1 juli 2010 in kennis is gesteld.
47
In het bestreden besluit heeft de Commissie gesteld dat zij bij haar audits ter plaatse in Spanje een aantal onregelmatigheden had geconstateerd die verband hielden met de schending door de Spaanse autoriteiten van de voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten. Meer in het bijzonder was zij van mening dat bij de gunning van een aantal opdrachten die door GIASA waren bekendgemaakt en verband hielden met het Andévaloproject, de Guadalquivirprojectengroep en de projectengroep Granada en Málaga, inbreuk was gemaakt op met name de artikelen 6, 7, 11 en 30 van richtlijn 93/37, de artikelen 7, 15, 18, 36 en 37 van richtlijn 92/50, het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit.
48
In de eerste plaats heeft de Commissie erop gewezen dat de Spaanse autoriteiten bepaalde overheidsopdrachten die met één enkel werk overeenstemden, kunstmatig hadden opgesplitst om deze aan de werkingssfeer van richtlijn 93/37 te onttrekken en aldus te ontkomen aan de verplichting om een aankondiging van opdracht in het Publicatieblad bekend te maken. Volgens de Commissie betreft deze onregelmatigheid met name de opdrachten nrs. 1 en 3 van het Andévaloproject, de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga. Zij heeft eveneens geconstateerd dat de opdrachten nrs. 2 en 5 van de projectengroep Granada en Málaga, gelet op het bedrag waartegen zij zijn gegund, allebei in het Publicatieblad hadden moeten worden bekendgemaakt.
49
In de tweede plaats heeft de Commissie erop gewezen dat de aanbestedende dienst het criterium van ervaring in Spanje, in Andalusië en met GIASA had opgenomen in de gunningscriteria van alle betrokken opdrachten. Ten eerste strookt de opneming van dat criterium volgens haar niet met de Unieregeling, aangezien het betrekking had op de geschiktheid van de inschrijvers en niet op het voorwerp van de opdracht en bijgevolg kon indruisen tegen het beginsel van gelijke behandeling. Ten tweede was de eis van ervaring in Spanje, in Andalusië en met GIASA volgens haar in strijd met het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Voorts heeft zij bezwaar gemaakt tegen de zogenoemde ‘methode van de gemiddelde prijs’, die werd gebruikt om punten toe te kennen bij de economische beoordeling tijdens de gunningsfase van het merendeel van de betrokken opdrachten. Naar de mening van de Commissie was deze methode niet in overeenstemming met de Unieregeling, omdat het gebruik ervan, onder gelijke voorwaarden voor de andere criteria, ten goede had kunnen komen aan duurdere inschrijvingen die de grens van de ‘gemiddelde prijs’ beter benaderen dan andere inschrijvingen die gunstiger waren.
50
In de derde plaats heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verweten dat zij de in richtlijn 93/37 neergelegde procedure van gunning via onderhandelingen hadden toegepast voor de gunning van werken ter aanvulling van een reeds gegunde overheidsopdracht, zonder dus voorafgaand een aankondiging van opdracht bekend te maken. De Spaanse autoriteiten hadden volgens haar evenmin aangetoond dat sprake was van zodanige onvoorziene omstandigheden dat zij een dergelijke procedure konden toepassen op grond van de in de Unieregeling ter zake vastgestelde uitzonderingen, zodat zij een openbare procedure hadden moeten volgen. De Commissie heeft deze onregelmatigheid enkel aangevoerd met betrekking tot de aanvullende overeenkomst die de Spaanse autoriteiten in het kader van opdracht nr. 3 betreffende het Andévaloproject na de gunning ervan hebben gesloten.
51
In de vierde plaats heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verweten dat zij in het bestek van de in het kader van de projectengroep Granada en Málaga gegunde opdrachten hadden voorzien in een procedure van ‘pregunning’, die de mogelijkheid bood om zelfs na de plaatsing van genoemde opdrachten met de opdrachtnemer te onderhandelen over de voorwaarden ervan. Volgens haar was deze procedure in strijd met de Unieregeling en kon zij elk nuttig effect ontnemen aan de openbare procedure in het kader waarvan deze opdrachten waren gegund.
52
In de vijfde plaats heeft de Commissie gesteld dat de Spaanse autoriteiten voor de opdrachten nrs. 2 en 5 van de projectengroep Granada en Málaga, in strijd met richtlijn 92/50, een te korte termijn hadden vastgesteld voor de indiening van inschrijvingen.
53
In het licht van de geconstateerde onregelmatigheden heeft de Commissie overwogen dat in het onderhavige geval een financiële correctie moest worden opgelegd. Zij was evenwel van mening dat de toepassing van een correctie bestaande in de intrekking van alle uitgaven van de betrokken projecten in het onderhavige geval een straf zou zijn die niet in verhouding stond tot de ernst van de geconstateerde onregelmatigheden. Voorts heeft zij aangegeven dat correcties op een forfaitaire basis moesten worden toegepast, aangezien het niet mogelijk of uitvoerbaar was om het bedrag van de onregelmatige uitgaven nauwkeurig te kwantificeren.
54
Wat met name het Andévaloproject betreft, heeft de Commissie beslist de totale bijstand met 1 642 572,60 EUR te verminderen, dit overeenkomstig de volgende correctiepercentages:
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor opdracht nr. 3 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens de onrechtmatige opsplitsing van deze opdracht en het ontbreken van een bekendmaking in het Publicatieblad;
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 1 en 3 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria; voor opdracht nr. 3 is deze financiële correctie evenwel opgenomen in de in het voorgaande streepje bedoelde correctie;
- —
10 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor opdracht nr. 2 meegedeelde gecertificeerde uitgaven, waarvan het bedrag de toepassingsdrempel van richtlijn 93/37 niet overschrijdt, wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria;
- —
25 % van de gecertificeerde waarde van de aanvullende overeenkomst bij opdracht nr. 3 wegens de onregelmatige rechtstreekse gunning daarvan.
55
Wat de Guadalquivirprojectengroep betreft, heeft de Commissie beslist de totale bijstand met 3 837 074,52 EUR te verminderen, dit overeenkomstig de volgende correctiepercentages:
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor opdracht nr. 8 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens de onrechtmatige opsplitsing van deze opdracht en het ontbreken van een bekendmaking in het Publicatieblad;
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria; voor opdracht nr. 8 is deze financiële correctie evenwel opgenomen in de in het voorgaande streepje bedoelde correctie;
- —
10 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 meegedeelde gecertificeerde uitgaven, waarvan het bedrag de toepassingsdrempel van richtlijn 93/37 niet overschrijdt, wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria.
56
Wat de projectengroep Granada en Málaga betreft, heeft de Commissie beslist de totale bijstand met 2 295 581,47 EUR te verminderen, dit overeenkomstig de volgende correctiepercentages:
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 1 en 3 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens de onrechtmatige opsplitsing van deze opdrachten en het ontbreken van een bekendmaking in het Publicatieblad;
- —
10 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 1, 3 en 4 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria, gelet op het feit dat voor deze opdrachten weliswaar het onregelmatige criterium van de ‘gemiddelde prijs’ was gehanteerd, maar het onregelmatige en discriminerende criterium van de ervaring niet was toegepast; voor de opdrachten nrs. 1 en 3 is deze financiële correctie evenwel opgenomen in de in het voorgaande streepje bedoelde correctie;
- —
10 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 1, 3 en 4 meegedeelde gecertificeerde uitgaven omdat in de respectieve bestekken is voorzien in een onregelmatige procedure van ‘pregunning’; deze financiële correctie is evenwel opgenomen in de in de voorgaande streepjes bedoelde correcties;
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de opdrachten nrs. 2 en 5 meegedeelde gecertificeerde uitgaven wegens het gebruik van onregelmatige en discriminerende gunningscriteria;
- —
25 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de dienstenopdrachten nrs. 2 en 5 meegedeelde gecertificeerde uitgaven omdat deze opdrachten niet zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad en omdat in de respectieve bestekken is voorzien in een onregelmatige procedure van ‘pregunning’; deze financiële correctie is evenwel opgenomen in de in het voorgaande streepje bedoelde correctie;
- —
10 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het bedrag van de voor de dienstenopdrachten nrs. 2 en 5 meegedeelde gecertificeerde uitgaven omdat een te korte termijn is vastgesteld om inschrijvingen voor die opdrachten in te dienen; deze financiële correctie is evenwel opgenomen in de in de voorgaande streepjes bedoelde correcties.
57
Het maximumbedrag van de bijstand die uit het Cohesiefonds aan het Andévaloproject, de Guadalquivirprojectengroep en de projectengroep Granada en Málaga is toegekend, werd vastgesteld op respectievelijk 7 260 394,79 EUR, 28 242 218,48 EUR en 15 629 871,53 EUR.
Procesverloop en conclusies van partijen
58
Bij een op 8 september 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft het Koninkrijk Spanje het onderhavige beroep ingesteld.
59
Bij brief van 21 september 2012 heeft het Gerecht het Koninkrijk Spanje met name verzocht om in het kader van een maatregel tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een lijst over te leggen met opgave, voor elk van de betrokken overheidsopdrachten, van de geraamde waarde exclusief btw en het bedrag waartegen zij is gegund, inclusief en exclusief btw. Het Koninkrijk Spanje heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.
60
Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Gerecht:
- —
het bestreden besluit nietig te verklaren;
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
61
De Commissie verzoekt het Gerecht:
- —
het beroep te verwerpen;
- —
het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.
In rechte
Samenvatting van de middelen tot nietigverklaring
62
Ter ondersteuning van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje drie middelen aan, waarvan het laatste subsidiair is aangevoerd.
63
Met zijn eerste middel voert het Koninkrijk Spanje in wezen aan dat de Commissie in het bestreden besluit ten onrechte financiële correcties toepast wegens schendingen van richtlijn 93/37, terwijl geen enkele van de betrokken opdrachten aan deze richtlijn was onderworpen. Met zijn tweede middel betwist het Koninkrijk Spanje dat bepaalde opdrachten inzake uit het Cohesiefonds gefinancierde projecten in strijd met artikel 6, lid 4, van die richtlijn zijn opgesplitst om deze aan de toepassing van deze richtlijn te onttrekken. Met zijn derde middel verwijt het de Commissie onvoldoende transparant te zijn geweest bij de vaststelling van de financiële correcties en het evenredigheidsbeginsel te hebben geschonden.
64
Opgemerkt moet worden dat het Koninkrijk Spanje in het kader van het eerste middel de Commissie in wezen verwijt te hebben geconcludeerd dat richtlijn 93/37 is geschonden bij de gunning van een aantal van de opdrachten ter uitvoering van de projecten waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Volgens het Koninkrijk Spanje vielen deze opdrachten wegens de waarde van de te gunnen opdrachten buiten de werkingssfeer van deze richtlijn. De Commissie repliceert dat de Spaanse autoriteiten deze opdrachten kunstmatig hebben opgesplitst om deze aan de voorschriften van de Unieregeling te onttrekken. Aangezien het antwoord op deze laatste vraag aan de orde is in het tweede middel van het Koninkrijk Spanje en dus gevolgen heeft voor de beoordeling van het eerste middel, moet allereerst het tweede middel, vervolgens het eerste middel en tot slot het derde middel worden onderzocht.
Tweede middel: geen opsplitsing van overheidsopdrachten
65
Het Koninkrijk Spanje betwist de bevinding van de Commissie dat de Spaanse autoriteiten in strijd met artikel 6, lid 4, van richtlijn 93/37 de opdrachten nrs. 1 en 3 inzake het Andévaloproject, de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 inzake de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 inzake de projectengroep Granada en Málaga kunstmatig hebben opgesplitst. Voorts voert het aan dat de Commissie, om te concluderen dat die bepaling is geschonden, had moeten aantonen dat de Spaanse autoriteiten de betrokken overheidsopdrachten door die opsplitsing aan de toepassing van genoemde richtlijn hebben willen onttrekken.
66
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat werken of opdrachten volgens artikel 6, lid 4, van richtlijn 93/37 niet mogen worden opgesplitst om deze aan de toepassing van deze richtlijn te onttrekken. Voorts omschrijft artikel 1, sub c, van deze richtlijn de term ‘werk’ als het product van bouw- dan wel wegenbouwkundige werken in hun geheel dat ertoe is bestemd als zodanig een economische of technische functie te vervullen. Om te bepalen of het Koninkrijk Spanje artikel 6, lid 4, van deze richtlijn heeft geschonden, moet dan ook worden nagegaan of het voorwerp van de betrokken overheidsopdrachten één enkel werk in de zin van artikel 1, sub c, van die richtlijn vormde.
67
Volgens de rechtspraak moet de vraag of sprake is van een werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37 worden beoordeeld op basis van de economische en technische functie van het product van de werken waarop de betrokken overheidsopdrachten betrekking hebben (arresten van 5 oktober 2000, Commissie/Frankrijk, C-16/98, Jurispr. blz. I-8315, punten 36, 38 en 47; 27 oktober 2005, Commissie/Italië, C-187/04 en C-188/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27; 18 januari 2007, Auroux e.a., C-220/05, Jurispr. blz. I-385, punt 41, en 15 maart 2012, Commissie/Duitsland, C-574/10, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 37).
68
Voorts zij opgemerkt dat het Hof heeft gepreciseerd dat het product van verschillende werkzaamheden reeds als werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37 kan worden aangemerkt wanneer zij dezelfde economische functie of dezelfde technische functie vervullen (zie het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Italië, punt 29). Anders dan het Koninkrijk Spanje aanvoert, is de vaststelling van een economische identiteit en van een technische identiteit dus niet cumulatief, maar alternatief.
69
Tot slot zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de gelijktijdigheid van de uitschrijving van de litigieuze opdrachten, de onderlinge gelijkenis van de bekendmaking van de aankondigingen, het identieke geografische kader waarbinnen die opdrachten zijn uitgeschreven en het feit dat sprake is van één enkele aanbestedende dienst even zo vele aanvullende aanwijzingen zijn die pleiten voor de zienswijze dat de opdrachten voor verschillende werken in werkelijkheid met één enkel werk overeenkomen (zie in die zin het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk, punt 65).
70
In casu heeft de Commissie in het bestreden besluit overwogen dat de opdrachten inzake het Andévaloproject, de Guadalquivirprojectengroep en de projectengroep Granada en Málaga eenzelfde technische of economische functie vervulden en dus één enkel werk vormden dat niet in verschillende overheidsopdrachten kon worden opgesplitst (punten 66, 97 en 122 van het bestreden besluit). Voorts heeft zij gesteld dat in de drie gevallen het geringe tijdsverschil tussen de bekendmaking van de aankondigingen, de gelijkenis ertussen en het feit dat er één enkele aanbestedende dienst was, aanvullende bewijzen waren voor de zienswijze dat de voorwerpen van de betrokken opdrachten met één enkel werk overeenkwamen (zie punten 67, 98, 123 en 124 van het bestreden besluit).
71
De bezwaren van het Koninkrijk Spanje kunnen niet afdoen aan de beoordeling van de Commissie.
72
Wat in de eerste plaats het Andévaloproject betreft, voert het Koninkrijk Spanje in wezen aan dat dit project bestaat uit een geheel van verschillende onderling onafhankelijke ‘delen’ waarmee wordt beoogd onderscheiden geografische gebieden van water te voorzien. Bijgevolg kunnen de werken waarop de drie overheidsopdrachten ter uitvoering van dit project betrekking hebben, niet worden geacht één enkele technische of economische eenheid te vormen.
73
Dit argument van het Koninkrijk Spanje kan niet worden aanvaard.
74
Ten eerste moet immers worden opgemerkt dat, ook al bestond het Andévaloproject uit verschillende ‘delen’, uit de in beschikking C(2001) 4113 gegeven en niet door het Koninkrijk Spanje betwiste beschrijving van dit project blijkt dat dit project voorzag in de aanleg van één enkel netwerk van leidingen en voorts dat deze leidingen met eenzelfde centraal spaarbekken, ‘Nudo Norte’ genaamd, zouden worden verbonden. De verschillende ‘delen’ van het project moesten dus in hun geheel dezelfde economische en technische functie vervullen, te weten de verdeling van drinkwater in eenzelfde woongebied vanuit één enkel verdeelpunt. Deze bevinding wordt versterkt door het feit dat de drie overheidsopdrachten ter uitvoering van het Andévaloproject (zie hierboven punt 29) waren gericht op de aanleg van één enkel leidingnet.
75
Ten tweede moet het argument worden afgewezen dat het Koninkrijk Spanje heeft ontleend aan het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk. In dat arrest heeft het Hof immers geoordeeld dat een elektriciteitsdistributienet in het Franse departement Vendée, als geheel bezien, eenzelfde economische en technische functie vervulde, te weten het transport en de verkoop van elektrische energie aan verbruikers. Hieruit heeft het Hof afgeleid dat de werken waarop de overheidsopdrachten van die zaak betrekking hadden, deel uitmaakten van één werk (zie het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk, punten 64 en 66).
76
Deze redenering kan ook worden toegepast op het geval van een waterleidingnet, zoals in casu aan de orde is. Net als in het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk bestaat de functie van de werken waarop de betrokken overheidsopdrachten betrekking hebben immers in het transport van een goed van algemeen nut in een specifiek geografisch gebied, en hoewel dit distributienet ertoe strekt meerdere gemeenten van water te voorzien, staat dit niet in de weg aan de bevinding dat het in zijn geheel eenzelfde economische en technische functie vervult. In het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Italië heeft het Hof, wat de aanleg van twee autowegverbindingen betreft, overigens een analoge redenering gevolgd. Het Hof heeft geoordeeld dat al de in het kader van deze aanleg te verrichten wegenbouwkundige werken moeten worden geacht deel uit te maken van één enkel werk, aangezien zij in hun geheel zijn bestemd om verschillende gemeenten met wegproblemen te verbinden (zie het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Italië, punt 27).
77
Ten derde zij er allereerst op gewezen dat, zoals de Commissie in punt 67 van het bestreden besluit heeft geconstateerd, opdracht nr. 1 inzake het Andévaloproject en opdracht nr. 3 inzake hetzelfde project kennelijk kort — namelijk slechts vier dagen — na elkaar zijn geplaatst. Voorts hadden de opdrachten betrekking op dezelfde regio, te weten Andévalo, zodat de opsplitsing daarvan in twee delen (Oost-Andévalo en West-Andévalo) niet kan worden geacht te volstaan voor de conclusie dat het gaat om twee verschillende geografische gebieden. Tot slot zij geconstateerd dat die twee opdrachten door dezelfde aanbestedende dienst, te weten GIASA, zijn geplaatst. Hoewel deze laatste elementen op zichzelf niet beslissend zijn om aan te nemen dat sprake is van één enkel werk, vormen zij overeenkomstig de hierboven in punt 69 aangehaalde rechtspraak aanvullende aanwijzingen die grond opleveren voor de vaststelling dat in casu sprake is van één enkel werk.
78
De conclusie dient bijgevolg te luiden dat de werken waarop de opdrachten nrs. 1 en 3 van het Andévaloproject betrekking hadden, deel uitmaakten van eenzelfde werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37.
79
Wat in de tweede plaats de Guadalquivirprojectengroep betreft, voert het Koninkrijk Spanje met name aan dat de werken waarop de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 van deze projectengroep betrekking hebben, geen werk in de zin van de Unieregeling vormden omdat zij door verschillende entiteiten werden beheerd en op zekere afstand van elkaar gelegen bevolkingskernen betroffen.
80
In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat, zoals voor het Andévaloproject is aangegeven, uit de in beschikking C(2000) 4316 gegeven beschrijving van project nr. 2 blijkt dat dit project betrekking had op de aanleg van verschillende ‘delen’ van eenzelfde afvalwaternet, die met eenzelfde zuiveringsinstallatie of verzamelriool waren verbonden. De opdrachten voor werken van dit project hadden dus betrekking op eenzelfde net, waarvan de ‘delen’ niet onderling onafhankelijk waren. Bijgevolg moet worden aangenomen, zoals de Commissie heeft geconstateerd (punt 97 van het bestreden besluit), dat die ‘delen’, in hun geheel bezien, eenzelfde technische of economische functie moesten vervullen, die erin bestond afvalwater in eenzelfde zuiveringsinstallatie te behandelen en te zuiveren zodat het daarna in de Guadalquivir kon worden geloosd.
81
Ten tweede zij erop gewezen dat, hoewel het Koninkrijk Spanje aanvoert dat de betrokken overheidsopdrachten verschillende bevolkingskernen betroffen, moet worden geconstateerd dat de werken waarop die opdrachten betrekking hebben, in eenzelfde geografisch gebied, te weten El Aljarafe, moesten worden verricht. In dit verband zij opgemerkt dat, ofschoon deze opdrachten handelingen kunnen betreffen die op verschillende plaatsen worden verricht, dit niet eraan in de weg staat dat zij als één enkel werk kunnen worden beschouwd. Dit is het geval wanneer deze handelingen worden verricht in hetzelfde geografische gebied (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Jacobs bij het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk, punt 72).
82
Ten derde moet worden opgemerkt, zoals hierboven in punt 77 voor het Andévaloproject is vastgesteld, dat de korte tijd tussen de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 inzake de Guadalquivirprojectengroep en het feit dat al deze opdrachten door eenzelfde aanbestedende dienst zijn geplaatst, aanvullende aanwijzingen zijn die ervoor pleiten dat de opdrachten met één enkel werk overeenkwamen.
83
De conclusie dient bijgevolg te luiden dat de werken waarop de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep betrekking hadden, deel uitmaakten van eenzelfde werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37.
84
Wat in de derde plaats de projectengroep Granada en Málaga betreft, voert het Koninkrijk Spanje aan dat de opdrachten nrs. 1 en 3 van deze projectengroep overeenkomstig het besluit tot goedkeuring van de bijstand uit het Cohesiefonds met verschillende projecten overeenkomen.
85
Ten eerste zij erop gewezen dat de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga verband houden met de aanleg van een ringleiding voor de watervoorziening van Antequera en een spaarbekken om deze ringleiding van water te voorzien. Het argument van het Koninkrijk Spanje dat deze werkzaamheden losstaan van elkaar, kan dus niet worden aanvaard. Integendeel, zij vervullen één enkele economische en technische functie, te weten eenzelfde geografisch gebied van drinkwater voorzien.
86
Ten tweede moet worden benadrukt, zoals de Commissie in punt 123 van het bestreden besluit heeft geconstateerd, dat de opdrachten voor de werken nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga zijn aangevuld met opdracht nr. 2, die betrekking had op diensten bestaande in de planning van het project en de leiding van de werkzaamheden inzake zowel de ringleiding als het reguleringsbekken voor de watervoorziening van Antequera (zie hierboven punt 38), waaruit blijkt dat de twee opdrachten deel uitmaakten van hetzelfde geheel aan werken.
87
Ten derde vormen de korte tijd tussen de bekendmaking van de aankondigingen voor de opdrachten nrs. 1 en 3 — de eerste aankondiging is op 29 juni 2002 bekendgemaakt en de tweede op 16 juli 2002 — en het feit dat sprake is van één enkele aanbestedende dienst, aanvullende aanwijzingen dat de werken waarop die opdrachten betrekking hebben, met één enkel werk overeenkomen.
88
De conclusie dient bijgevolg te luiden dat de werken waarop de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga betrekking hadden, deel uitmaakten van eenzelfde werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37.
89
Voorts zij erop gewezen dat het Koninkrijk Spanje, naast de hierboven in de punten 72 tot en met 88 onderzochte argumenten, ook aanvoert dat uit de bevindingen in het bij het verzoekschrift gevoegde technische rapport blijkt dat de betrokken opdrachten geen betrekking hadden op werken die deel uitmaakten van een werk in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 93/37.
90
De bevindingen in dat rapport kunnen evenwel niet afdoen aan de hierboven in de punten 78, 83 en 88 uiteengezette conclusies.
91
In de eerste plaats moet er immers worden op gewezen dat in het rapport louter technische aspecten worden geanalyseerd zonder dat nader wordt ingegaan op andere parameters die eveneens relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een werk. Zoals de Commissie aanvoert, heeft het rapport immers enkel betrekking op de technische functie en laat het de economische functie van de betrokken overheidsopdrachten buiten beschouwing.
92
In de tweede plaats zij geconstateerd dat het technische rapport enkel een beschrijving geeft van de technische verschillen van elk afzonderlijk onderdeel van de werken, met als conclusie dat zij verschillen qua functie. Dit kan evenwel niet afdoen aan de hierboven in de punten 72 tot en met 88 gedane vaststellingen dat de verschillende delen van de betrokken overheidsopdrachten onderling afhankelijk zijn en, in hun geheel beschouwd, dezelfde technische en economische functie vervullen.
93
Bijgevolg moet worden geoordeeld dat uit het technische rapport niet blijkt dat de werken waarop de litigieuze opdrachten betrekking hadden, met verschillende werken overeenkwamen.
94
Tot slot voert het Koninkrijk Spanje aan dat de Commissie met het oog op de vaststelling dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 93/37 was geschonden, had moeten aantonen dat sprake was van een subjectief element, te weten het voornemen van de Spaanse autoriteiten om de betrokken opdrachten op te splitsen om zich aan de in die richtlijn neergelegde verplichtingen te onttrekken. Dit argument kan niet worden aanvaard.
95
Dienaangaande volstaat het op te merken dat voor de vaststelling dat een opdracht in strijd met de Unieregeling inzake de plaatsing van overheidsopdrachten is opgesplitst, niet hoeft te worden aangetoond dat een subjectief voornemen bestond om de toepassing van de erin vervatte bepalingen te omzeilen (zie in die zin het hierboven in punt 67 aangehaalde arrest Commissie/Duitsland, punt 49). Wanneer een dergelijke vaststelling is gedaan, zoals in het onderhavige geval, is het irrelevant of de niet-nakoming al dan niet voortvloeit uit de wil van de lidstaat waaraan zij is toe te rekenen, uit nalatigheid van die lidstaat of uit technische moeilijkheden die deze zou hebben ondervonden (zie in die zin arrest van 1 oktober 1998, Commissie/Spanje, C-71/97, Jurispr. blz. I-5991, punt 15). Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat het Hof noch in het arrest Commissie/Frankrijk noch in het arrest Auroux e.a., hierboven in punt 67 aangehaald, voor de vaststelling dat artikel 6, lid 4, van richtlijn 93/37 was geschonden, van de Commissie heeft verlangd dat zij vooraf het voornemen van de betrokken lidstaat aantoont om door middel van een splitsing van de opdracht de in die richtlijn neergelegde verplichtingen te omzeilen.
96
Hieruit volgt dat de Commissie geen beoordelingsfout heeft gemaakt door in het bestreden besluit te oordelen dat de werken waarop de opdrachten nrs. 1 en 3 van het Andévaloproject, die waarop de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep en die waarop de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga betrekking hadden, telkens één enkel werk vormden, zodat het feit dat deze opdrachten afzonderlijk zijn geplaatst, schending oplevert van artikel 6, lid 4, van richtlijn 93/37.
97
Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.
Eerste middel: toepassing van financiële correcties, wegens inbreuken op richtlijn 93/37, op opdrachten die niet onder deze richtlijn vallen, alsook naleving van de toepasselijke beginselen en bepalingen
98
Het Koninkrijk Spanje stelt dat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de betrokken overheidsopdrachten inbreuk hadden gemaakt op richtlijn 93/37, terwijl zij niet aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen waren onderworpen. Het Koninkrijk Spanje poneert dat het met name gaat om overheidsopdracht nr. 3 van het Andévaloproject, de opdrachten nrs. 1, 2, 4, 5 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga. Voorts voegt het hieraan toe dat de overheidsopdrachten die niet aan richtlijn 93/37 waren onderworpen, anders dan de Commissie in het bestreden besluit heeft geconstateerd, in overeenstemming waren met de algemene beginselen inzake de plaatsing van overheidsopdrachten.
99
Om te beginnen zij erop gewezen dat artikel 6, lid 1, sub b, van richtlijn 93/37 bepaalt dat deze richtlijn van toepassing is op overheidsopdrachten voor werken waarvan de geraamde waarde exclusief btw ten minste gelijk is aan de tegenwaarde in EUR van 5 miljoen speciale trekkingsrechten. Enkel overheidsopdrachten voor werken waarvan de geraamde waarde exclusief btw ten minste gelijk is aan dat bedrag vallen dus onder deze richtlijn.
100
In casu moet eerst worden nagegaan of de geraamde waarde exclusief btw van de betrokken overheidsopdrachten ten minste gelijk was aan de in richtlijn 93/37 vastgestelde drempelwaarde.
101
In de eerste plaats zij erop gewezen dat, zoals blijkt uit punt 96 hierboven, de Commissie geen beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat de Spaanse autoriteiten een kunstmatige opdeling hebben verricht tussen de plaatsing van opdracht nr. 3 en die van opdracht nr. 1 in het kader van het Andévaloproject, tussen de plaatsing van opdracht nr. 8 en die van de opdrachten nrs. 6 en 7 in het kader van de Guadalquivirprojectengroep en tussen de plaatsing van de opdrachten nrs. 1 en 3 in het kader van de projectengroep Granada en Málaga. Bijgevolg vormden deze opdrachten telkens één enkel werk, zodat bij de beoordeling van de vraag of zij binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/37 vielen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze richtlijn en op basis van de door het Koninkrijk Spanje in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang meegedeelde gegevens (zie hierboven punt 59), de geraamde waarde exclusief btw van elk van deze opdrachten moet worden opgeteld en moet worden nagegaan of de eindbedragen ten minste gelijk zijn aan 5 miljoen EUR.
102
Wat, ten eerste, de overheidsopdracht voor werken betreft die in het kader van het Andévaloproject in twee verschillende opdrachten is opgesplitst, te weten de opdrachten nrs. 1 en 3, moet worden geconstateerd dat de geraamde waarde exclusief btw van deze twee opdrachten — te weten 6 393 639,58 EUR respectievelijk 2 491 978,77 EUR — in totaal 8 885 618,35 EUR bedraagt. Aangezien de geraamde waarde exclusief btw van de te plaatsen overheidsopdracht voor werken meer dan 5 miljoen EUR bedroeg, viel de betrokken opdracht dus onder richtlijn 93/37.
103
Wat, ten tweede, de overheidsopdracht voor werken betreft die in het kader van de Guadalquivirprojectengroep in drie verschillende opdrachten is opgesplitst, te weten de opdrachten nrs. 6, 7 en 8, moet worden geconstateerd dat de geraamde waarde exclusief btw van deze drie opdrachten — te weten respectievelijk 8 118 902,97 EUR, 7 360 382,98 EUR en 2 273 420,82 EUR — in totaal 17 752 706,77 EUR bedraagt. Aangezien de geraamde waarde exclusief btw van de te plaatsen overheidsopdracht voor werken meer dan 5 miljoen EUR bedroeg, viel de betrokken opdracht dus onder richtlijn 93/37.
104
Wat, ten derde, de overheidsopdracht voor werken betreft die in het kader van de projectengroep Granada en Málaga in twee verschillende opdrachten is opgesplitst, te weten de opdrachten nrs. 1 en 3, moet worden geconstateerd dat de geraamde waarde exclusief btw van deze twee opdrachten — te weten 4 922 173,86 EUR respectievelijk 3 514 731,79 EUR — in totaal 8 36 905,65 EUR bedroeg. Aangezien de geraamde waarde exclusief btw van de te plaatsen overheidsopdracht voor werken meer dan 5 miljoen EUR bedroeg, viel de betrokken opdracht dus onder richtlijn 93/37.
105
Hieruit volgt dat het betoog van het Koninkrijk Spanje dat opdracht nr. 3 van het Andévaloproject, opdracht nr. 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga de in richtlijn 93/37 neergelegde drempelwaarde niet bereikten en dus niet onder deze richtlijn vielen, niet kan worden aanvaard.
106
Bijgevolg moet het eerste middel worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op opdracht nr. 3 inzake het Andévaloproject, opdracht nr. 8 inzake de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 inzake de projectengroep Granada en Málaga.
107
Wat in de tweede plaats de opdrachten betreft die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/37 vallen, te weten opdracht nr. 2 van het Andévaloproject en de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van de Guadalquivirprojectengroep, en met name de vraag of daarbij de ervoor geldende beginselen en bepalingen zijn nageleefd, zij er om te beginnen aan herinnerd dat de Commissie overeenkomstig artikel H, lid 1, sub b, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 financiële correctiemaatregelen kan nemen wanneer zij een onregelmatigheid constateert met betrekking tot de bijstand uit het Cohesiefonds en vaststelt dat de betrokken lidstaat niet de nodige corrigerende maatregelen heeft genomen.
108
Voorts bepaalt artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1164/94 in wezen dat de door het Cohesiefonds gefinancierde projecten in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van de Verdragen en de uit hoofde daarvan vastgestelde besluiten.
109
Volgens de rechtspraak zijn de bijzondere en strenge procedures van de richtlijnen betreffende de coördinatie van de procedures voor de plaatsing van overheidsopdrachten alleen van toepassing op overeenkomsten waarvan de waarde de in elk van die richtlijnen uitdrukkelijk vastgestelde drempel overschrijdt (beschikking Hof van 3 december 2001, Vestergaard, C-59/00, Jurispr. blz. I-9505, punt 19). De in die richtlijnen neergelegde voorschriften gelden dus niet voor opdrachten waarvan de waarde de daarin vastgestelde drempel niet bereikt (zie in die zin arrest Hof van 21 februari 2008, Commissie/Italië, C-412/04, Jurispr. blz. I-619, punt 65).
110
Dit betekent echter nog niet dat laatstgenoemde opdrachten van de werkingssfeer van het Unierecht zijn uitgesloten (zie hierboven in punt 109 aangehaalde beschikking Vestergaard, punt 19). Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn de aanbestedende diensten met betrekking tot het plaatsen van opdrachten waarvoor, gelet op de waarde ervan, de in de Unieregeling neergelegde procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten niet gelden, namelijk niettemin gehouden om de fundamentele regels en de algemene beginselen van het Verdrag en met name het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in acht te nemen (arrest Hof van 7 december 2000, Telaustria en Telefonadress, C-324/98, Jurispr. blz. I-10745, punt 60; beschikking Vestergaard, hierboven in punt 109 aangehaald, punten 20 en 21; arresten Hof van 20 oktober 2005, Commissie/Frankrijk, C-264/03, Jurispr. blz. I-8831, punt 32, en 14 juni 2007, Medipac-Kazantzidis, C-6/05, Jurispr. blz. I-4557, punt 33).
111
Volgens de rechtspraak vereist de toepassing van de algemene beginselen van de Verdragen op de procedures voor de plaatsing van opdrachten met een waarde die de drempel voor toepassing van de richtlijnen niet overschrijdt, evenwel dat de betrokken opdrachten een duidelijk grensoverschrijdend belang vertonen (zie in die zin arrest Hof van 13 november 2007, Commissie/Ierland, C-507/03, Jurispr. blz. I-9777, punt 29, en arrest Hof van 21 februari 2008, Commissie/Italië, hierboven in punt 109 aangehaald, punten 66 en 67).
112
In casu moet eerst worden nagegaan of de betrokken projecten een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoonden en, zo ja, of bij de opdrachten ter uitvoering daarvan de algemene beginselen van het Verdrag zijn nageleefd.
113
Wat in de eerste plaats de vraag betreft of de betrokken projecten een grensoverschrijdend belang vertoonden, zij geconstateerd dat het Koninkrijk Spanje dienaangaande geen enkel argument aanvoert waaruit blijkt dat dit niet het geval is.
114
Hoe dan ook moet worden geoordeeld dat zowel opdracht nr. 2 van het Andévaloproject als de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van de Guadalquivirprojectengroep een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoonden. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak objectieve criteria zoals met name het aanzienlijke bedrag van de betrokken opdracht, in combinatie met de plaats van uitvoering van de werken, kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk belang. Daarentegen kan het bestaan hiervan ook worden uitgesloten wanneer de betrokken opdracht bijvoorbeeld een zeer geringe economische betekenis heeft (zie in die zin arresten Hof van 21 juli 2005, Coname, C-231/03, Jurispr. blz. I-7287, punt 20, en 15 mei 2008, SECAP en Santorso, C-147/06 en C-148/06, Jurispr. blz. I-3565).
115
Gelet op de geraamde waarde exclusief btw van zowel opdracht nr. 2 inzake het Andévaloproject als de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 inzake de Guadalquivirprojectengroep (zie punten 29 en 33 hierboven) en op het feit dat de werken dicht bij de Portugese grens plaatsvonden, konden al deze opdrachten in casu echter de belangstelling wekken van marktdeelnemers over de gehele Unie — met name, gelet op de plaats van uitvoering van de werken, die welke in Portugal zijn gevestigd — en niet enkel van lokale marktdeelnemers.
116
Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de procedure voor de plaatsing van de hierboven in punt 115 genoemde opdrachten overeenkomstig de hierboven in punt 110 aangehaalde rechtspraak in overeenstemming diende te zijn met de algemene beginselen van het Verdrag om billijke mededingingsvoorwaarden te waarborgen voor alle marktdeelnemers die belangstelling toonden voor deze opdrachten.
117
Wat in de tweede plaats de vraag betreft of de Spaanse autoriteiten hun verplichtingen inzake de hierboven in punt 115 genoemde opdrachten zijn nagekomen, zij erop gewezen dat de Commissie in het bestreden besluit van mening was dat de Spaanse autoriteiten met name het verbod van discriminatie hadden geschonden door het criterium van de ervaring in Spanje, Andalusië en met GIASA als gunningscriterium te hanteren. Het Koninkrijk Spanje van zijn kant betoogt dat een dergelijke beoordeling onjuist is.
118
Meteen zij erop gewezen dat, zoals blijkt uit de punten 40 en 94 van de considerans van het bestreden besluit, in het onderhavige geval de rechtmatigheid wordt betwist van het criterium van de ‘ervaring in Spanje, Andalusië en met GIASA’ voor opdracht nr. 2 van het Andévaloproject, en van het criterium van de ‘kwaliteit of termijn voor de uitvoering van de werken tijdens de laatste vijf jaren in Spanje, Andalusië en voor GIASA’ voor de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van de Guadalquivirprojectengroep. Aangezien deze twee criteria inhoudelijk overeenstemmen, kunnen zij tezamen worden beoordeeld.
119
Voorts is het vaste rechtspraak dat het verbod van discriminatie dat uit het VWEU en met name uit de fundamentele vrijheden voortvloeit, niet alleen de afschaffing verlangt van elke discriminatie jegens degene die de werken uitvoert of de diensten verleent op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van elke beperking — ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse marktdeelnemers en marktdeelnemers uit andere lidstaten — die de werkzaamheden van de marktdeelnemer die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht, verbiedt of anderszins belemmert (zie in die zin arrest Hof van 25 juli 1991, Säger, C-76/90, Jurispr. blz. I-4221, punt 12).
120
In casu kunnen de criteria die zijn gehanteerd om opdracht nr. 2 inzake het Andévaloproject en de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 inzake de Guadalquivirprojectengroep te gunnen en waarbij enkel rekening wordt gehouden met de ervaring die de betrokken inschrijver heeft in Spanje, Andalusië en met GIASA, bepaalde inschrijvers bevoordelen tegenover andere inschrijvers, zodat zij het verbod van discriminatie schenden. Geconstateerd moet immers worden dat indien een onderneming niet in Spanje of Andalusië actief is geweest of niet met de door de Spaanse autoriteiten aangewezen onderneming heeft samengewerkt, er bij de beoordeling van haar offerte geen rekening zal worden gehouden met haar ervaring op de gebieden waarop de betrokken overheidsopdrachten betrekking hebben. In deze omstandigheden hebben deze gunningscriteria tot gevolg dat de offertes van lokale inschrijvers worden bevoordeeld ten nadele van offertes van in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers, voor wie het moeilijker blijkt om de vereiste ervaring aan te tonen, ook al betreft het, zoals het Koninkrijk Spanje aanvoert, geen directe discriminatie.
121
Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de Spaanse autoriteiten, door het criterium van de ervaring in Spanje, Andalusië en met GIASA toe te passen voor de gunning van opdracht nr. 2 van het Andévaloproject en de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van de Guadalquivirprojectengroep, het verbod van discriminatie hebben geschonden en dat de Commissie dus op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat de Spaanse autoriteiten de Europese algemene beginselen voor de plaatsing van deze overheidsopdrachten niet hebben nageleefd.
122
Het eerste middel moet dan ook worden afgewezen.
Derde middel: gebrek aan transparantie bij de vaststelling van de financiële correcties en schending van het evenredigheidsbeginsel
123
Het Koninkrijk Spanje verwijt de Commissie dat zij het bedrag van de financiële correcties niet op transparante wijze heeft vastgesteld en bij deze vaststelling het in artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 neergelegde evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Wat met name het evenredigheidsbeginsel betreft, voert het aan dat de Commissie de richtsnoeren van 2002 heeft geschonden door een aantal van deze correcties cumulatief toe te passen. Voorts is het van oordeel dat de Commissie rekening had moeten houden met het feit dat de Spaanse autoriteiten bij de latere overheidsopdrachten hebben afgezien van de litigieuze gunningscriteria zodra zij kennis hadden gekregen van het onregelmatige karakter ervan.
124
Vooraf moet er ten eerste worden op gewezen dat de Commissie, zoals blijkt uit punt 96 hierboven, geen beoordelingsfout heeft gemaakt door te stellen dat de Spaanse autoriteiten de opdrachten nrs. 1 en 3 van het Andévaloproject, de overheidsopdrachten nrs. 6, 7 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 inzake de projectengroep Granada en Málaga kunstmatig hebben opgesplitst. Het in het kader van het onderhavige middel door het Koninkrijk Spanje aangevoerde argument dat het erin was geslaagd het tegendeel aan te tonen, moet dus worden afgewezen. Voorts zij opgemerkt dat opdracht nr. 3 van het Andévaloproject, opdracht nr. 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1 en 3 van de projectengroep Granada en Málaga, aangezien zij binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/37 vielen, in het Publicatieblad hadden moeten worden bekendgemaakt.
125
Ten tweede heeft de Commissie, zoals blijkt uit punt 121 hierboven, op goede gronden geconcludeerd dat het criterium van de ervaring in Spanje, in Andalusië en met GIASA als criterium voor de gunning van opdracht nr. 2 van het Andévaloproject en de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van de Guadalquivirprojectengroep, onregelmatig en discriminerend was.
126
Ten derde komt het Koninkrijk Spanje niet op tegen de door de Commissie in het bestreden besluit getrokken conclusies dat de criteria van de ervaring en de gemiddelde prijs onregelmatige en discriminerende criteria zijn die de rechtmatigheid van de gunning van de betrokken overheidsopdrachten aantasten. Deze onregelmatigheid betreft de plaatsing van de opdrachten nrs. 1 en 3 van het Andévaloproject, de opdrachten nrs. 6, 7 en 8 van de Guadalquivirprojectengroep en de opdrachten nrs. 1, 3 en 4 van de projectengroep Granada en Málaga.
127
Ten vierde zij erop gewezen dat het Koninkrijk Spanje in het kader van het onderhavige beroep de rechtmatigheid van het bestreden besluit op het punt van de andere door de Commissie geconstateerde schendingen van de Unieregeling, niet heeft betwist. Wat met name de plaatsing van de opdrachten nrs. 2 en 5 van de projectengroep Granada en Málaga betreft, is het Koninkrijk Spanje niet opgekomen tegen de grieven betreffende de onrechtmatige opsplitsing van de opdrachten, het ontbreken van een bekendmaking in het Publicatieblad alsook de toekenning van een te korte termijn om offertes in te dienen. Wat voorts de plaatsing van de opdrachten nrs. 1, 3 en 4 van de projectengroep Granada en Málaga betreft, is het Koninkrijk Spanje niet opgekomen tegen de grief dat bij het plaatsen van de opdrachten was voorzien in een onregelmatige procedure van ‘pregunning’.
128
Hieruit volgt dat, om na te gaan of de Commissie bij de vaststelling van de financiële correcties de beginselen van transparantie en evenredigheid heeft geschonden, rekening moet worden gehouden met alle onregelmatigheden die in het bestreden besluit zijn geconstateerd (zie de punten 33, 34 en 36 van het bestreden besluit). Het gaat met name om de volgende schendingen.
129
Inzake het Andévaloproject heeft de Commissie schendingen geconstateerd van:
- —
de artikelen 6, lid 6, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van opdracht nr. 1 van dit project, op grond dat deze opdracht in discriminerende en onregelmatige criteria voorzag;
- —
de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie bij de plaatsing van opdracht nr. 2 van dit project, op grond dat deze opdracht, die onder de toepassingsdrempel van richtlijn 93/37 viel, in discriminerende en onregelmatige criteria voorzag;
- —
de artikelen 6, lid 4, 11, lid 1, 7, lid 3, sub d, 6, lid 6, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van opdracht nr. 3 van dit project, op grond dat deze opdracht onrechtmatig is afgesplitst van opdracht nr. 1, niet is bekendgemaakt in het Publicatieblad, door middel van een procedure van gunning via onderhandelingen is gewijzigd en in discriminerende en onregelmatige criteria voorzag.
130
Inzake de Guadalquivirprojectengroep heeft de Commissie schendingen geconstateerd van:
- —
de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie bij de plaatsing van de opdrachten nrs. 1, 2, 4 en 5 van deze projectengroep, op grond dat deze opdrachten, die onder de toepassingsdrempel van richtlijn 93/37 vielen, in discriminerende en onregelmatige criteria voorzagen;
- —
de artikelen 6, lid 6, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van de opdrachten nrs. 6 en 7 van deze projectengroep, op grond dat deze opdrachten in discriminerende en onregelmatige criteria voorzagen;
- —
de artikelen 6, leden 4 en 6, 11, lid 1, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van opdracht nr. 8 van deze projectengroep, op grond dat deze opdracht onrechtmatig is afgesplitst van de opdrachten nrs. 6 en 7, niet is bekendgemaakt in het Publicatieblad en in discriminerende en onregelmatige criteria voorzag.
131
Inzake de projectengroep Granada en Málaga heeft de Commissie schendingen geconstateerd van:
- —
de artikelen 6, leden 4 en 6, 11, lid 1, 7, lid 4, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van de opdrachten nrs. 1 en 3 van deze projectengroep, op grond dat deze opdrachten kunstmatig gecreëerde delen zijn van een onrechtmatig opgesplitste overheidsopdracht, niet zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad en voorzagen in een onregelmatige procedure van ‘pregunning’ alsook in discriminerende en onregelmatige criteria;
- —
de artikelen 7, lid 4, 6, lid 6, en 30 van richtlijn 93/37 bij de plaatsing van opdracht nr. 4 van deze projectengroep, op grond dat deze opdracht voorzag in een onregelmatige procedure van ‘pregunning’ alsook in discriminerende en onregelmatige criteria;
- —
de artikelen 7, lid 3, 15, lid 2, 18, lid 1, 36 en 37 van richtlijn 92/50 bij de plaatsing van de opdrachten nrs. 2 en 5 van deze projectengroep, op grond dat deze opdrachten niet zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad en in discriminerende en onregelmatige criteria voorzagen.
132
Artikel H, leden 2, sub b, tweede alinea, en 3, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 bepaalt dat de Commissie bij de vaststelling van besluiten waarbij financiële correcties worden opgelegd, het evenredigheidsbeginsel in acht moet nemen. Bij de vaststelling van het bedrag van de correctie, houdt de Commissie rekening met de aard van de onregelmatigheid of de wijziging en de omvang van de mogelijke financiële impact van de eventuele tekortkomingen in de beheers- of controlesystemen.
133
In dit verband zij eraan herinnerd dat het evenredigheidsbeginsel deel uitmaakt van de algemene beginselen van het Unierecht. Het vereist dat handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (zie in die zin arrest Gerecht van 12 december 2007, Italië/Commissie, T-308/05, Jurispr. blz. II-5089, punt 153 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
134
Ter zake van het evenredigheidsbeginsel zij in het bijzonder nog in herinnering gebracht dat schending van de verplichtingen waarvan de nakoming van fundamenteel belang is voor de goede werking van een Unieregeling, kan worden bestraft met het verlies van een aan de Unieregeling ontleend recht, zoals het recht op financiële bijstand (zie in die zin arresten Gerecht van 26 september 2002, Sgaravatti Mediterranea/Commissie, T-199/99, Jurispr. blz. II-3731, punten 134 en 135, en 19 november 2008, Griekenland/Commissie, T-404/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 89, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
135
Wat het Cohesiefonds betreft, zij eraan herinnerd dat de lidstaten krachtens artikel 12, leden 1 en 2, van verordening nr. 1164/94 in eerste instantie de verantwoordelijkheid dragen voor de financiële controle op de projecten en de maatregelen moeten nemen die noodzakelijk zijn om het regelmatige gebruik van Europese middelen te waarborgen, om erop toe te zien dat de projecten in overeenstemming met alle toepasselijke bepalingen van het Unierecht worden beheerd, om onregelmatigheden te voorkomen en op te sporen, en om na te gaan of in de lidstaten beheers- en controlesystemen zijn opgezet om te zorgen voor een regelmatig en doeltreffend gebruik van de Europese middelen, en of deze systemen goed functioneren.
136
Daarenboven zij erop gewezen dat, overeenkomstig het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1164/94 neergelegde beginsel dat de gefinancierde projecten in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van de Verdragen, met de uit hoofde daarvan aangenomen besluiten en met het beleid van de Unie, enkel uitgaven die zijn gemaakt in overeenstemming met de voorschriften van de Unie en de uit hoofde daarvan vastgestelde handelingen ten laste komen van de begroting van de Unie. Bijgevolg is de Commissie, zodra zij vaststelt dat een lidstaat bij het verrichten van betalingen het Unierecht heeft geschonden, gehouden de door deze lidstaat ingediende rekeningen te corrigeren (zie in die zin arrest Gerecht van 13 juli 2011, Griekenland/Commissie, T-81/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
137
Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1386/2002 bepaalt dat het bedrag van de door de Commissie op grond van artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 toegepaste financiële correcties voor eenmalige of systematische onregelmatigheden, waar mogelijk en uitvoerbaar, op basis van individuele dossiers wordt bepaald en gelijk is aan het bedrag van de uitgaven die ten onrechte aan het Cohesiefonds in rekening zijn gebracht, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat de Commissie, wanneer het niet mogelijk of uitvoerbaar is het bedrag van de onregelmatige uitgaven nauwkeurig te kwantificeren of wanneer het onevenredig zou zijn de betrokken uitgaven volledig in te trekken, haar financiële correcties kan baseren op een extrapolatie of een forfaitair percentage.
138
In dit verband zij nog in herinnering gebracht dat uit punt 1 van de richtsnoeren van 2002 (zie punt 12 hierboven) blijkt dat de financiële correcties tot doel hebben opnieuw een situatie tot stand te brengen waarin alle uitgaven waarvoor om medefinanciering door het Cohesiefonds wordt verzocht, in overeenstemming zijn met de ter zake geldende Unieregeling.
139
In casu werd in het kader van de beoordeling van het eerste middel geconstateerd dat de Commissie geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door een aantal onregelmatigheden vast te stellen die verband hielden met de schending door de Spaanse autoriteiten van de voorschriften inzake de plaatsing van in casu aan de orde zijnde overheidsopdrachten betreffende het Andévaloproject, de Guadalquivirprojectengroep en de projectengroep Granada en Málaga (zie de punten 98 en 121 hierboven). Vastgesteld moet worden dat deze onregelmatigheden beslissende consequenties hebben gehad voor de procedure van gunning van de overheidsopdrachten inzake dit project en deze projectgroepen.
140
In deze omstandigheden was de Commissie, nadat zij had vastgesteld dat de Uniebepalingen inzake de plaatsing van overheidsopdrachten waren geschonden, verplicht om de nodige financiële correcties op te leggen om, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, opnieuw een situatie tot stand te brengen waarin alle uitgaven waarvoor om medefinanciering door het Cohesiefonds wordt verzocht, in overeenstemming zijn met de Unieregeling inzake overheidsopdrachten.
141
Wat de methode voor de berekening van de financiële correcties betreft, blijkt uit punt 137 van het bestreden besluit dat de Commissie eerst van mening was dat de toepassing van een correctie bestaande in de intrekking van alle uitgaven van de betrokken projecten, gelet op de omstandigheden van het geval, een straf was die niet in verhouding stond tot de ernst van de geconstateerde onregelmatigheden. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat aangezien het niet mogelijk of uitvoerbaar was om het bedrag van de onregelmatige uitgaven nauwkeurig te kwantificeren, correcties op een forfaitaire basis moesten worden toegepast.
142
In dit verband zij er allereerst op gewezen dat de richtsnoeren van 2007 (zie punt 12 hierboven) voor de opdrachten die onder de Europese richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen, voorzien in de volgende specifieke schalen die naargelang van het type onregelmatigheid moeten worden toegepast:
- —
een financiële correctie van 25 % van het bedrag van de litigieuze opdracht bij niet-naleving van de bekendmakingsprocedures;
- —
een financiële correctie van 25 % van het bedrag van de litigieuze opdracht bij toepassing van onrechtmatige gunningscriteria. Dit bedrag kan naargelang van de ernst van de onrechtmatigheid tot 10 of 5 % worden verminderd.
- —
een financiële correctie van 25 % van het bedrag van de litigieuze opdracht wanneer de opdracht via een openbare of niet-openbare procedure is geplaatst, maar de aanbestedende dienst tijdens de aanbestedingsprocedure met de inschrijvers onderhandelt. Dit bedrag kan naargelang van de ernst van de onrechtmatigheid tot 10 of 5 % worden verminderd.
143
Vervolgens bevatten de richtsnoeren van 2007 voor de opdrachten die niet onder de Europese richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen, de volgende specifieke schalen die naargelang van het type onregelmatigheid moeten worden toegepast:
- —
een financiële correctie van 25 % van het bedrag van de litigieuze opdracht wanneer geen passend niveau van bekendmaking en transparantie in acht is genomen;
- —
een financiële correctie van 25 % van het bedrag van de opdracht wanneer voor deze opdracht geen passende oproep tot inschrijving is gedaan;
- —
een financiële correctie van 10 % van het bedrag van de opdracht wanneer onrechtmatige gunningscriteria zijn toegepast. Dit bedrag kan naargelang van de ernst van de onrechtmatigheid tot 5 % worden verminderd.
- —
een financiële correctie van 10 % bij schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit bedrag kan naargelang van de ernst tot 5 % worden verminderd.
144
In dit verband zij in herinnering gebracht dat de betrokken instelling, door het vaststellen van bestuurlijke gedragsregels die externe gevolgen beogen te sorteren en door via de publicatie ervan aan te kondigen dat zij deze voortaan op de desbetreffende gevallen zal toepassen, de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid beperkt en zij van die regels niet kan afwijken zonder dat hieraan in voorkomend geval een sanctie wordt verbonden wegens schending van algemene rechtsbeginselen zoals het beginsel van gelijke behandeling, het rechtszekerheidsbeginsel of het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het is dus niet uitgesloten dat dergelijke gedragsregels met een algemene strekking onder bepaalde voorwaarden en naargelang van hun inhoud rechtsgevolgen kunnen sorteren, en dat met name de administratie in een concreet geval daarvan niet mag afwijken zonder redenen op te geven die verenigbaar zijn met de algemene rechtsbeginselen zoals het beginsel van gelijke behandeling of van bescherming van het gewettigd vertrouwen, mits een dergelijke benadering niet in strijd is met andere, hogere regels van Unierecht (zie in die zin en naar analogie arrest Hof van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P-C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. blz. I-5425, punten 209–211, en arrest Gerecht van 7 november 2007, Duitsland/Commissie, T-374/04, Jurispr. blz. II-4431, punt 111, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
145
In casu moet worden geconstateerd dat de bedragen van de door de Commissie toegepaste financiële correcties (zie de punten 54 tot en met 56 hierboven) overeenstemmen met die welke voorkomen in de richtsnoeren van 2007 en dat de Commissie bijgevolg, anders dan het Koninkrijk Spanje betoogt, geen enkel gebrek aan transparantie kan worden verweten aangezien zij de zichzelf opgelegde schalen in acht heeft genomen.
146
Voorts moet worden afgewezen het argument van het Koninkrijk Spanje dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door in strijd met de richtsnoeren van 2002 correcties cumulatief toe te passen.
147
In dit verband zij om te beginnen in herinnering gebracht dat punt 2.5, derde alinea, van de richtsnoeren van 2002, zoals het Koninkrijk Spanje terecht opmerkt, bepaalt dat wanneer meerdere forfaitaire financiële correcties worden toegepast, zij niet mogen worden gecumuleerd. In dit punt is in wezen bepaald dat enkel de financiële correctie betreffende de ergste onregelmatigheid inzake een bepaalde overheidsopdracht moet worden toegepast, aangezien deze onregelmatigheid een indicatie geeft van de risico's die deze opdracht in haar geheel inhoudt.
148
Zoals blijkt uit de enige bijlage bij het bestreden besluit, met als opschrift ‘Samenvatting van de financiële correcties/terugbetalingen voor de projectgroepen’ (zie eveneens de punten 54–56 hierboven), moet evenwel worden geconstateerd dat de Commissie de financiële correcties die voortvloeien uit de verschillende schendingen inzake eenzelfde overheidsopdracht niet cumulatief heeft toegepast. Integendeel, zij is voor elke betrokken overheidsopdracht uitgegaan van de zwaarste financiële correctie en heeft de voor die opdracht geldende financiële correcties daarin opgenomen. Dit resulteerde in een vermindering van het eindbedrag van de op de betrokken overheidsopdrachten toepasselijke financiële correcties en kwam de Spaanse autoriteiten bijgevolg ten goede. In deze omstandigheden mist het argument van het Koninkrijk Spanje dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door in strijd met de richtsnoeren van 2002 correcties cumulatief toe te passen, feitelijke grondslag.
149
Tot slot voert het Koninkrijk Spanje aan dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door, in strijd met punt 2.4 van de richtsnoeren van 2002, geen rekening te houden met het feit dat de Spaanse autoriteiten, na in kennis te zijn gesteld van de geconstateerde onregelmatigheden, hun praktijk in het kader van latere opdrachten hebben gewijzigd. In dit verband zij om te beginnen opgemerkt dat het Koninkrijk Spanje haar argument met geen enkel bewijs heeft ondersteund. Voorts doet dit, zelfs in de veronderstelling dat deze praktijkwijziging is bewezen, niet af aan het feit dat de betrokken opdrachten reeds waren gegund door de voorschriften inzake de plaatsing van overheidsopdrachten op onregelmatige wijze toe te passen, zodat het noodzakelijk bleek om financiële correcties toe te passen om deze onregelmatige situatie te corrigeren. Bijgevolg kan deze latere praktijkwijziging geen gevolgen hebben voor de betrokken opdrachten waarop het verzoek om medefinanciering door het Cohesiefonds betrekking had.
150
Gelet op een en ander moet het derde middel worden afgewezen en moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.
Kosten
151
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.
152
Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.
HET GERECHT (Eerste kamer),
rechtdoende, verklaart:
- 1)
Het beroep wordt verworpen.
- 2)
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.
Azizi
Frimodt Nielsen
Kancheva
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 mei 2013.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑05‑2013